29 800 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2005

nr. 163
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 augustus 2005

Inleiding

De voorzitter van de Ambtelijke Commissie Toezicht II (ACTll) bood mij op 11 januari jl. het rapport van bevindingen betreffende de zelfevaluatie door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) van het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens aan. De ACTll heeft in dit rapport haar bevindingen van de intercollegiale toetsing van deze zelfevaluatie aan de principes van de kaderstellende visie vastgelegd. De bevindingen van de toetsing van alle gehouden zelfevaluaties zullen uiteindelijk als bouwstenen dienen voor een advies aan de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties. De evaluatie van de kaderstellende visie op toezicht zal door het kabinet medio 2005 worden gepresenteerd. Het is gebruikelijk dat de verantwoordelijke minister de resultaten van de toetsing van de onder hem ressorterende organisaties aan de Tweede Kamer bekend maakt. Ik bied u het rapport voorzien van mijn commentaar aan1.

College Bescherming Persoonsgegevens

Het CBP heeft als zelfstandig bestuursorgaan en toezichthouder een bijzondere onafhankelijke positie ten opzichte van de minister van Justitie. Die positie is wettelijk verankerd in de Wet Bescherming persoonsgegevens en vloeit dwingend voort uit richtlijn 95/46/EG. Het CBP houdt bovendien ook toezicht op de minister van Justitie. In een aantal regelingen binnen het ministerie van Justitie wordt deze onafhankelijkheid als uitgangspunt benadrukt en verder uitgewerkt. Het CBP vervult in onafhankelijkheid de taken, waarmee deze bij wet en verdrag is belast.

Het College is zelf geheel verantwoordelijk voor een juiste uitoefening van zijn taken en kan geen aanwijzingen ontvangen van de minister van Justitie of andere instanties. Overeenkomstig artikel 53, lid 4 van de WBP adviseert een Raad van advies het College over de beleidsvoornemens. De leden van de Raad zijn afkomstig uit de onderscheiden sectoren van de maatschappij en worden door de Minister van Justitie benoemd. De bestuurlijke inrichting van het College en de verhouding met de minister van Justitie zijn nader uitgewerkt in het bestuursreglement CBP.

De minister van Justitie is (mede) verantwoordelijk voor de wetgeving, waarbij het CBP is ingesteld – of waarbij aan het CBP bepaalde taken zijn opgedragen – en op de naleving van wetten waarop het CBP in het bijzonder toezicht houdt (Wet Bescherming persoonsgegevens, Wet Politieregisters, Wet Justitiële gegevens e.a.). Soms is een ander departement primair verantwoordelijk voor wetgeving waarbij aan het CBP bepaalde taken zijn opgedragen, zoals: BZK voor de Wet Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

De minister van Justitie is daarnaast verantwoordelijk voor de financiering en instandhouding van het ambtelijk apparaat (secretariaat). Dit onderwerp is uitgewerkt in het bestuursreglement CBP en hierop aansluitende door de minister vastgestelde organisatie- en mandaatregelingen voor het beheer. Met inachtneming daarvan kan het CBP in de praktijk ook op dit gebied met een grote mate van zelfstandigheid functioneren. De voorzitter geeft leiding aan de werkzaamheden van het College en het secretariaat.

De voorzitter, de twee andere leden en de buitengewone leden van het CBP worden bij Koninklijk Besluit op voordracht van de minister van Justitie benoemd. De leden van de Raad van Advies worden op voordracht van het CBP benoemd door de minister van Justitie. De ambtenaren van het secretariaat worden op voordracht van de voorzitter benoemd door de minister van Justitie. Het CBP stelt een bestuursreglement vast dat de goedkeuring behoeft van de minister van Justitie. Op grond van dit reglement zijn de regels en uitgangspunten die gelden voor het beheer en de organisatie van het departement van Justitie ook van toepassing op het CBP, tenzij uit de aard daarvan anders voortvloeit. Het reglement regelt verder de verhouding tussen het CBP en de minister van Justitie inzake begroting en verantwoording. De verantwoordelijkheid van het CBP voor zijn taakvervulling blijft daarbij onverlet.

Het rapport van de ACTll

Ik acht het rapport gedegen en diepgaand. De meerwaarde van de analyse zit naar mijn mening vooral in de bij de evaluatie in acht genomen afstand en de gehanteerde objectiviteit. Uit de zelfevaluatie blijkt dat het CBP in overwegende mate voldoet aan de eisen van de kaderstellende visie op toezicht. De commissie geeft in zijn commentaar onder meer aan dat de aansturende rol van de minister van Justitie wat strakker kan zijn. Gelet op de geldende wetgeving vind ik het van groot belang inhoudelijk gepaste afstand te houden. Ik zal dit in het vervolg van deze brief aan de hand van de geschetste aandachtspunten verder verduidelijken.

Samenvatting van de aanvullende aandachtspunten m.b.t. het kernthema «aansturingsrelaties» (B3)

In het rapport is het volgende aandachtspunt van de ACTll genoteerd.

«De minister van Justitie heeft geen inhoudelijk aansturende rol richting CBP. De minister is alleen verantwoordelijk voor de financiering en de apparaatzorg. De bestuurlijke verhoudingen tussen de minister van Justitie en het CBP zijn weliswaar helder, niet in alle gevallen is duidelijk wat de risico's zijn voor de minister van Justitie van de externe positionering van het CBP en de beperking van de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. De Commissie geeft in overweging bij de evaluatie van de WBP in 2006 de eigen rol en inhoudelijke verantwoordelijkheid van de minister van Justitie rond privacybescherming nader te onderzoeken».

Ik ben als minister van Justitie verantwoordelijk voor een belangrijk deel van de regelgeving die ziet op de bescherming van persoonsgegevens. Een onderdeel van die verantwoordelijkheid is het faciliteren van een goed werkend systeem van toezicht. Justitie en het CBP inventariseren jaarlijks de risico's voor de minister en maken op basis daarvan onderlinge afspraken ter beperking van eventuele risico's. Ik zal in overweging nemen bij de evaluatie van de WBP mijn rol en verantwoording rond privacybescherming nader te onderzoeken.

Ten aanzien van het «toezichtbeleid vanwege de minister» schrijft de ACTll «Het CBP is geheel onafhankelijk. De minister van Justitie geeft geen invulling aan een algemene aanwijzingsbevoegdheid in de inhoudelijke sfeer. De Commissie beveelt aan te bezien in hoeverre de minister van Justitie zijn beleidskader beter kenbaar kan maken en dit aandachtspunt te betrekken in de komende evaluatie van de WBP in 2006.»

Zoals al eerder vermeld, is het CBP door zijn toezichttaak die ook ten opzichte van het ministerie van Justitie geldt, onafhankelijk. Om die reden is er geen algemene aanwijzingsbevoegdheid van de minister ten aanzien van het CBP. Ik zal bezien of ik de aanbeveling van de Commissie in de evaluatie zal betrekken.

Met betrekking tot de inhoudelijk relevante feedback over bijvoorbeeld de kwaliteit en handhaafbaarheid van de regelgeving zegt de Commissie «deze is zeer beperkt tot nihil. De Commissie beveelt aan in de komende evaluatie van de WBP in 2006 te bezien of deze inhoudelijk zeer beperkte terugkoppeling een gewenste situatie is».

Aan dit aandachtspunt wordt op dit moment al gewerkt. Het CBP is gestart met de opzet van een systeem met betrekking tot de inhoudelijke feedback, waarbij aan de minister consequent en periodiek zal worden gerapporteerd.

Samenvatting van de aanvullende aandachtspunten m.b.t. het kernthema «handhavingsstrategie» (C5)

In de samenvatting stelt de ACTll «Stakeholders stellen vragen bij de effectiviteit van het viersporenbeleid van het CBP, onder andere over nut en noodzaak van de melding. Het ministerie van Justitie en het CBP moeten verder werken aan het VBTB-proof maken het toezichtarrangement met belanghebbenden en beter communiceren over de achterliggende handhavingsvisie.» Ter bevordering van de effectiviteit legt het CBP de beleidsplannen voor aan de Raad van advies, die onder andere de effectiviteit van het viersporenbeleid beoordeelt. De effectiviteit is daardoor gewaarborgd. Het VBTB-proof maken van het toezichtarrangement wordt verder uitgewerkt en de communicatie over de handhavingsvisie is een aandachtspunt. In de Staatscourant nr. 190 van 4 oktober 2004 en op de website van het CBP zijn inmiddels de uitgangspunten en de beleidsregels van de werkwijze bij het CBP gepubliceerd.

Het rapport van de Commissie stelt: «In de publieke opinie en in de politiek is een tegenbeweging op gang gekomen: de privacybescherming zou zijn doorgeschoten. Belanghebbenden pleiten voor een meer op interactie, dialoog en vernieuwing gerichte werkwijze van het CBP. De Commissie geeft in overweging de wettelijke regels en voorschriften wat meer als een kader te hanteren en wat minder als een keurslijf.»

Het CBP is over dit signaal al met mij in gesprek, in de signalerende functie en communicatie van het CBP zal structuur worden aangebracht.

Over het innemen van een tweedelijns positie zegt het rapport: «Het CBP streeft naar het innemen van een tweedelijns positie. In de praktijk komt dit slechts in een beperkt aantal gevallen voor. De Commissie adviseert aandacht te schenken aan de gevolgen voor het nalevings- en handhavingsniveau van het CBP gegeven het feit dat het CBP in veel gevallen zelf de eerstelijns positie in moet vullen.»

De wetgever heeft met de WBP bewust een tweedelijnspositie beoogd door bevordering van zelfregulering. Zo konden in 2004 vijf sectorale gedragscodes (particuliere recherche, gerechtsdeurwaarders, de branche voor werving, search en selectie, gezondheidsonderzoek, onderzoek en statistiek) worden goedgekeurd en zijn er inmiddels 179 functionarissen voor de gegevensbescherming. Ik overweeg in de evaluatie van de WBP, het punt van de tweedelijnspositie, mee te nemen.

De ACTll vindt het verder van belang dat: «het CBP aandacht schenkt aan de zachte kanten van het toezicht en de organisatieculturele eigenschappen van de medewerkers van het CBP en de vertegenwoordigers van de onder toezicht staande organisaties.»

De zelfevaluatie wijst op een sterke strategische positionering van het CBP, op een breed terrein een succesvolle inzet met beperkte middelen en het hanteren van hoge zorgvuldigheidseisen. Verder wordt gewezen op het belang dat wordt gehecht aan respect, vertrouwen en goede onderlinge communicatie. Dit stelt hoge eisen aan de medewerkers. Het CBP is zich hiervan terdege bewust en doet alles wat in zijn vermogen ligt om personeel op te leiden, vooral op het vlak van communicatieve vaardigheden en omgevingsbewustzijn en inlevend vermogen. Voor het CBP is dit een blijvend punt van aandacht.

Samenvatting van de aanvullende aandachtspunten m.b.t. het kernthema «functiescheiding» (D3)

De Commissie is van oordeel dat «de adviserende taken en de handhavende taken binnen het CBP beter gescheiden kunnen worden. Het is van belang dat het CBP verder werkt aan het ontwikkelen van een beleidsvisie op dit terrein.»

De aan het CBP opgedragen taken vloeien dwingend voort uit richtlijn 95/46/EG. Binnen het CBP is een duidelijke scheiding aangebracht tussen de verschillende taken, men is bezig deze scheiding te vervolmaken door een duidelijke taakverdeling binnen het College en een aanpassing van de mandaatregeling.

In het rapport signaleert de ACTll dat: «de status van uitspraken, adviezen etc. zouden op een meer heldere manier geduid kunnen worden. De huidige checks & balances zouden beoordeeld kunnen worden op de gewenste merites.»

De status van een advies spreekt mijn inziens voor zich. De naleving van een uitspraak kan worden afgedwongen, zowel door het CBP alsmede door de verantwoordelijke in kwestie bij de rechter. Het CBP is zich er van bewust dat communicatie een wezenlijke factor is in de gehele beleidscyclus van bewustwording naar normontwikkeling en handhaving. De website van het CBP kan daarbij een belangrijke rol vervullen.

Samenvatting van de aanvullende aandachtspunten m.b.t. het kernthema «relatie met andere toezichthouders» (E3)

Volgens de Commissie «verdient het aanbeveling te onderzoeken op welke manier de voordelen van onderlinge afstemming en samenwerking met andere toezichthouders beter benut kunnen worden.»

Het CBP voert inmiddels met diverse andere toezichthouders overleg over samenwerking en afstemming.

In het rapport staat: «Het CBP zou meer rekening kunnen houden met de complementariteit in het toezicht en het grote bereik van het toezicht van andere toezichthouders in geval zij wettelijk bepaalde taken uitvoeren.»

Zie ook mijn opmerkingen bij het vorige punt. Het CBP houdt thans al rekening met de complementariteit in het toezicht en zal hieraan in de toekomst in sterke mate aandacht besteden.

Samenvatting van de aanvullende aandachtspunten m.b.t. het kernthema «horizontalisering» (F3)

De Commissie adviseert in haar rapport «het CBP meer inzichtelijk te laten maken wat ten aanzien van de inzet van bijvoorbeeld PET (Privacy Enhancing Technologies) de in de zelfevaluatie genoemde terughoudendheid inhoudt en welke de gevolgen zijn voor onder toezichtstaanden en belanghebbenden.»

De Commissie doelt hier wellicht op de complianceinstrumenten (quickscan, WBP zelfevaluatie, raamwerk Privacy Audit en de handreiking Privacy Audit) die het CBP in samenwerking met diverse marktpartijen heeft ontwikkeld. Als sluitstuk daarbij is thans in ontwikkeling de mogelijkheid om te komen tot certificering door marktpartijen. Het CBP houdt bij haar risicoanalyse over de verschillende sectoren en verantwoordelijken rekening met verantwoordelijken die zich hebben laten certificeren.

Als laatste punt vindt de ACTll dat: «De Raad van Advies een belangrijk onderdeel is van de checks en balances in het toezichtarrangement van het CBP. Het verdient aanbeveling te onderzoeken of de samenstelling van de Raad van Advies representatief is.»

De Raad van Advies vervult geen rol bij het toezicht in individuele gevallen, zoals dat door het CBP wordt uitgeoefend, maar adviseert het CBP over algemene aspecten van de bescherming van persoonsgegevens. Door een Raad van Advies in het leven te roepen, waarin verschillende geledingen van de samenleving zitting hebben en die betrokken zijn bij de verwerking van persoonsgegevens, krijgt het CBP bij haar standpuntvorming over algemene aspecten van de bescherming van persoonsgegevens een sterker contact met de opvattingen van de samenleving hierover. Bij de samenstelling van de Raad is getracht zo veel mogelijk verschillende geledingen van de maatschappij vertegenwoordigd te laten zijn.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven