29 767
Wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2005)

nr. 9
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 21 oktober 2004

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel XIII wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel E wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. In het eerste lid wordt «een personenauto» telkens vervangen door: een personenauto of een bestelauto.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. In het vijfde lid wordt «een nieuwe personenauto of een nieuw motorrijwiel» vervangen door: een nieuwe personenauto, een nieuw motorrijwiel of een nieuwe bestelauto. Voorts wordt «de personenauto of het motorrijwiel» vervangen door: de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto.

3. In het derde lid wordt «van het tot zevende lid vernummerde zesde lid» vervangen door: van het zesde lid.

4. In het vierde lid wordt «In het tot achtste lid vernummerde zevende lid» vervangen door: In het zevende lid.

5. Het vijfde lid komt te luiden:

5. In het negende lid wordt «een personenauto of een motorrijwiel» vervangen door: een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto.

6. Het zesde lid vervalt.

b. In onderdeel G worden het tweede en derde lid vervangen door vijf nieuwe leden, luidende:

2. In het tweede lid wordt «de personenauto of het motorrijwiel» vervangen door: de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto.

3. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot vierde tot en met zesde lid.

4. Na het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

3. Indien na het tijdstip waarop een bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen, een tijdsduur is verstreken van 5 jaar of meer, bedraagt in afwijking van het tweede lid het percentage van de vermindering 100.

5. In het tot vijfde lid vernummerde vierde lid wordt «de personenauto of het motorrijwiel» vervangen door: de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto.

6. In het tot zesde lid vernummerde vijfde lid wordt «personenauto's en motorrijwielen» vervangen door: personenauto's, motorrijwielen of bestelauto's.

c. Na onderdeel M wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Ma. Na artikel 15a worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 15b

1. Indien de belasting met betrekking tot een bestelauto is geheven van een ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, die de bestelauto meer dan bijkomstig bezigt in het kader van zijn onderneming, wordt op aanvraag teruggaaf van belasting verleend, indien bij deze aanvraag een verklaring wordt overgelegd dat de bestelauto meer dan bijkomstig in het kader van de onderneming zal worden gebruikt.

2. De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam het kenteken is gesteld.

3. De inspecteur beslist op de aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking.

4. De aanspraak op teruggaaf voor een bestelauto ontstaat op het tijdstip waarop de bestelauto is ingeschreven in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register.

5. De teruggaaf wordt verleend indien vast staat dat op het tijdstip waarop de bestelauto is ingeschreven in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor teruggaaf als bedoeld in het eerste lid.

6. Indien tijdens de eerste vijf jaren na het tijdstip waarop de bestelauto is ingeschreven in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register, niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt vanaf het moment dat hieraan niet of niet langer wordt voldaan het teruggegeven bedrag, nadat dit is verminderd overeenkomstig artikel 10, tweede lid, als belasting verschuldigd.

7. Indien de bestelauto in gebruikte staat wordt ingeschreven in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register, worden de in het zesde lid genoemde vijf jaren verminderd met de tijdsduur die op het tijdstip van de inschrijving is verstreken na het tijdstip waarop de bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen.

8. De verschuldigd geworden belasting wordt door degene aan wie de teruggaaf is verleend, op aangifte voldaan binnen een maand na het tijdstip waarop niet of niet langer aan de voorwaarden en beperkingen voor teruggaaf, als bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan.

9. Bij wijziging van de tenaamstelling van de bestelauto blijven, op daartoe gedaan gezamenlijk verzoek van degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld en degene op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld, het zesde, zevende en achtste lid buiten toepassing indien overigens voldaan blijft worden aan de voorwaarden en beperkingen waaronder de teruggaaf is verleend. Bij inwilliging van het verzoek treedt degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld vanaf het moment van de wijziging van de tenaamstelling voor de toepassing van dit artikel in de plaats van degene op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

10. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt voor een bestelauto die door een ondernemer als bedoeld in het eerste lid ter beschikking wordt gesteld aan een derde slechts teruggaaf verleend indien het kenteken van de bestelauto op naam is gesteld van deze derde en deze derde overigens voldoet aan het gestelde in het eerste lid.

11. Artikel 1, derde lid, is van overeenkomstige toepassing ingeval een bestelauto waarvoor teruggaaf is verleend op de voet van dit artikel in een zodanige staat wordt gebracht dat het een personenauto is.

12. Indien bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt tengevolge waarvan ten onrechte teruggaaf van belasting is verleend, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene op wiens naam de teruggaaf is verleend, een boete van ten hoogste € 4 537 kan opleggen.

13. Indien een of meer personen worden vervoerd in de laadruimte van een bestelauto, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur aan degene die de bestelauto feitelijk ter beschikking heeft een boete van € 453 kan opleggen. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete vervalt door verloop van een jaar na het constateren van het in de vorige volzin bedoelde verzuim.

14. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 15c

De teruggaaf bedoeld in artikel 15b wordt niet verleend indien het ondernemerschap voor de omzetbelasting voortvloeit uit het bepaalde in artikel 7, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968.

d. Na onderdeel N wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

O. Artikel 17a vervalt.

2.

Na artikel XIII wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel XIIIa

In artikel 9, negende lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 vervalt de tweede volzin.

3.

De artikelen XV en XVI vervallen.

4.

Voor artikel XVII wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel XVIa

De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 24 wordt de tabel vervangen door:

bij een eigen massa in kilogrammen van over een tijdvak van drie maandenvermeerderd met per 100 kg eigen massa boven
500 of minder€ 27,67  
600 tot en met 1000€ 33,84€ 4,33600 kg
1100 tot en met 2000€ 55,59€ 4,651 100 kg
2100 tot en met 2700€ 102,49€ 5,012 100 kg
2800 en meer€ 135,67€ 1,162 800 kg.

B. Na artikel 24 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 24a

1. Voor een bestelauto die is ingericht en wordt gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine en voor het gelijktijdige vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel ten behoeve van die persoon, bedraagt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, de belasting op verzoek:

bij een eigen massa in kilogrammen van over een tijdvak van drie maandenvermeerderd met per 100 kg eigen massa boven
500 of minder€ 8,67  
600 tot en met 1000€ 14,84€ 4,33600 kg
1100 tot en met 2000€ 36,59€ 4,651 100 kg
2100 tot en met 2700€ 83,49€ 5,012 100 kg
2800 en meer€ 116,67€ 1,162 800 kg.

2. Het eerste lid is eveneens van toepassing indien in verband met de handicap van de in het eerste lid bedoelde persoon, de laadruimte van de bestelauto, in afwijking van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, of onderdeel c, onder 2°, of onderdeel d, onder 3°, ten gevolge van aanpassing van de bestelauto niet langer van de bestuurderszitplaats onderscheidenlijk de cabine is afgescheiden.

3. Indien de belasting voor een bestelauto wordt geheven van een ander dan de gehandicapte, is het eerste lid slechts van toepassing indien het verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan door die ander en de gehandicapte gezamenlijk.

4. Bij een verandering, anders dan aan de bestelauto, waardoor de belasting voor een bestelauto hoger of lager wordt, wordt een aanvullende aangifte gedaan. De constatering van het feit dat voor een bestelauto de aanvullende aangifte niet is gedaan, wordt gelijkgesteld met een dergelijke aangifte. De aanvullende aangifte geldt voor de tijdvakken die aanvangen na het lopende tijdvak.

5. Bij constatering van het feit dat voor een motorrijtuig geen aanvullende aangifte is gedaan in verband met een verandering, anders dan aan het motorrijtuig, waardoor de belasting hoger wordt, kan ter zake van die verandering te weinig geheven belasting worden nageheven. Artikel 33, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

6. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

C. In artikel 30, eerste lid, eerste volzin, wordt «de artikelen 23, 24, 25 of 25a» vervangen door: de artikelen 23, 24, 24a, 25 of 25a.

D. In artikel 81a wordt tussen «24,» en «25» ingevoegd: 24a,.

5.

Artikel XVII wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel A vervalt.

b. Onderdeel B wordt vervangen door:

B. Artikel 24 komt te luiden:

Artikel 24

Op de belasting die wordt geheven voor een bestelauto is artikel 23 van overeenkomstige toepassing.

c. Na onderdeel B wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

C. Na artikel 24a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 24b

1. In afwijking van artikel 24 bedraagt de belasting die voor een bestelauto wordt geheven van een ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, niet zijnde een persoon die ingevolge artikel 7, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 met betrekking tot een bepaalde levering als ondernemer wordt aangemerkt, die de bestelauto meer dan bijkomstig bezigt in het kader van zijn onderneming:

bij een eigen massa in kilogrammen van over een tijdvak van drie maandenVermeerderd met per 100 kg eigen massa boven
500 of minder€ 27,67  
600 tot en met 1000€ 33,84€ 4,33600 kg
1100 tot en met 2000€ 55,59€ 4,651 100 kg
2100 tot en met 2700€ 102,49€ 5,012 100 kg
2800 en meer€ 135,67€ 1,162 800 kg.

2. In afwijking in zoverre van het eerste lid gelden de daarin opgenomen belastingbedragen voor een bestelauto die door een ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, niet zijnde een persoon die ingevolge artikel 7, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 met betrekking tot een bepaalde levering als ondernemer wordt aangemerkt, ter beschikking wordt gesteld aan een derde indien het kenteken van de bestelauto op naam is gesteld van deze derde en deze derde overigens voldoet aan het gestelde in het eerste lid.

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

d. Onderdeel D wordt geletterd E.

e. Na onderdeel C wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

D. In artikel 30, eerste lid, eerste volzin, wordt «de artikelen 23, 24, 24a, 25 of 25a» vervangen door: de artikelen 23, 24, 24a, 24b, 25 of 25a.

f. Na onderdeel E wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

F. In artikel 81a wordt tussen «24a,» en «25» ingevoegd: 24b,.

6.

Artikel XXIII vervalt.

7.

Artikel XXVI komt te luiden:

Artikel XXVI

1. In afwijking in zoverre van artikel 16a van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, is artikel XIII, onderdeel E, van toepassing voor bestelauto's waarvan het kenteken is tenaamgesteld na het tijdstip van inwerkingtreding van dit onderdeel.

2. Artikel XIII vindt geen toepassing voor bestelauto's die op het in het eerste lid bedoelde tijdstip in gebruik waren genomen.

8.

Artikel XXVIII komt te luiden:

Artikel XXVIII

Voor een bestelauto waarvoor motorrijtuigenbelasting is voldaan over een tijdvak waarvan een gedeelte ligt na het tijdstip van inwerkingtreding van de verhogingen van de motorrijtuigenbelasting ingevolge de artikelen XVIa, onderdeel A en XVII, onderdeel B, zijn deze verhogingen van toepassing met ingang van het eerstvolgende tijdvak.

9.

Na artikel XXIX wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel XXIXa

Artikel 81a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 vindt geen toepassing bij het begin van het kalenderjaar 2005 op de bedragen genoemd in de artikelen 24 en 24a.

10.

Artikel XXXa komt te luiden:

Artikel XXXa

1. Artikel XIXa, eerste en tweede lid, vindt met betrekking tot de vennootschapbelasting voor het eerst toepassing met betrekking tot tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2005.

2. Artikel XIXa, eerste en tweede lid, vindt met betrekking tot de inkomstenbelasting voor het eerst toepassing met betrekking tot tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2006.

11.

Artikel XXXIII wordt als volgt gewijzigd:

a. In het zesde lid vervalt de tweede volzin.

b. Na het negende lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

10. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen XIII en XVII in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Toelichting

1. Inleiding

Op 13 oktober jl heeft u de eerste nota van wijziging op het Belastingplan 2005 (Kamerstukken II 2004/2005, 29 767) ontvangen. Daarin is het grootste deel van de invulling van de motie Verhagen c.s. (Kamerstukken II 2004/2005, 29 800, nr.4) opgenomen. Hierbij ontvangt u het bij die nota aangekondigde tweede deel van de invulling van deze motie.

Deze tweede nota van wijziging bij het belastingplan strekt er in de eerste plaats toe om de lastenverhoging die voortvloeit uit de afschaffing van grijze kentekens ingevolge dit belastingplan, voor zowel de BPM als de motorrijtuigenbelasting ongedaan te maken voorzover het grijze kentekens voor ondernemers betreft, een en ander teneinde het onbedoelde gebruik van het grijze kenteken door particulieren te bestrijden. Voorts verhoogt deze nota van wijziging de motorrijtuigenbelasting voor grijze kentekens met 50 miljoen euro. De beide voorgaande maatregelen maken deel uit van de motie Verhagen c.s. Daarnaast wordt in deze nota een wetstechnische omissie met betrekking tot de ingangsdatum voor de verschuiving van het berekeningstijdvak van de heffings- en invorderingsrente voor de verschillende belastingmiddelen gerepareerd. Hierna wordt vervolgens ingegaan op de vormgeving van het wegnemen van het onbedoeld gebruik van grijze kentekens en van de verhoging van de MRB voor grijze kentekens, de herstelaanpassing heffing- en invorderingsrente, het vpb-pakket na verwerking van de eerste en tweede nota van wijziging, de budgettaire gevolgen, en de gevolgen voor de uitvoering van de Belastingdienst en de administratieve lasten voor het bedrijfsleven van deze nota.

2. Vormgeving wegnemen onbedoeld gebruik grijze kentekens

2.1. Afweging met betrekking tot de vormgeving

Bij brief van 4 oktober jl. van de Minister-president (kenmerk 04M69224) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake de uitvoering van de motie Verhagen c.s. heeft het kabinet onder andere aangegeven het wegnemen van het onbedoeld gebruik van grijze kentekens te willen realiseren door een nieuwe investeringsaftrek voor bestelauto's en een extra kostenaftrek in de IB/Vpb-sfeer. Hiermee zou het voordeel van de grijze kentekens gericht bij echte ondernemers terecht kunnen komen, die via de IB/Vpb goed gevolgd kunnen worden door de Belastingdienst. Hierbij speelde een belangrijke rol dat wij grote aarzelingen hadden bij de vraag of de koppeling van het voordeel van de grijze kentekens aan het hebben van een BTW-nummer waarborgen bood om de ingezette besparing van € 300 mln te realiseren. Onderkend was toen ook dat aspecten zoals het maken van winst en het marginale tarief bij ondernemers in de inkomstenbelasting bij de vormgeving van een investeringsaftrek en extra kostenaftrek bijzondere aandacht zouden vragen; dit met het oog op de mogelijkheden voor een «1 op 1»-compensatie. Bij de nadere vormgeving van de faciliteiten in de IB/Vpb is gebleken dat ten einde zo veel mogelijk rekening te houden met een «1 op 1»-compensatie er een ingewikkeld en complex bouwwerk van regelingen ontstaat; een regeling die weliswaar aansluit bij de echte ondernemer, maar niet begrijpelijk is en veel vragen zou oproepen.

Omdat de koppeling van het voordeel van het grijze kenteken aan het BTW-nummer op zich te veel ruimte laat voor onbedoeld gebruik en daarom onvoldoende waarborgen voor het realiseren van de ingezette opbrengst biedt, is bezien onder welke bijkomende voorwaarden toch voor ondernemers een teruggaafregeling in de BPM en een verlaagd tarief in de MRB voor grijze kentekens mogelijk zou zijn. Dit blijkt alleen mogelijk te zijn door het behoud van het voordeel van grijze kentekens in de vorm van een teruggaafregeling BPM te koppelen aan een breder en scherper toezicht vooraf bij het verlenen van het BTW-ondernemerschap en een scherpere controle en handhavingsbeleid achteraf; dit in combinatie met aanvullende voorwaarden, zoals het meer dan bijkomstig gebruiken van de bestelauto in de onderneming. Dit veronderstelt wel dat er enerzijds een bij de Belastingdienst totaal nieuw en zeer omvangrijk registratiesysteem voor het verlenen van een teruggave van BPM voor grijze kentekens aan ondernemers in het leven zal moeten worden geroepen en anderzijds er een intensivering en uitbreiding van de controle en het handhavingsbeleid op het BTW-ondernemerschap en de bedoelde aanvullende voorwaarden zal moeten plaatsvinden. De hiermee gemoeide uitvoeringskosten bedragen structureel € 9,5 mln.

Ondanks deze uitvoeringslasten heeft het kabinet uiteindelijk gekozen voor de route via de BPM en MRB. Belangrijke overwegingen die daarbij een rol hebben gespeeld, zijn het zoveel mogelijk realiseren van de wens van een «1 op 1»-compensatie, zoals deze in de Tweede Kamer en door werkgeversorganisaties is geuit, enerzijds en het kunnen inbouwen van waarborgen voor een adequaat handhavingsbeleid van deze regelingen anderzijds.

2.2. Teruggaaf van BPM aan ondernemers (artikel XIII)

Voor ondernemers blijft het grijze kenteken bestaan. In samenhang met de invoering van BPM voor bestelauto's, waarin het belastingplan voorziet, strekt deze nota van wijziging in dat verband onder meer tot invoering van een recht op teruggaaf van BPM voor bestelauto's die worden gekocht door ondernemers om meer dan bijkomstig in de onderneming te worden gebruikt. Een en ander geschiedt volgens deze nota van wijziging vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen datum.

Voor het ondernemersbegrip knoopt de teruggaafregeling aan bij de ondernemer in de zin van (artikel 7 van) de Wet op de omzetbelasting 1968. Het begrip ondernemer is daar als volgt gedefinieerd: een ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Ook degene die zelfstandig een beroep uitoefent, wordt aangemerkt als ondernemer. Daarnaast wordt ieder die zelfstandig een vermogensaandeel exploiteert om daaruit duurzaam opbrengst te verkrijgen aangemerkt als ondernemer. Voorts zijn publiekrechtelijke lichamen zoals lagere overheden aangewezen als ondernemer voor zover het gaat om bepaalde door hen te verrichten prestaties die ook door ondernemers kunnen worden verricht. Al deze ondernemers hebben recht op teruggaaf van BPM voor een bestelauto, wanneer zij de desbetreffende bestelauto meer dan bijkomstig bezigen in het kader van hun onderneming. Voor belastingplichtigen die winst uit onderneming genieten, zal hieraan zijn voldaan als de bestelauto als ondernemingsvermogen is geëtiketteerd. De bestelauto komt dus als bedrijfsmiddel op de balans van de onderneming te staan. Het voorgaande geldt evenzeer voor zogenoemde resultaatgenieters. Privé-gebruik door de ondernemer of door een persoon die in de onderneming werkzaam is, leidt in de regel tot toepassing van het autokostenforfait. Gelet op de wijziging op dit punt in het belastingplan 2005 wordt de waarde van de bestelauto in dit verband gesteld op de catalogusprijs met inbegrip van omzetbelasting en belasting van personenauto's en motorrijwielen.

In de gekozen benadering is derhalve sprake van een teruggaafregeling van de BPM voor bestelauto's voor een brede groep ondernemers. Voorwaarde daarbij is, zoals gezegd, dat de ondernemer de bestelauto meer dan bijkomstig bezigt in het kader van zijn onderneming. Niet van belang is of de ondernemer geheel of gedeeltelijk is vrijgesteld van omzetbelasting. Zo zullen bijvoorbeeld ook ziekenhuizen, onderwijsinstellingen, instellingen die maatschappelijk werk verrichten, enzovoort, in aanmerking kunnen komen voor de teruggaaf van BPM voor bestelauto's die zij gebruiken binnen de onderneming.

Ingeval van het ter beschikking stellen van bestelauto's aan derden, zoals gebeurd door lease- en verhuurbedrijven, wordt als het ware door het bedrijf heen gekeken. Indien de feitelijke gebruiker voldoet aan de voorwaarden bestaat recht op teruggaaf, mits het kenteken op naam wordt gezet van die gebruiker. De vormgeving van deze voorwaarde wordt nader uitgewerkt bij ministeriële regeling.

Het recht op teruggaaf van BPM voor bestelauto's zal niet van toepassing zijn voor (veelal particuliere) personen die voor de (incidentele) levering van een nieuw vervoermiddel naar een afnemer in een andere lidstaat van de Europese Unie, voor die levering worden aangemerkt als ondernemer in de zin van artikel 7, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Bij het hiervoor bedoelde ondernemerschap voor de omzetbelasting is sprake van duurzaam optreden als ondernemer. Incidentele of eenmalige economische activiteiten vormen, afgezien van de activiteit bedoeld in artikel 7, zesde lid van de genoemde wet, onvoldoende aanleiding om voor de omzetbelasting te worden bestempeld als ondernemer.

Het tijdstip waarop de teruggaaf voor de koop van een (nieuwe) bestelauto wordt verleend, is in beginsel het tijdstip van de aankoop van de auto. Aangezien echter enerzijds de toets op het ondernemerschap van de koper een verantwoordelijkheid is van de belastingdienst – niet een verantwoordelijkheid van de verkoper – die daarbij mede afhankelijk is van de beschikbaarheid van externe gegevens, en anderzijds het belang van een vlotte afwikkeling van commerciële transacties zoals de verkoop en koop van auto's in het oog dient te worden gehouden, streeft de belastingdienst naar een vlotte afwikkeling van de verzoeken om teruggaaf. Voor de ondernemerstoets berust de bewijslast bij de koper. Indien de inspecteur vaststelt dat de koper heeft voldaan aan de eis van ondernemerschap, zal hij de teruggaaf onverkort verlenen. Als de inspecteur echter vaststelt dat niet aan die eis is voldaan, dan zal hij de gevraagde teruggaaf weigeren.

Niet alleen ten tijde van de koop, maar ook vervolgens, gedurende de gebruiksduur van de bestelauto, dient voor een auto waarvoor de teruggaaf is verleend, te worden voldaan aan de eis van ondernemerschap. In dit verband voorziet deze nota van wijziging in een verschuldigdheidsbepaling voor de gevallen waarin aan die eis niet langer wordt voldaan. Daarbij is de duur van de specifieke gebruikseis niet de gehele economische levensduur van de auto, maar – mede ten behoeve van een doelmatige uitvoering van de teruggaafregeling – alleen de eerste vijf jaren na de registratie van de bestelauto. In samenhang met een bepaling die is opgenomen voor verkoop en koop van de auto tussen partijen in de ondernemingssfeer, leidt deze bepaling ertoe dat bij verkoop van de auto door een ondernemer aan een particulier binnen de eerste vijf jaar van de gebruiksduur (vanaf de registratie van de auto), de verkoper BPM verschuldigd wordt, waarbij een vermindering wordt toegepast op basis van de forfaitaire afschrijvingstabel van de BPM. Hetzelfde geldt indien de bestelauto binnen de bedoelde termijn van vijf jaar anderszins ophoudt deel uit te maken van het bedrijfsvermogen.

Zoals hiervoor is gesteld, is een uitgangspunt van de teruggaaf van BPM dat de faciliteit alleen geldt gedurende de eerste vijf jaren van de gebruiksduur van de bestelauto. In het algemeen valt deze periode samen met de periode van vijf jaren die aanvangt bij de registratie van de bestelauto in het kentekenregister op het moment dat de bestelauto nog in ongebruikte staat is. In een betrekkelijk klein deel van de registraties van bestelauto's doet zich echter de situatie voor dat de bestelauto zich bij de registratie reeds in gebruikte staat bevindt. Dat doet zich in het bijzonder voor bij de invoer in ons land van bestelauto's in gebruikte staat. Indien voor die situatie de termijn van vijf jaren (pas) zou aanvangen bij de registratie, zou een ongelijke situatie ontstaan ten opzichte van bestelauto's die (reeds) sinds de registratie in ongebruikte staat onder het regime van de BPM vallen. Om deze eventuele ongelijkheid weg te nemen, voorziet het zevende lid erin dat de gebruiksduur voorafgaande aan de registratie in mindering wordt gebracht op de termijn van vijf jaren. In dat licht moet eveneens de wijziging van artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 worden gezien. Door het nieuwe derde lid van dat artikel wordt de vermindering van de BPM die verschuldigd wordt ter zake van een gebruikte bestelauto op 100% gebracht voor een bestelauto van vijf jaar of ouder.

Het kan niet worden uitgesloten dat een bestelauto waarvoor overeenkomstig het onderhavige stelsel teruggaaf van BPM is verleend wordt omgebouwd tot personenauto. In dat geval wordt, ook na het verstrijken van de hiervoor genoemde termijn van vijf jaren, de BPM voor personenauto's verschuldigd (artikel 15b, elfde lid).

Het hiervoor geschetste teruggaafstelsel brengt voorts mee dat uitsluitend bij eerste registratie teruggaaf mogelijk is en dat deze teruggaaf slechts een maal (geheel of gedeeltelijk) kan worden verleend.

De inspecteur dient bij de beoordeling van de aanvraag om teruggaaf van belasting in beginsel af te kunnen gaan op de juistheid van de verstrekte informatie. Het tiende lid strekt ertoe onder dreiging van een sanctie in te scherpen dat de aanvrager om teruggaaf van belasting een zorgvuldige afweging maakt en de juiste informatie verstrekt. Wanneer achteraf blijkt dat op het moment van het doen van de aanvraag onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt ten gevolge waarvan voor een deel of het geheel teruggaaf van belasting is verleend, kan de inspecteur ter zake van dit verzuim een boete opleggen. Dit laat onverlet dat de inspecteur de ten onrechte verleende teruggaaf ook kan naheffen op grond van artikel 20, eerste lid, tweede volzin, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Indien in een dergelijk geval sprake is van opzet of grove schuld kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen van ten hoogste 100% van de in het geding zijnde belasting op grond van artikel 67f, eerste en zesde lid, AWR.

Indien na de aanvraag zich een omstandigheid voordoet waardoor alsnog belasting verschuldigd wordt op grond van het zesde lid, dient deze belasting op aangifte te worden voldaan. Blijft een dergelijke aangifte achterwege dan kan de inspecteur de belasting naheffen op grond van artikel 20, eerste lid, AWR. In een dergelijk geval is sprake van het verzuim als bedoeld in artikel 67c, eerste lid, AWR. De boete bedraagt in dat geval eveneens € 4 537. Ook in dit geval kan de hiervoor bedoelde boete bij aanwezigheid van opzet of grove schuld van ten hoogste 100% van het in geding zijnde belastingbedrag worden opgelegd.

Met deze regeling is in alle gevallen zeker gesteld dat ten onrechte verleende teruggaaf kan worden nageheven en dat boetes kunnen worden opgelegd indien een onjuiste aanvraag wordt gedaan dan wel indien naderhand geen aangifte wordt gedaan van gewijzigde omstandigheden waardoor niet langer aanspraak bestaat op volledige teruggaaf van belasting.

Schematisch kan het boeteregime als volgt worden weergegeven.

 Lichte schuldGrove schuld of opzet
Onjuiste aanvraag (artikel 15b, lid 1, Wet BPM)Verzuimboete van maximaal € 4 537 (artikel 15b, lid 10, Wet BPM)Vergrijpboete bij naheffing van maximaal 100% (artikel 67f, leden 1 en 6, AWR)
Geen of onjuiste aangifte bij niet langer voldoen aan voorwaarden (artikel 15b, leden 6 en 7, Wet BPM)Verzuimboete van maximaal € 4 537 (artikel 67c, lid 1, Wet BPM)Vergrijpboete bij naheffing van maximaal 100% (artikel 67f, lid 1, AWR)

Bij bovenstaand schema plaatsen wij de kanttekening dat het opleggen van meer bestuurlijke boetes tegelijkertijd niet mogelijk is. Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 schrijft in dit opzicht in paragraaf 5 voor dat de inspecteur een keuze moet maken tussen het opleggen van een verzuimboete of van een vergrijpboete.

Ingevolge het voorgestelde artikel 24b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 komen de ondernemers die recht hebben op teruggaaf van de belasting op personenauto's en motorrijtuigenmotorrijwielen, bedoeld in artikel 15b van de Wet BPM, in aanmerking voor het verlaagde tarief voor de motorrijtuigenbelasting, opgenomen in dat artikel. Deze ondernemers doen op de normale wijze aangifte motorrijtuigenbelasting en voldoen de verschuldigde belasting naar het verlaagde tarief. Aan de hand van de gegevens inzake de belasting op personenauto's en motorrijtuigenmotorrijwielen weet de Belastingdienst dat het in beide gevallen om dezelfde categorie ondernemers gaat. Doet de ondernemer ten onrechte aangifte naar het verlaagde tarief voor de motorrijtuigenbelasting en voldoet hij ten onrechte belasting naar het verlaagde tarief, dan zijn de boetebepalingen van de artikelen 67b en 67c AWR van toepassing. Artikel 67c bepaalt dat een boete van ten hoogste € 4 537 kan worden opgelegd. In het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 zullen nadere bepalingen over het boetebeleid bij toepassing van artikel 24b worden opgenomen. Indien het aan opzet of grove schuld is te wijten dat de belasting niet naar het juiste bedrag is betaald kan op grond van artikel 67f, eerste lid, AWR een boete worden opgelegd van ten hoogste 100% van het in geding zijnde belastingbedrag.

2.3. Tariefonderscheid in de motorrijtuigenbelasting voor grijze kentekens tussen bestelauto's van ondernemers en bestelauto's van particulieren (artikel XVIa)

De afschaffing van het grijze kenteken voor particulieren treedt in werking, zoals hiervoor gesteld, op een bij koninklijk besluit te bepalen datum, bijvoorbeeld medio 2005. Voor particuliere houders van bestelauto's brengt dat mee dat op die datum het tarief van de motorrijtuigenbelasting wordt verhoogd tot het tarief dat voor de motorrijtuigenbelasting van personenauto's geldt. Voorts brengt deze nota van wijziging per die datum een tariefonderscheiding aan in het tarief van de motorrijtuigenbelasting voor bestelauto's, tussen bestelauto's van ondernemers en bestelauto's van particulieren. Op deze wijze wordt bereikt dat, zoals beoogd, van de tariefverhoging op die datum van de motorrijtuigenbelasting voor bestelauto's, bestelauto's van ondernemers zijn uitgezonderd.

Voor het ondernemersbegrip knoopt het tariefonderscheid in de motorrijtuigenbelasting – evenals naar hiervoor is toegelicht de teruggaaf van BPM – aan bij de ondernemer in de zin van (artikel 7 van) de Wet op de omzetbelasting 1968. De toepassing van het ondernemerscriterium voor de motorrijtuigenbelasting volgt in beginsel de BPM-status van de auto, met dien verstande dat voor auto's ouder dan vijf jaar voor de toepassing van de motorrijtuigenbelasting, anders dan voor de toepassing van de BPM, het fiscale statusonderscheid gemaakt blijft worden.

Ook is voor lease- en verhuurbedrijven een soortgelijke regeling getroffen als bij de BPM.

2.4. Uitvoering

In de praktijk komen de voorstellen voor de teruggaaf BPM voor bestelauto's aan ondernemers op het volgende neer. Uitgangspunt daarbij is steeds dat ondernemers zo min mogelijk hinder ondervinden van de gewijzigde fiscale behandeling van bestelauto's met een grijs kenteken.

Een ondernemer die een nieuwe bestelauto koopt, betaalt aan zijn leverancier een bedrag inclusief BPM. Deze BPM wordt, evenals nu bij personenauto's het geval is, door degene die het kenteken aanvraagt op aangifte voldaan. Deze procedure is binnen de autobranche algemeen bekend. De BPM wordt net als bij personenauto's afzonderlijk op de factuur vermeld, en zal – net als bij personenauto's het geval is – geen deel uitmaken van de maatstaf van heffing voor de omzetbelasting. Dat is vooral van belang voor vrijgestelde ondernemers en andere ondernemers die geen recht hebben op aftrek van voorbelasting, omdat anders toch in zekere mate sprake zou zijn van een lastenverzwaring.

De koper van de bestelauto vraagt de BPM vervolgens terug bij de belastingdienst. Deze controleert het verzoek om teruggaaf, en zorgt voor de teruggaaf. Formeel staat hiervoor een periode van drie maanden, maar doorgaans zal met de gehele procedure niet meer dan een maand gemoeid zijn, inclusief de termijn die financiële instellingen nodig hebben voor de verwerking van betalingsopdrachten. Mede met het oog hierop zal het verzoek om teruggaaf in beginsel langs digitale weg moeten plaatsvinden. In incidentele gevallen kan de procedure wat meer tijd in beslag nemen. Daarbij moet worden gedacht aan verzoeken om teruggaaf door personen die niet of pas korte tijd als ondernemer bij de belastingdienst bekend zijn. Voorkomen moet immers worden dat teruggaven worden verleend aan pseudo-ondernemers. Weliswaar bestaat altijd de mogelijkheid om bij een ten onrechte gedaan verzoek om teruggaaf de belasting alsnog na te heffen, maar juist bij pseudo-ondernemers zal een dergelijke actie niet altijd succesvol zijn. Voor de motorrijtuigenbelasting zal in beginsel vanaf het eerste moment waarop een ondernemer over een bestelauto beschikt, het juiste tarief van toepassing zijn. Ook hier geldt een voorbehoud voor nader onderzoek bij nieuwe of pas zeer kort bij de belastingdienst bekende ondernemers.

Indien een ondernemer zijn bestelauto niet meer als ondernemer gebruikt, bijvoorbeeld door overheveling naar het privé-vermogen, bij staking van de onderneming of door verkoop, moet de ondernemer de verschuldigde BPM op aangifte voldoen. Ook voor deze gevallen zal een procedure voor digitale aangifte worden ontwikkeld. Alleen in het geval van verkoop kan de koper vervolgens, indien deze een ondernemer is, de betaalde BPM bij de belastingdienst terugvragen. Uitgangspunt is immers dat voor een bestelauto die buiten de ondernemingssfeer raakt, geen teruggaaf van BPM wordt verleend. Voor bestelauto's die ouder zijn dan vijf jaar hoeft dit verzoek niet te worden gedaan, omdat na vijf jaar geen BPM meer wordt geheven als een ondernemer een gebruikte bestelauto afstoot.

Als uitzondering op bovengenoemde regel wordt het mogelijk gemaakt dat een ondernemer die zijn gebruikte bestelauto aan een andere ondernemer verkoopt, inruilt bij zijn dealer of afstoot aan een handelaar, geen BPM hoeft te betalen. Voorwaarde daartoe is dat zowel de verkoper als de koper een verzoek bij de belastingdienst indient om deze transactie «met gesloten beurzen» te realiseren. Ook voor deze verzoeken zullen elektronische faciliteiten ter beschikking worden gesteld. De beslistermijn op deze verzoeken zal in ieder geval niet langer zijn dan de beslistermijn op verzoeken om teruggaaf. Ook hier geldt dat na vijf jaar geen BPM meer hoeft te worden betaald, zodat dan een aangifte achterwege kan blijven.

Bij de uitvoering van de beschreven systematiek is het, zoals gezegd, van belang dat voorkomen wordt dat particulieren die een bestelauto hebben aangeschaft, ten onrechte een teruggaaf van betaalde BPM ontvangen. Daartoe zal de belastingdienst in het kader van zijn toezichtstaak voor de BPM een specifieke toets op het ondernemerschap aanleggen. In het bijzonder kan hierbij worden gedacht aan het criterium of de betrokken koper ten tijde van de koop van de bestelauto door de belastingdienst al dan niet is aangemerkt als een ondernemer en als zodanig een BTW-nummer is toegekend. Dit laatste zal in eerste instantie op het moment van de aankoop van een bestelauto aanleiding geven voor het verlenen van een teruggaaf van BPM. In gevallen waarin geen BTW-nummer beschikbaar is zal worden nagegaan of in het kader van de afgifte van een zogenaamde verklaring arbeidsrelatie de status van ondernemer is toegekend. Daarmee zullen ook startende ondernemers in aanmerking komen voor BPM-teruggaaf. Overigens zal in de praktijk ook een startende ondernemer veelal over een BTW-nummer beschikken, omdat een vroegtijdige aanmelding met het oog op de vooraftrek van BTW op gepleegde investeringen in het voordeel van de startende ondernemer is. Bij de belastingdienst is hiervoor het formulier «opgaaf startende ondernemers» beschikbaar.

Om te voorkomen dat een BTW-nummer wordt aangevraagd, uitsluitend met het doel om een BPM-vrije bestelauto aan te schaffen, zal de belastingdienst voordat het BTW-nummer wordt toegekend, wel scherper beoordelen of de betrokkene daadwerkelijk als ondernemer zal gaan functioneren. In dit verband kan ook een bezoek worden gebracht aan de starter, waarbij onder andere de vraag aan de orde zal komen of de BPM terecht is teruggegeven.

Tevens zal de belastingdienst genoodzaakt zijn om in algemene zin meer aandacht te geven aan de samenstelling van de groep van belastingplichtigen voor de omzetbelasting. Zo zal de belastingdienst bij de toets op ondernemerschap de voorwaarde betrekken dat het feitelijke ondernemerschap van de betrokkene ten tijde van de aanschaf van de bestelauto blijkt uit ingediende aangiften voor de omzetbelasting. Ook zal, indien er geen sprake is van ingediende aangiften over het belastingjaar van aanschaf, worden aangenomen dat het ondernemerschap materieel niet is aangevangen dan wel is beëindigd.

Met deze benadering wordt overigens niet beoogd dat sommige ondernemers, die geen aangifte voor de omzetbelasting hoeven te doen, buiten de boot vallen. Te denken valt hierbij aan landbouwers, geheel vrijgestelde ondernemers, en kleine ondernemers die zijn ontheven van administratieve verplichtingen. Voor deze groepen zal langs andere weg het ondernemerschap worden getoetst. Daarbij valt te denken aan informatie die in andere systemen van de belastingdienst aanwezig is of bij andere uitvoeringsinstellingen.

2.5. Verhoging van de motorrijtuigenbelasting voor grijze kentekens (artikelen XVIa en XVII)

Op grond van de motie-Verhagen c.s. wordt de motorrijtuigenbelasting voor grijze kentekens in het kader van het belastingplan 2005 verhoogd met 50 miljoen euro. Nu het tarief van de motorrijtuigenbelasting voor bestelauto's per 1 januari 2005 (nog) geen onderscheid maakt tussen ondernemers en particulieren, voorziet deze nota van wijziging voorts in een verhoging per 1 januari 2005 van de motorrijtuigenbelasting voor bestelauto's, ongeacht de vraag of de houder ondernemer is of particulier. Voor de particulier is deze verhoging slechts tijdelijk. Zodra immers het tariefonderscheid tussen bestelauto's voor ondernemers en bestelauto's voor particulieren is gerealiseerd (bijvoorbeeld medio 2005) is de motorrijtuigenbelasting voor bestelauto's voor particulieren gelijk aan het hogere tarief van personenauto's. De maatvoering van de verhoging per 1 januari 2005 is er op gericht dat het genoemde bedrag van 50 miljoen euro (structureel) neerslaat bij de ondernemers. Per bestelauto leidt dit tot een verhoging van € 76 op jaarbasis.

De in deze nota van wijziging opgenomen nieuwe tarieven voor zowel ondernemers als gehandicapten zijn reeds geïndexeerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 81a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. De toegepaste tabelcorrectiefactor bedraagt 1,014. De indexering heeft overigens plaatsgevonden op de tarieven zoals die luiden voor 1 januari 2005. Voor zover het betreft de tarieven voor ondernemers zijn deze na de indexering verhoogd met de eerder genoemde € 76.

2.6. Samengevatte voorwaarden voor teruggaaf van BPM en voor het ondernemerstarief van de motorrijtuigenbelasting

Zoals hiervoor al op enkele punten naar voren kwam, worden aan degenen die ten aanzien van een bestelauto in aanmerking willen komen – en blijven – voor het ondernemersregime in de BPM en de motorrijtuigenbelasting, verschillende eisen gesteld, die overigens cumulatief gelden. Het gaat deels om eisen aan het ondernemerschap, deels aan overige eisen waaraan in ieder geval voldaan moet zijn om voor de faciliteit te kwalificeren.

• Het moet gaan om de aankoop en het houderschap van een bestelauto (niet bijvoorbeeld van een personenauto).

• De aankoop moet zijn verricht door een ondernemer (in de zin van de omzetbelasting).

• De koper dient de bestelauto te bezigen in zijn onderneming, in welk verband overigens de bestelauto als onderdeel van een handelsvoorraad ook kwalificeert.

• De bestelauto moet in de onderneming meer dan bijkomstig worden gebruikt.

• De faciliteit geldt per bestelauto gedurende (ten hoogste) vijf jaar vanaf de eerste ingebruikname en alleen gedurende één aaneengesloten periode.

• Bijzonder regime voor bestelauto's via lease-maatschappijen e.d. (anti-misbruik).

2.7. Grijze kentekens voor gehandicapten (artikel XVIa, onderdeel B)

Van de hiervoor toegelichte verhoging van de motorrijtuigenbelasting voor bestelauto's zijn, met uitzondering van de eerder genoemde indexering van de tarieven, overigens bestelauto's van gehandicapten uitgesloten. Daartoe is bij deze nota van wijziging vanaf 1 januari 2005 een afzonderlijk tarief voor bestelauto's van gehandicapten opgenomen in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. Voor de toepassing van dat tarief gelden dezelfde regels als al opgenomen in het belastingplan, met inbegrip van de daarbij horende (eerste) nota van wijziging. Voor gehandicapten die voldoen aan de eisen voor de tarieffaciliteit in de motorrijtuigenbelasting zoals opgenomen in het belastingplan, heeft deze nota van wijziging dan ook, anders dan voor (andere) particulieren en ondernemers, geen financiële gevolgen.

3. Overig (artikelen XIIIa en XXXa)

De bevoegdheid om bij ministeriële regeling specifieke accessoires van de auto buiten aanmerking te laten voor de berekening van de BPM zoals in artikel 9, negende lid, is opgenomen, vervalt bij deze nota. Dit vloeit voort uit de besluitvorming in het kader van de eerder genoemde motie Verhagen c.s.

Voorts strekt deze nota tot de volgende wijziging. Bij de formulering van de inwerkingtreding van de rentemaatregel, is er abusievelijk geen rekening mee gehouden dat de rentemaatregel wat betreft de inkomstenbelasting eerst in werking dient te treden per 1 januari 2006. De tijd die het vergt om geautomatiseerde systemen hierop aan te passen, maakt dat dit het eerst mogelijke tijdstip is waarop deze rentemaatregel voor de inkomstenbelasting toepassing kan vinden. In de budgettaire raming was hier wel al rekening mee gehouden.

4. Vormgeving Vpb-pakket

Na verwerking van de motie Verhagen c.s. in de eerste en tweede nota van wijziging ziet het zogenoemde Vpb-pakket als volgt uit.

Tabel 1 maatregelen Vpb-pakket 2005 na verwerking motie Verhagen c.s. en budgettaire consequenties in € mln, transactiebasis (afgerond op € 5 mln)

Maatregel2004200520062007
1. algemene Vpb-tarief34,50%31,50%30,50%30,00%
2. tariefopstapje29,00%27,00%26,00%25,00%
3. zelfstandigenaftrek€ 6 585€ 8 386€ 8 806€ 8 967
4. verruiming budget MIA 152030
5. compensatie gehandicapten i.v.m. grijze kentekens 51010
     
Financiering    
6. wegnemen oneigenlijk gebruik grijze kentekens 150300300
7. verhogen MRB grijze kentekens 55*5050
8. opschoning BPM-accessoirelijst 170170170
9. aftopping kleinschaligheidsinvesteringsaftrek 100100100
10. versobering Energieinvesteringsaftrek 100100100
11. Aftrekbaarheid gemende kosten verlagen van 90% naar 75% 0165165
12. bestrijding fraude autokostenfictie (onder de LB) 0100100
13. grondslageffect premies werknemersverzekering (werkgever) i.v.m. vervallen pc-privé en dubbel spaarloon 606060
14. verhoging eindheffing werkgevers spaarloon 200200200
15. AWF-premieverhoging (werkgevers) 200200200
16. heffings- en invorderingsrente + 1% en aanvang berekeningstijdvak naar 1 juli 2080115
17. aanslaggrens IB naar € 40 909090
18. BTW-constructiebestrijding 50100100
19. verhoging EB 370450525
20. accijns op kerosine binnenlandse vluchten 151515
21. heffing milieuonvriendelijke smeermiddelen 04545
22. taakstelling subsidies ondernemers 0105125
23. Percentage grondslag voorlopige aanslag Vpb op 101% 14000
Totaal 1 7202 3302 460
     
Aanwending – 1 525– 2 020– 2 275
waarvan beschikbaar voor verlaging algemene vpb-tarief – 1 185– 1 580– 1 775
waarvan beschikbaar voor verlaging Vpb-tariefopstapje – 55– 80– 105
waarvan beschikbaar voor verhoging zelfstandigenaftrek – 265– 330– 355
waarvan beschikbaar voor verruiming MIA – 15– 20– 30
waarvan compensatie gehandicapten i.v.m. grijze kentekens – 5– 10– 10
Saldo 195310185

* zie budgettaire paragraaf

In onderstaande tabel zijn de verdelingseffecten van het bovenstaande pakket, uitgesplitst naar grootte van de entiteit op basis van fte's, opgenomen.

Tabel 2 verdelingseffecten Vpb-pakket naar grootte eindbeeld 2007 (bedragen in mln euro; negatief bedrag is lastenverlichting)

 Lastenverzwaring/verschuivingLastenverlichtingSaldo
grootte1 540– 2 265– 725
< 100 fte (=MKB)1 087– 1 466– 379
= 100 fte453– 799– 346
    
Particulieren/oneigenlijk/onbedoeld en onnodig gebruik920– 10910
    
totaal verdeling2 460– 2 275185

– = lastenverlichting

Hieronder is een overzicht opgenomen van de sectorale verdelingseffecten van het Vpb-pakket per 2007.

Tabel 3 Overzicht sectorale verdelingseffecten Vpb-pakket eindbeeld 2007 (bedragen in mln euro; negatief bedrag is lastenverlichting)

 Lastenverzwaring/verschuivingLastenverlichtingSaldo
landbouw, visserij en bosbouw114117– 3
Industrie315321– 6
bouwnijverheid7481– 7
diensten18901 727– 838

1 Diensten omvatten de tertiaire sector (commerciële dienstverlening, zoals IT-bedrijven, uitzendbureau's) en de quartaire sector (niet-commerciële dienstverlening).

5. Budgettaire aspecten

In onderstaande tabel zijn de budgettaire effecten van de maatregelen in deze nota van wijziging opgenomen.

Tabel 4 Budgettaire effecten 2e Nota van Wijziging (in mln €)

 2005200520062007
 Lopende prijzenConstante prijzen 2004 
Opbrengst afschaffen grijs kenteken voor onbedoeld gebruik150145291291
wv. Gelijktrekken BPM en MRB voor bestel- en personenauto's585*567*1 1431 143
wv. Invoering terruggaafregeling BPM bestelauto's voor ondernemers– 194*– 188*– 433– 433
wv. Verlaagd tarief MRB bestelauto's voor ondernemers– 241*– 234*– 420– 420
Beperkte verhoging MRB grijs kenteken per 1 januari 200555534848
Verhoging AVAR-percentage ondernemingen met 1%140136
Totaal345334339339

* Invoering per medio 2005.

In bovenstaande tabel wordt verondersteld dat de maatregelen inzake het grijze kenteken medio 2005 inwerking treedt. De verschuiving van 1 januari 2005 naar een later tijdstip in het jaar houdt verband met de benodigde tijd voor aanpassing van de systemen van en processen binnen de Belastingdienst om deze maatregelen uit te voeren. Ten opzichte van het budgettaire beeld opgenomen in de motie Verhagen c.s., die uitgaat van inwerkingtreding per 1 januari ontstaat daarom een incidentele onderdekking. Dit eenmalig financiële effect wordt opgevangen door de opbrengst van een hogere voorlopige aanslagoplegging in het komende jaar voor ondernemingen.

In de opbrengst van het wegnemen van onbedoeld gebruik voor 2005 is rekening gehouden met het overgangsregime terzake van lopende tijdvakken in de MRB.

In de motie Verhagen c.s. is eveneens opgenomen een op zichzelf staande verhoging van de MRB voor grijze kentekens bij ondernemers (€ 50 mln). Invoering per 1 januari van deze maatregel leidt ertoe dat ook de MRB van bestelauto's van particulieren, vooruitlopend op de uitgestelde maatregel medio 2005, al wordt verhoogd. Er wordt immers per 1 januari 2005 nog geen onderscheid gemaakt tussen bestelauto's van ondernemers en particulieren. Dit betekent een kleine extra incidentele opbrengst. Rekening houdend met de voor deze verhoging geldende overgangsregeling en het feit dat per 1 juli het nadeel voor particulieren door de gelijkschakeling met de tarieven voor personenauto's weer wegvalt, is het budgettaire effect van deze maatregel voor 2005 per saldo € 55 mln en vanaf 2006 € 50 mln.

6. Uitvoeringskosten Belastingdienst

De uitvoeringskosten voor de Belastingdienst bedragen in 2005 € 4,9 mln, in 2006 € 8,6 mln en vanaf 2007 € 7,5 mln. Het bedrag vanaf 2007 is gecorrigeerd voor de aanvankelijke ingeboekte besparing van € 2 mln vanaf 2007 als gevolg van het oorspronkelijke voorstel terzake in het Belastingplan 2005. Het proces en het daarbij behorende automatiseringssysteem voor de teruggaafregeling is halverwege 2005 operationeel. In 2006 zal het systeem zijn definitieve operationele vorm krijgen. De structurele kosten zullen betrekking hebben op de verwerking van alle mutaties, de feitelijke terugbetaling van de betaalde BPM, de vaststelling van het juiste bedrag aan MRB en een jaarlijkse controle op het ondernemerschap. Ook zal het toezicht op de afgifte van BTW-nummers worden geïntensiveerd. Bovendien zal sprake zijn van terugvorderen of naheffen met bijbehorende invorderingsproblematiek. Deze activiteiten zullen leiden tot extra bezwaar- en beroepsprocedures.

7. Administratieve lasten bedrijven

De invoering van een teruggaafregeling bestelauto's voor ondernemers in de BPM leidt tot een stijging van de administratieve lasten met € 2,5 miljoen. De wijziging van de MRB heeft geen gevolgen voor deze lasten.

De Minister van Financiën,

mede voor de Staatssecretaris van Financiën,

G. Zalm

Naar boven