29 800 B
Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2005

nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BESTUURLIJKE VERNIEUWING EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 april 2005

Eind oktober 2004 heeft de Stuurgroep Brinkman het rapport «Anders gestuurd, beter bestuurd. De specifieke uitkeringen doorgelicht» aan het kabinet aangeboden.

Bijgaand geeft het kabinet zijn reactie op de bevindingen en aanbevelingen van de stuurgroep.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Pechtold

1. Inleiding

Eind oktober 2004 heeft de stuurgroep Brinkman het rapport «Anders gestuurd, beter bestuurd. De specifieke uitkeringen doorgelicht», aan het kabinet aangeboden.

Hoe meer specifieke uitkeringen, hoe meer de sturing door de rijksoverheid versnippert en hoe zwaarder de verantwoordingseisen drukken op de medeoverheden. Het Rijk houdt zich dan te veel bezig met de bedrijfsvoering van decentrale overheden, terwijl hun eigen vermogen om problemen op te lossen onvoldoende tot zijn recht komt. De eisen die vervolgens vanuit de controleoptiek aan de verantwoording over de besteding van de middelen worden gesteld versterken dit beeld.

Het rapport Brinkman bepleit een kentering in de interbestuurlijke en financiële verhoudingen. Voortaan moet het vertrouwen in decentrale overheden als uitgangspunt voor de interbestuurlijke verhoudingen dienen. In de discussie tussen de overheden verschuift het zwaartepunt hiermee naar de gezamenlijke aanpak van de beleidsvragen en de daarbij passende verdeling van verantwoordelijkheden.

Natuurlijk houdt elke overheid haar eigen verantwoordelijkheid voor haar eigen politieke en bestuurlijke agenda. Maar tegelijk is elk van de overheden ook een onderdeel van het geheel van de overheid. Alle overheden zien zij zich voor dezelfde maatschappelijke opgaven gesteld. Burgers maken dan ook geen onderscheid tussen verschillende overheden: zij erkennen slechts één overheid en dat is de overheid.

We moeten bewuster omgaan met de sturingsinstrumenten die er zijn en per geval de allerbeste optie kiezen in plaats van zoals nu vaak gebeurt te snel naar een specifieke uitkering grijpen. Dat is ook een van de uitgangspunten van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen. Ook bij het parlement is er de behoefte, zoals blijkt uit de motie De Pater die onlangs is aangenomen, om gemeenten en provincies veel meer dan nu het geval is de nodige ruimte en rust te bieden bij het nemen van hun verantwoordelijkheid. Het argument voor een specifieke uitkering luidt vaak dat die de sturing ten goede komt mede ingegeven door de onterechte gedachte dat bekostiging via het gemeentefonds betekent dat sturing niet meer mogelijk is. In de praktijk leidt de uitkering meestal vooral tot een overmatige controlebureaucratie en de inperking van de bestuurlijke slagkracht door rigide bestedingsvoorschriften. Met andere woorden: de kosten zijn hoog en de baten zijn laag: de uitkering brengt het behalen van maatschappelijke doelen niet dichterbij.

De stuurgroep meent dat het instrument van de specifieke uitkering in veel gevallen niet past bij rijkssturing op hoofdlijnen. Vanuit dat uitgangspunt doet de stuurgroep een aantal aanbevelingen. Implementatie daarvan zal ertoe leiden dat in het verleden met het parlement gemaakte afspraken moeten worden veranderd. De consequenties van de veranderde verhoudingen voor de precieze invulling van de ministeriële verantwoordelijkheid moeten worden uitgewerkt en met het parlement besproken. Concreet betekent dit dat bestaande regelgeving en kaders aangepast moeten worden.

Tot slot geeft het rapport een belangrijke aanzet tot herziening van de onderlinge relaties op het punt van controle. De stuurgroep stelt voor in het onderlinge verkeer tussen democratisch gecontroleerde bestuursorganen geen «dubbele» controles te laten verrichten. De stuurgroep doet in dit opzicht vergaande voorstellen voor single-audit en single information, die door het kabinet worden gesteund. Het kabinet is van mening dat deze voorstellen niet ten koste gaan van de controlerende taak van het parlement. Wel zullen zij een einde maken aan veel overbodige administratieve lasten. In deze brief geeft het kabinet zijn reactie op de bevindingen en aanbevelingen van de stuurgroep.

2. Naar andere interbestuurlijke verhoudingen

Het kabinet is de stuurgroep erkentelijk voor haar rapportage. Deze draagt bij aan het verwezenlijken van de kabinetsvisie op sturingsrelaties zoals neergelegd in het Programma Andere Overheid (PAO) en in de Code Interbestuurlijke Verhoudingen die u bij brief van 12 november jl. heeft ontvangen (Tweede Kamer, 2004–2005, 29 800). In de Code Interbestuurlijke Verhoudingen is bovendien overeengekomen dat het Rijk, provincies en gemeenten snoeien in administratieve lasten, planverplichtingen en/of specifieke uitkeringen. Met dit kabinetsstandpunt zet het kabinet in dat kader een belangrijke stap om te komen tot heldere sturingsrelaties.

In de praktijk verzandt sturing immers niet zelden in bureaucratie. Sturing zou erop gericht moeten zijn om bepaalde doelen te halen of maatregelen te realiseren. In de praktijk gaat het echter meestal om bestedingsvoorschriften en uitgebreide aanvraagen toewijzingsprocedures voor projecten. De administratieve druk die hierdoor wordt veroorzaakt leidt er vaak toe dat er zelfs op bestuurlijk niveau geen ruimte meer is voor wat de belangrijkste vraag zou moeten zijn: wat hebben we nu eigenlijk bereikt? Bij gedetailleerde sturing vanuit het rijk gaan de oorspronkelijke sturingsambities meestal schuil achter een woud van administratieve en financiële procedures.

Bij het uitvoeren van de aanbevelingen van de stuurgroep richt het kabinet zich daarom op twee doelstellingen. In de eerste plaats zal het aantal specifieke uitkeringen aan decentrale overheden worden teruggebracht. In de tweede plaats streeft het kabinet naar een consistente en gedisciplineerde toetsing van specifieke uitkeringen aan een bestuurlijk beoordelingskader. De bestuurlijke toets staat dus voorop. De stuurgroep heeft hiervoor een beoordelingskader ontwikkeld en toegepast. Dat kader past uitstekend bij de sturingsvisie van het kabinet. Het kabinet zal het beoordelingskader (zie bijlage) daarom ook in de toekomst blijven hanteren bij de beoordeling van nieuwe specifieke uitkeringen.

De uitgangspunten voor het beoordelingskader bij de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling (i.e. het bestuurlijke arrangement) zijn dat:

a. het rijk stuurt op hoofdlijnen en minder gedetailleerde regelgeving formuleert;

b. decentrale overheden beleids- en uitvoeringsruimte krijgen zodat een integrale aanpak van problemen en een effectieve inzet van middelen op lokaal en regionaal niveau mogelijk wordt gemaakt.

De financiële bevoegdheden moeten logisch aansluiten op de beleidsmatige verantwoordelijkheden. Het gaat om de afweging bij welke bestuurslaag de zeggenschap over de inzet en bestedingsrichting van de middelen komt te liggen. Daarmee wordt in feite de keuze voor het financieringsinstrument (algemene uitkering, brede doeluitkering of specifieke uitkering) gemaakt. Die keuze verloopt als volgt: in principe verdient de algemene uitkering de voorkeur; als er goede redenen zijn, kan voor een brede doeluitkering of aansluiting bij een bestaande brede doeluitkering worden gekozen; in uitzonderlijke omstandigheden kan een specifieke uitkering het aangewezen instrument zijn. Het bestaansrecht van de specifieke uitkering staat dus niet ter discussie; het automatisme in het gebruik ervan wel.

Ten slotte wordt bij de beoordeling gekeken naar het informatiearrangement. De informatievraag van het Rijk dient gerelateerd te zijn aan de manier waarop de beleidsmatige en financiële sturing is vormgegeven. Indien de verantwoordelijkheid van het Rijk op hoofdlijnen is vormgegeven, past daarbij geen gedetailleerde verantwoordingsinformatie vanuit de decentrale overheden. Bij de vormgeving van het informatiearrangement is het van belang om onderscheid te maken tussen verantwoordingsinformatie en overige beleidsinformatie. Verantwoordingsinformatie bestaat uit financiële en beleidsmatige informatie die nauw dient samen te hangen met de wijze waarop de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheden zijn vormgegeven. De overige beleidsinformatie hangt niet samen met het gekozen arrangement, maar voorziet in een behoefte aan informatie voor de beleidsontwikkeling. Deze informatievraag dient afzonderlijk te worden vormgegeven en behoort geen onderdeel uit te maken van de specifieke uitkeringen.

Het is vanuit deze achterliggende visie op bestuurlijke verhoudingen dat het kabinet de voorstellen van de stuurgroep omarmt. Deze visie heeft ook gevolgen voor het verkeer tussen kabinet en het parlement. Het kabinet wil dit daarom op deze plaats nadrukkelijk onder de aandacht brengen. Voorop staat dat het parlement te allen tijde moet kunnen beschikken over de informatie die het denkt nodig te hebben voor het uitoefenen van zijn controlerende taak en een verantwoordelijke minister moet daarop aanspreekbaar zijn. Waar het kabinet met zijn visie op «sturen en verantwoording op hoofdlijnen» een einde aan wil maken is dat de onderlinge verhoudingen tussen de medeoverheden doordrenkt blijven van een verantwoordingsbureaucratie, die gericht is op het vooraf invulling geven aan alle mogelijk denkbare vragen die vanuit het parlement aan een minister gesteld kunnen worden. Het op deze manier invulling geven aan de ministeriële verantwoordelijkheid frustreert een effectieve en efficiënte (decentrale) beleidsuitvoering. De verantwoordingslijnen dienen standaard te worden ingericht op de hoofdpunten van het beleid, waar noodzakelijk zal additionele informatie op maat moeten worden gegenereerd.

3. Kabinetsreactie op de aanbevelingen van Brinkman

Op deze plaats gaat het kabinet eerst in op de uitkomsten van de doorlichting met betrekking tot afloop, afkoop, bundeling, overheveling of het behoud van specifieke uitkeringen en de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de voorstellen dienaangaande van de stuurgroep. Vervolgens wordt ingegaan op de overige aanbevelingen die de stuurgroep heeft gedaan voor de implementatie, de borging van het beoordelingskader, het verantwoordingsarrangement en het informatiearrangement. Daarbij heeft het kabinet dankbaar gebruik gemaakt van de diverse reacties van organisaties als het IPO, de VNG en de Raad voor de Financiële Verhoudingen. Het kabinet voelt zich gesteund door het algemene positieve oordeel in deze reacties. Bij de implementatie zullen de VNG en het IPO worden betrokken.

3.1 De doorlichtingvoorstellen

Aflopende uitkeringen

De stuurgroep heeft 60 specifieke uitkeringen geïnventariseerd die aflopen. Het gaat om regelingen die reeds beëindigd zijn of die tussen nu en 2009 aflopen (zie bijlage). In 2009 zijn er hierdoor 60 specifieke uitkeringen minder dan nu. Het kabinet heeft besloten dat de aflopende uitkeringen daadwerkelijk worden beëindigd op het vastgestelde tijdstip en geen vervolg krijgen als specifieke uitkering. De bestemming van de hiermee gemoeide middelen is onderdeel van het reguliere begrotingsproces.

Afkoop

De stuurgroep Brinkman heeft 15 specifieke uitkeringen geïnventariseerd die louter bestaan uit oude verplichtingen en in aanmerking komen om te worden afgekocht. Dit idee spreekt het kabinet aan. Daarvoor moet dan wel de budgettaire ruimte zijn. Het kabinet zal onderzoeken hoe deze uitkeringen kunnen worden afgekocht.

Bundeling en bundeling/overheveling: samen 45 regelingen

De specifieke uitkeringen waarvoor de stuurgroep bundeling adviseert, zullen inderdaad zoveel mogelijk worden gebundeld. Voor de uitkeringen die al gebundeld zijn, stelt de stuurgroep Brinkman voor te bezien of deze kunnen worden overgeheveld naar de fondsen. Het kabinet ondersteunt de inzet om gebundelde uitkeringen over te hevelen, hetgeen echter niet betekent dat hiertoe automatisch wordt overgegaan. Het betekent wel dat het kabinet nu afspreekt dat de optie van overheveling serieus wordt onderzocht en het beoordelingskader opnieuw wordt toegepast bij de voorziene evaluaties van reeds gebundelde doeluitkeringen. Onderdeel van deze evaluaties is het in kaart brengen van de eventuele consequenties voor reeds gemaakte bestuurlijke afspraken, afspraken over evaluatietermijnen of EU-verplichtingen of EU-investeringstermijnen. Deze consequenties worden meegenomen in de afweging over de mogelijkheden van overheveling van deze uitkeringen naar de fondsen en de termijn waarop dit kan geschieden. Uitkomst van de evaluatie kan ook zijn dat er goede redenen zijn voor voortzetting van een gebundelde doeluitkering.

Wat betreft de specifieke uitkeringen die in aanmerking komen voor bundeling heeft het kabinet het volgende besloten: de verantwoordelijke minister zal uiterlijk binnen een halfjaar na het verschijnen van deze kabinetsreactie met voorstellen komen over de wijze waarop en de termijn binnen welke de uitkeringen gebundeld gaan worden. Gaat het om al gebundelde uitkeringen, dan zal de verantwoordelijke vakminister met een actieplan komen voor de gebundelde doeluitkeringen waarin niet is voorzien in een evaluatie. Daarin wordt aangegeven op welke wijze en op welke termijn uitvoering wordt gegeven aan het streven van het kabinet om op termijn de gebundelde doeluitkeringen over te hevelen naar de fondsen. De beheerders van het gemeente- en provinciefonds zullen uiteraard nauw worden betrokken bij de overheveling (zie ook hieronder).

De stuurgroep Brinkman heeft de regelingen die worden gebundeld in het kader van GSB III geschaard onder de gebundelde regelingen. Hier past de kanttekening dat dit voor de niet-GSB-gemeenten afzonderlijke specifieke uitkeringen blijven. In overleg met de verantwoordelijke ministers zullen de ministers van BZK en Financiën ernaar streven dat ook deze uitkeringen op korte termijn worden gebundeld.

Overheveling

De stuurgroep Brinkman heeft 13 specifieke uitkeringen aangemerkt om te worden overgeheveld naar de fondsen. Het kabinet zal deze voorstellen overnemen, rekening houdend met de belangen van de betrokken partijen. De beheerders van het gemeente- en provinciefonds zullen met de betrokken vakdepartementen, VNG, IPO en de Rfv voorstellen uitwerken voor de verdeling van de uitkeringen die het kabinet overhevelt. De overheveling heeft als doel de gemeentelijke en provinciale beleidsvrijheid te vergroten. Daarom zullen de overhevelingvoorstellen (en de bijkomende herverdeeleffecten) in hun samenhang worden nagegaan. Over de vorderingen ten aanzien van bundeling en overheveling zal in het Overzicht Specifieke Uitkeringen (OSU) worden gerapporteerd.

In een aantal gevallen blijkt het nu niet mogelijk tot overheveling over te gaan omdat de fondsen de middelen verdelen over alle gemeenten en provincies. Gezien de gewenste reductie van het aantal specifieke uitkeringen en de vergroting van de beleidsvrijheid zullen de fondsbeheerders bezien in hoeverre het mogelijk is om binnen of buiten de fondsen faciliteiten te creëren voor groepen van gemeenten (bijvoorbeeld G30, Wgr-plus regio's), zonder het karakter van de fondsen aan te tasten.

Behouden specifieke uitkering

De stuurgroep concludeert dat 22 specifieke uitkeringen vooralsnog hun bestaansrecht als specifieke uitkeringen behouden. Het kabinet deelt deze mening. Wel zullen deze regelingen ook in toekomstige evaluaties (bijvoorbeeld in het kader van het OSU) worden getoetst aan het door de stuurgroep ontwikkelde beoordelingskader. Dit geldt ook voor de inmiddels nieuw ontstane specifieke uitkeringen.

De stuurgroep beveelt aan om voor de uitkeringen die behouden blijven te bezien hoe het verantwoordingsen informatiearrangement kan worden gestroomlijnd. Langs die weg kan toch een administratieve lastenverlichting voor de medeoverheden worden bereikt. Het kabinet stemt in met deze aanbeveling en zal die betrekken bij de acties die ondernomen worden op het gebied van verantwoording en IV3 (zie hieronder).

3.2 Verantwoording en controle

Single audit en single information

De Stuurgroep Brinkman beveelt voor de uitwisseling van bestuurlijke informatie tussen medeoverheden en Rijk het principe single audit en single information aan. De gedachte hierachter is dat de informatievoorziening van de medeoverheden naar het Rijk veel efficiënter kan worden ingericht, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de ministeriële verantwoordelijkheid. Op dit moment is voor veel informatie die het Rijk vraagt, het bestuurlijke doel niet even duidelijk en bovendien moet deze veelal omvangrijke en gedetailleerde informatie voor het Rijk afzonderlijk, volgens meerdere formats worden opgesteld en gecontroleerd: Extra werk en dubbele controle. Daarbij zal volgens de huidige voorschriften deze informatie op verschillende momenten in het jaar moeten worden opgeleverd, waardoor er sprake is van een stapeling van verantwoordingen en controles.

Het kabinet vindt dat dit eenvoudiger moet en kiest daarom voor een aanpak langs drie lijnen:

1. Een scherpere beoordeling van nieuwe beleidsvoorstellen op de informatiebehoefte van het Rijk (het informatiearrangement) op het bestuurlijke doel. Op deze manier wordt de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister vooraf helder gedefinieerd. Er ontstaat een duidelijk verwachtingspatroon tussen minister en parlement over de aanspreekbaarheid ten aanzien van een specifiek beleidsvoornemen, maar laat onverlet dat een minister algemeen aanspreekbaar moet zijn op vragen van het parlement.

2. Single information als uitgangspunt bij de vormgeving van de informatievoorziening van medeoverheden. Dat wil zeggen dat de informatie die het Rijk vraagt zo veel mogelijk aansluit bij de informatiebehoefte en verantwoordingsmomenten van de gemeenten en provincies zelf. Voor zover het Rijk andere informatie nodig heeft, wordt deze opgenomen in het overzicht Informatie voor derden. De praktische uitwerking zal plaatsvinden op basis van de resultaten van een pilot in 2005 over het verminderen van verantwoordings- en controle-eisen. Deze pilot wordt in overleg met alle relevante partijen, zoals vakdepartementen, VNG en IPO uitgevoerd. Ook de inzichten van de Algemene Rekenkamer zullen worden benut bij het inrichten van een nieuwe verantwoordings- en controlesystematiek. Gestart wordt met de Wet sociale werkvoorziening, de VROM-regelingen voor de versterking van de fysieke infrastructuur van de stad en het basisonderwijs. Voor de Wet sociale werkvoorziening zullen de activiteiten in samenhang worden aangepakt met het ingezette moderniseringstraject. Voor de overige regelingen geldt dat zal worden voortgebouwd op de al bereikte resultaten. Het aantal verantwoordingsmomenten zal drastisch afnemen door het opnemen van de informatiebehoefte over specifieke uitkeringen in de gemeente/provincierekening en/of het overzicht Informatie voor derden. Het Rijk ontvangt de noodzakelijke verantwoordingsinformatie dan minimaal één keer per jaar. Waar mogelijk zal het kabinet zich ten slotte inspannen om de verantwoordingseisen in verband met Europese geldstromen terug te dringen.

3. De keuze voor single audit in pure vorm ofwel het Rijk verbindt in beginsel geen specifieke controle-eisen aan de besteding van specifieke uitkeringen. Het Rijk steunt dus op de controle van de gemeente/provincierekening en alleen bij gegronde redenen worden deze werkzaamheden gereviewd. Dat betekent dat de huidige controleprotocollen per specifieke uitkering, waarin dikwijls een goedkeuringstolerantie van 1% is opgenomen, vervallen. Deze nieuwe aanpak is voor het eerst van toepassing op de begroting 2006. Bij zijn keuze laat het kabinet zwaar wegen dat de Gemeentewet vanaf 2004 voorschrijft dat de accountantsverklaring een oordeel over het getrouwe beeld en de rechtmatigheid bevat. Daarnaast is vanaf 2004 het Besluit accountantscontrole provincies en gemeenten 2004 ingevoerd. Dit Besluit stelt nadere voorschriften voor de reikwijdte en rapportering van de accountantscontrole van de jaarrekening van gemeenten. Hiermee zijn de elementen die tot nu toe een belemmering vormden voor single audit, namelijk de controletolerantie en het rechtmatigheidaspect, op dezelfde wijze vormgegeven als bij de Rijksoverheid. Het kabinet wijst ten slotte op de diverse initiatieven die het de afgelopen jaren heeft genomen om het financiële proces binnen gemeenten en provincies te verbeteren (b.v. instelling lokale rekenkamers en verplichte verordeningen ten aanzien van de financiële functie). Het kabinet gaat er van uit dat voor een beperkt aantal gegevens over specifieke uitkeringen de pure vorm van single audit onvoldoende is, ook na een eventuele herinrichting van de uitkeringen, en dat voor die uitkeringen aanvullende rijkseisen nodig zijn. In het bijzonder valt te denken aan specifieke uitkeringen met een Europese component. Het kabinet zal de behoefte aan extra controle-eisen inventariseren en uitwerken, waarbij twee lijnen worden bezien. Eén is om te bezien of de controle op de gemeente- en provincierekening dient te worden aangepast. De tweede is om de mogelijkheden te bezien om het overzicht Informatie voor derden van een (beperkte) controle te voorzien. Het kabinet zal deze uitwerking in de eerder genoemde pilot meenemen.

3.3 Voortgang en verankering

De stuurgroep adviseert om voor de implementatie de ministeries van BZK en Financiën te laten ondersteunen door een externe projectleider. Het kabinet ziet onvoldoende aanleiding om die aanbeveling over te nemen en kiest voor een voorziening binnen de reguliere organisatie. Belangrijker is het creëren en behouden van politiek draagvlak om de plannen van het kabinet uit te voeren.

Het kabinet neemt het voorstel over om (nieuwe) specifieke uitkeringen periodiek te evalueren. Daartoe zal het kabinet gebruik maken van het beoordelingskader dat de stuurgroep heeft aangereikt. Het kabinet zal hierover jaarlijks rapporteren in het OSU, dat daarmee, meer dan nu, een evaluatie- en voortgangsrapportage wordt. Ook over de voortgang van de overige voorstellen van de stuurgroep Brinkman zal in het OSU worden gerapporteerd.

Het kabinet onderschrijft de aanbeveling dat er bij voorkeur niet meer dan 25 specifieke uitkeringen zijn, waarvan een beperkt aantal uitkeringen onder de € 5 mln. Het gaat hier overigens slechts om een richtgetal en een richtbedrag. Daarvan kan afgeweken worden, mits onderbouwing en argumentatie aan de Ministerraad worden voorgelegd. Daarmee wordt een zwaardere bewijslast geïntroduceerd. Monitoring van het aantal specifieke uitkeringen zal jaarlijks via het OSU plaatsvinden.

Het kabinet neemt ook de aanbeveling over om alle specifieke uitkeringen ter beslissing aan de Ministerraad voor te leggen. Zodoende wordt zo vroeg mogelijk in het proces het beoordelingskader van de stuurgroep Brinkman toegepast. Dat wordt zichtbaar gemaakt op het Ministerraadformulier.

Zo wordt een expliciet besluit genomen over de betreffende uitkering gekoppeld aan een afweging over het totaal van specifieke uitkeringen. Het kabinet constateert namelijk dat het nu nog te vaak voorkomt dat specifieke uitkeringen in het leven worden geroepen zonder dat binnen het kabinet besproken is of die nodig zijn en of het bestuurlijke arrangement daar aanleiding toe geeft.

Ook de inmiddels nieuw ontstane uitkeringen zullen binnen een termijn van twee maanden worden doorgelicht. De doorlichtingsvoorstellen voor deze uitkeringen maken eveneens deel uit van de implementatie van het kabinetsstandpunt.

4. Toekomstgerichte toepassing beoordelingskader

Het kabinet zal het beoordelingskader (zie bijlage) zoals ontwikkeld voor de doorlichting van de specifieke uitkeringen, ook op nieuwe specifieke uitkeringen toepassen. Daardoor zullen het bestuurlijke, het financiële en het informatiearrangement beter op elkaar aansluiten.

4.1 Voortgang van de implementatie

Voordat de implementatie van start gaat, zal per departement binnen een half jaar een integraal implementatieplan worden opgesteld waaruit blijkt welke actie het departement gaat ondernemen en welk resultaat binnen welke termijn zal worden geleverd.

De Tweede Kamer zal op gezette tijden via het OSU worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de algehele voortgang van de implementatie van het kabinetsstandpunt.

Tot slot

Het kabinet heeft waardering voor de onafhankelijke manier waarop de stuurgroep Brinkman de doorlichtingoperatie van de specifieke uitkeringen heeft uitgevoerd. Daarmee heeft de stuurgroep een belangrijke bijdrage geleverd aan het stroomlijnen van de financiële relaties met de decentrale overheden. De eerste fase van dit project in het kader van het Project Andere Overheid is nu afgesloten. Het is duidelijk wat er moet gebeuren. Nu komt het aan op daadkracht.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Pechtold

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Bijlagen

– Rapport van de Stuurgroep Brinkman «Anders gestuurd, beter gestuurd. De specifieke uitkeringen doorgelicht»

– Het beoordelingskader voor de specifieke uitkeringen

– Lijst nieuwe aangekondigde specifieke uitkeringen

– Voorstellen Stuurgroep Brinkman en Kabinetsreactie

Deze bijlagen zijn ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven