29 800 A
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Infrastructuurfonds voor het jaar 2005

nr. 17
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 december 2004

Met deze brief wil ik u informeren over een drietal zaken:

1. De uitkomsten van de bestuurlijke overleggen, die ik afgelopen weken heb gevoerd met de relevante regionale bestuurders over het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT) tot en met 2010, de verlenging en de doorkijk van het MIT;

2. De vraag hoe ik op langere termijn wil omgaan met de categorie 2 en 3-projecten in het huidige MIT tot en met 2010;

3. De mogelijke aanwending van middelen, die via het amendement Van Hijum (onder voorbehoud van de stemmingen in de Tweede Kamer) beschikbaar komen.

Verder maak ik via deze brief van de gelegenheid gebruik om u – conform toezegging tijdens het AO snelhedenbeleid van 26 oktober 2004 – het rapport «Flexibilisering snelheidslimieten autosnelwegen» toe te sturen. In dit rapport zijn tevens de conclusies van het draagvlakonderzoek naar snelheidsverlaging in relatie tot trajectcontroles verwerkt.

BESTUURLIJKE OVERLEGGEN

Aanleiding en doel

Naar aanleiding van het verschijnen van het MIT tot en met 2010, de Nota Mobiliteit en de verlenging en doorkijk van het MIT heb ik besloten om over deze onderwerpen bestuurlijk overleg te voeren met de relevante bestuurders van de provincies en kaderwetgebieden. Hieronder zal ik aangeven wat ik per onderwerp precies heb besproken:

1. Nota Mobiliteit

Om de keuzes uit deel I van de Nota Mobiliteit te verantwoorden heb ik – als onderdeel van de nu lopende inspraakprocedure op de Nota Mobiliteit (de fase tussen deel I en III) – met de regio's allereerst gesproken over de Nota Mobiliteit. Daarbij heb ik de regio's ook gevraagd om hun mening en ideeën. Deze resultaten zal ik gebundeld als adviesdocument in het inspraakdocument Nota Mobiliteit opnemen.

2. MIT tot en met 2010

Als tweede onderwerp heb ik gesproken over het infrastructuurprogramma tot en met 2010. Ik heb de regio's gevraagd of zij nog behoefte hadden om – binnen de bestaande financiële kaders van het MIT voor de betreffende regio en binnen bestaande beleidsmatige kaders – tot alternatieve inzet van middelen in het MIT te komen. Daarbij heb ik de regio's gevraagd ook eigen financiële middelen in een eventueel voorstel te betrekken.

3. Verlenging MIT 2011–2014

In het kader van het verlengde MIT heb ik met de regio's gesproken over hun ideeën ten aanzien van de voorgenomen projecten en programma's voor rijksinfrastructuur en over hun wensen op het gebied van (grote) regionale/lokale infrastructuur.

4. Doorkijk MIT 2015–2020

Over de doorkijk heb ik voornamelijk informatief met de regionale bestuurders gesproken.

Proces en belangrijkste conclusies

Ik heb ervoor gekozen de bestuurlijke overleggen zoveel mogelijk te organiseren op het niveau van landsdelen. In het oosten en noorden van het land is dat gelukt. Het overleg met landsdeel West is, vanwege de omvang van de gespreksonderwerpen, echter gesplitst in een overleg met de Zuidvleugel (de relevante partijen in Zuid-Holland), de Noordvleugel (de relevante partijen in Noord-Holland en Flevoland) en de Utrechtse regio. Het overleg met landsdeel Zuid is gesplitst in een overleg met Limburg/Noord-Brabant (inclusief SRE) en Zeeland. Hieronder geef ik u een overzicht van de belangrijkste conclusies van de bestuurlijke overleggen met daarbij ook de status van de gemaakte afspraken:

MIT tot en met 2010

Ik heb met drie regio's gesproken over de mogelijkheden van alternatieve inzet van middelen voor infrastructuurprojecten binnen de bestaande financiële kaders van het MIT. Met de Noordvleugel heb ik de afspraak gemaakt dat eventueel overblijvende middelen van het project N525 Mediapark Hilversum – onder voorwaarden – geïnvesteerd mogen worden in de N201. Met Noord-Brabant en Zeeland heb ik de mogelijkheden van herordening in het infrastructuurprogramma besproken in relatie tot het dossier (verdieping) Westerschelde. Ik wil deze mogelijkheden eerst bespreken met mijn Vlaamse/Belgische collega's, waarna ik u – in relatie tot het totale pakket voor de Westerschelde – zal informeren.

In de overige regio's bestond geen behoefte tot een alternatieve inzet van middelen in het MIT. De huidige prioriteiten zijn voor deze regio's op programmaniveau herbevestigd. De regio's wensten echter over een aantal concrete projecten toch aanvullende afspraken te maken. Hier heb ik in de bestuurlijke overleggen uiteraard rekening mee gehouden, en de afspraken per project treft u in de achterliggende bijlagen aan.

De gemaakte (financiële) afspraken vormen wat mij betreft een aanpassing op het MIT, zoals ik heb gepresenteerd bij de begroting 2005–2009. Na akkoord van de Tweede Kamer zal ik deze verwerken in het volgende MIT.

Verlenging MIT 2011–2014

Over projecten, die zijn opgenomen in de verlenging van het MIT, heb ik waar nodig en mogelijk financiële en/of procesmatige afspraken gemaakt met de regionale bestuurders. Deze afspraken passen binnen de budgettaire kaders van het verlengde MIT en binnen de beleidsuitgangspunten van deel I van de Nota Mobiliteit. Bij de afspraken geldt het voorbehoud van kabinetsbesluitvorming over deel III van de Nota Mobiliteit.

De belangrijkste afspraken, die ik in het kader van het verlengde MIT heb gemaakt, hebben betrekking op de categorie 2 en 3-projecten (planstudies), die niet zijn opgenomen in het MIT na 2010. Ik heb hierover ofwel de afspraak gemaakt dat de betreffende planstudie wordt geschrapt, ofwel dat de betreffende planstudie (in gewijzigde vorm) wordt opgenomen in lopende studies in het ZSM-programma, waarbij de huidige financiële kaders van het ZSM-programma overeind blijven, ofwel dat anderszins een vervolg wordt gegeven aan de betreffende planstudie. De concrete afspraken per project/planstudie treft u per regio aan in de achterliggende bijlage. Tevens verwijs ik u naar de separate bijlage over categorie 2 en 3-projecten, die ik u bij beantwoording van Kamervragen heb toegezegd.

– Doorkijk MIT 2015–2020

Over de periode na 2014 heb ik slechts procesmatige afspraken gemaakt, die passen binnen de beleidsmatige kaders van de Nota Mobiliteit. Deze treft u ook in de achterliggende bijlagen aan.

Vervolgproces

Op 31 december 2004 loopt de inspraakprocedure voor de Nota Mobiliteit af, waarna de reacties zullen worden gebundeld tot een deel II PKB Nota Mobiliteit. Op basis van deze reacties zal er besluitvorming plaatsvinden door het kabinet over deel III van de Nota Mobiliteit. Gekoppeld hieraan zal ook een geactualiseerd beeld voor de verlenging en doorkijk van het MIT na 2010 worden gegeven. Daarbij zullen de gemaakte afspraken uit de bestuurlijke overleggen voor de periode na 2010 worden meegenomen, mits nog steeds passend binnen de kaders van deel III van de Nota Mobiliteit.

Het is mijn bedoeling om volgend jaar bij de begroting (2006–2010) een infrastructuurprogramma te presenteren dat een doorlooptijd tot en met 2014 kent met daarbij ook een overzicht van knelpunten/projecten die in de periode 2015–2020 spelen. Bij het opstellen van dit verlengde infrastructuurprogramma zal ik ook een actualisatie geven van de invulling van de MIT-categorieën (0, 1, 1a, 2 en 3).

MOGELIJKE AANWENDING MIDDELEN UIT AMENDEMENT VAN HIJUM

Bij de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat in de Tweede Kamer heeft de heer Van Hijum een amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 A, nr. 8) ingediend waarmee beoogd wordt de verlaging van het budget voor het programma ZSM2 van € 140 miljoen tot en met 2009 ongedaan te maken en deze middelen beschikbaar te houden voor capaciteitsvergroting van het wegennet. Met deze brief wil ik u informeren over mijn plannen voor de aanwending van deze middelen, ervan uitgaande dat het amendement in de Tweede Kamer wordt aangenomen.

Voor het invullen van de € 140 miljoen heb ik primair gekeken naar de bedoelingen van het amendement. De heer Van Hijum geeft aan dat de middelen beschikbaar gesteld zouden moeten worden voor verbeteringen aan onderliggende wegen, die ertoe leiden dat de fileproblematiek op de rijkswegen wordt verminderd. Bij mijn bestedingsvoorstel heb ik echter breder gekeken dan alleen onderliggend wegennet. Voor mij is belangrijk dat met maatregelen in het totale wegennetwerk (hoofdwegen en onderliggende wegen) een zo groot mogelijk effect op de bereikbaarheid gesorteerd kan worden. Een snelle en betrouwbare verkeersafwikkeling staat daarbij centraal, waardoor uiteindelijk de economie wordt versterkt. Ik doe dit niet alleen via de aanpak van de grootste fileknelpunten, maar ook door gerichte investeringen in slimme maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van mobiliteitsmanagement of reisinformatie.

In de bestuurlijke overleggen over het MIT is een aantal maatregelen door de regio naar voren gebracht, die naar mijn mening binnen het bovengeschetste kader passen. Deze maatregelen wil ik – via de middelen uit het amendement Van Hijum – voorzien van een rijksbijdrage. Concreet gaat het om:

1. Maatregelen op het hoofdwegennet en het onderliggende wegennet in Limburg

Voor de projecten Aansluiting binnen/buitenring Parkstad op de A76 en het treffen van interim-maatregelen op de A2 tussen Maasbracht en Born (vanwege de openstelling van de A73) wordt een maximale rijksbijdrage van € 60 miljoen beschikbaar gesteld.

2. Netwerkmaatregelen in het oosten en zuiden van het land, waarmee de relatie tussen het hoofdwegennet en het onderliggende wegennet via slimme oplossingen (zoals toeritdosering, route-informatiepanelen, afstemming van verkeerslichten) wordt versterkt

Voor het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven en enkele samenwerkingsgebieden in Gelderland/Overijssel wordt in totaal € 30 miljoen als maximale rijksbijdrage beschikbaar gesteld onder de voorwaarde «een euro voor een euro».

3. Versnelling van de A12 Maarsbergen – Veenendaal

De start van dit project is in het huidige MIT voorzien na 2010. Gezien allerlei ZSM- maatregelen, die vóór 2010 op andere gedeelten van de A12 zullen worden getroffen, zullen op dit traject verkeersafwikkelingproblemen optreden. Daarom wil ik ook dit project opnemen in het ZSM-programma met een benuttingalternatief en een structureel sober uitbreidingsalternatief. Hiervoor wil ik € 50 miljoen beschikbaar stellen in de periode tot en met 2010 (uit de middelen van het amendement Van Hijum).

Voor nadere details wordt verwezen naar bijlage 6.

Ik ga ervan uit u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Verkeer en Waterstaat

K. M. H. Peijs

BIJLAGEN1:

1. Afsprakenlijst bestuurlijk overleg MIT met landsdeel Noord

2. Afsprakenlijst bestuurlijk overleg MIT met landsdeel Oost

3. Afsprakenlijst bestuurlijk overleg MIT met landsdeel West

4. Afsprakenlijst bestuurlijk overleg MIT met landsdeel Zuid

5. tatus categorie 2 en 3 projecten uit het MIT 2005

6. Beoogde aanwending middelen uit amendement Van Hijum (kamerstuk 29 800-A, nr. 8)

7. Rapportage Rijkswaterstaat «Flexibilisering snelheidslimieten autosnelwegen».


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt.

Naar boven