29 800 VII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2005

29 800 X
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2005

nr. 37
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 april 2005

Hierbij bieden wij u het eindrapport Civiel-Militaire Bestuursafspraken (CMBA) Fase II aan1.

Inleiding

In 2002 is door de toenmalige staatssecretaris van BZK gesteld dat de bestuursafspraken tussen de civiele sector en Defensie niet meer spoorden met de behoeften. De bestuursafspraken die in 1993 waren gemaakt over de invulling van de derde hoofdtaak van defensie waren achterhaald. De derde hoofdtaak van Defensie is de ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp, zowel nationaal als internationaal. Bij Defensie bestond behoefte om de derde hoofdtaak duidelijker in te vullen en daardoor meer inhoud te geven.

In het najaar van 2002 is door de toenmalige minister en staatssecretaris een projectgroep ingesteld voor het project Civiel-Militaire Bestuursafspraken (CMBA). De projectopdracht luidde om in het kader van de vangnetfunctie2 van Defensie:

1) de huidige regelingen tussen de civiele overheden en Defensie te inventariseren;

2) de mogelijkheden te verkennen om tot nadere afspraken te komen; en

3) een advies te geven aan de politieke leiding van BZK en Defensie over (de mogelijkheden tot) vernieuwing van de bestuursafspraken.

Op 28 mei 2003 is het Eindrapport inventarisatiefase gereedgekomen (bijlage 1). Hiermee is beantwoord aan het eerste deel van de projectopdracht. In de inventarisatie staat een aantal aanbevelingen om te komen tot beantwoording van het tweede en derde deel van de projectopdracht. Het Eindrapport fase II (bijlage 2) en de convenanten (bijlagen 3 en 4) zijn de uitwerking van die projectopdracht.

Alle documenten inclusief de onderliggende convenanten zijn in meerdere sessies voorgelegd aan een breed samengestelde Operationele Klankbordgroep en hebben daar op instemming kunnen rekenen. Ook het Landelijk Beraad Rampenbestrijding (LBRB) heeft als bestuurlijke klankbordgroep zijn licht over de stukken doen schijnen.

Eindrapport fase II

Het eindrapport schetst eerst het conceptueel kader voor militaire bijstand en steunverlening en gaat vervolgens dieper in op de omvang van de vraag aan capaciteit die van Defensie kan worden gevraagd. Het betreft de vraag van de politie, de brandweer en geneeskundige hulp bij ongevallen en rampen (GHOR) waarbij tevens rekening is gehouden met mogelijke behoeften van andere diensten, zoals de Algemene Inspectie Dienst van het ministerie van LNV. Het biedt inzicht in en verheldert waar nodig de procedures die moeten worden doorlopen om militaire bijstand en steunverlening te kunnen verkrijgen. De steunverlening in het kader van het openbaar belang krijgt extra aandacht, omdat die niet is gebaseerd op wetgeving terwijl de bijbehorende regelgeving slechts intern bij Defensie bekend was. De inzet van militairen voor politiedoeleinden kent reeds de nodige regelgeving, maar in praktijk is gebleken dat voor optredende calamiteiten een aparte regeling nodig is. Hiervoor zijn modelregelingen ontwikkeld. De regeling voor verrekening van uitgaven door Defensie is na intensief interdepartementaal overleg tot stand gekomen. Het grondbeginsel hierbij wordt dat iedere aanvrager zelf de additionele kosten van inzet door Defensie draagt onverlet de mogelijkheid tot declaratie bij andere overheden, voor zover de wet dat toelaat. Additionele kosten zijn die kosten die anders niet gemaakt zouden zijn. De structurele samenwerking tussen Defensie en de andere ministeries als onderdeel van de derde hoofdtaak wordt in een Raamconvenant nader uitgewerkt.

Raamconvenant

Het raamconvenant betreffende militaire bijstand en steunverlening tussen de ministers van BZK, Defensie en Justitie vervangt de oorspronkelijke bestuursafspraken uit 1993. Het bundelt de huidige afspraken voor deelonderwerpen en verbindt hieraan een aantal overkoepelende afspraken, zoals bijvoorbeeld de wijze van kostenverrekening. Waar nodig wordt naar andere regelingen verwezen. In deze andere regelingen kan waar nodig van het raamconvenant worden afgeweken.

Convenant militaire capaciteit

Het convenant betreffende militaire capaciteit voor civiele ondersteuning tussen de ministers van BZK, Defensie en Justitie is een novum. Het schetst de aandachtspunten bij verlening van militaire bijstand en steunverlening. Een belangrijke doorbraak in dit convenant is de toezegging door Defensie om 3 000 man ter beschikking te stellen voor bijstand of steun op basis van een bepaald opkomstschema. De maximale behoefte van 3 000 man is gebaseerd op zware scenario's die in samenspraak met het veld (politie, brandweer en GHOR) zijn opgesteld. Wat betreft materieel en infrastructuur zal Defensie alle mogelijke middelen inzetten. Defensie wil hiermee het belang benadrukken dat zij hecht aan de invulling van de derde hoofdtaak.

Beide convenanten zijn na instemming van de ministerraad op 3 maart 2005 door de ministers van BZK, Defensie en Justitie ondertekend. De overeengekomen convenanten treft u hierbij aan.

Structurele Samenwerking

Het is van belang dat de aanbevelingen uit het eindrapport gestalte gaan krijgen en dat er tijdig ingespeeld wordt op nieuwe ontwikkelingen zoals het alerteringssyteem en het dossier terrorismebestrijding. Daarnaast is het bijhouden van de resultaten van het project CMBA eveneens van belang. Dit kan het beste worden gerealiseerd door het instellen van een structureel overleg op ambtelijk niveau tussen Defensie en BZK, waarbij ook andere departementen kunnen worden betrokken.

Ontbrekende geneeskundige capaciteit

Naar aanleiding van de behoeftestelling van de GHOR is gebleken dat er een verschil bestaat tussen de benodigde en de bij Defensie beschikbare capaciteit. Daarnaast is gebleken dat de beschikbare capaciteit bij Defensie niet voldoet aan de eisen die de Wet kwaliteit zorginstellingen stelt aan opvang van individuele slachtoffers. Wellicht zijn er meer mogelijkheden voor de invulling vanuit Defensie, indien de gehanteerde specificaties wordt losgelaten of versoepeld. Echter, ook wanneer een dergelijke versoepeling wordt toegepast, zal er een discrepantie blijven bestaan tussen de behoeftestelling van de GHOR en de invulling hiervan door civiele geneeskundige voorzieningen en de geneeskundige capaciteit van Defensie. De projectgroep heeft de minister van BZK geadviseerd om in overleg met VWS en het veld te bezien op welke punten in geval van rampen en calamiteiten eventueel kan worden afgeweken van de reguliere procedures en tot welk niveau de geconstateerde discrepantie kan worden opgelost. De minister van BZK heeft hiertoe inmiddels het initiatief genomen.

Defensie heeft een nota ten aanzien van de derde hoofdtaak van Defensie in voorbereiding, die voortbouwt op de in het project CMBA behaalde resultaten. Deze nota zal u binnenkort worden aangeboden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Minister van Defensie,

H. G. J. Kamp

I.a.a. De voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Het vangnetbegrip gaat uit van de veronderstelling dat door de civiele autoriteiten de hulp van Defensie pas wordt ingeroepen wanneer de eigen middelen niet meer toereikend zijn.

Naar boven