Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29767 nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29767 nr. 8 |
Vastgesteld 20 oktober 2004
De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,
Tichelaar
De adjunct-griffier van de commissie,
Vente
Inhoudsopgave | blz. | ||
– | Inleiding | 3 | |
– | Integrale visie structuur belastingen | 3 | |
– | Koopkracht | 5 | |
– | Arbeidsmarkt- en inkomensbeleid | 6 | |
1. | Verhoging tarief eerste en tweede schijf | 6 | |
2. | Verhogen algemene heffingskorting | 6 | |
3. | Aanvullende koopkrachtmaatregelen | 7 | |
4. | Vervallen dubbel spaarloon/verhoging eindheffing spaarloon werkgevers | 10 | |
5. | Vervallen PC-privéregeling | 11 | |
– | Economische infrastructuur | 12 | |
1. | Inleiding | 12 | |
2. | Verlaging winstbelasting | 12 | |
3. | Financieringsmaatregelen | 15 | |
• Autokostenfictie | 15 | ||
• Compensatieregeling gehandicapten | 16 | ||
• Aftrekbaarheid gemengde kosten verlagen van 90% naar 75% | 17 | ||
• Verhogen heffingsrente met 1%-punt | 17 | ||
• Energiebelasting | 17 | ||
• BTW constructies | 18 | ||
• Opschoning BPM-accessoirelijst | 18 | ||
4. | Versoepeling bedrijfsoverdracht en tariefverlaging instelling algemeen nut | 18 | |
• Bedrijfsoverdrachten | 18 | ||
• Verruiming bedrijfsopvolgingsregeling schenkings- en successierecht | 19 | ||
• Doorschuifregeling | 20 | ||
• Verlaging tarief Successiewet voor algemeen nut beogende instellingen | 21 | ||
5. | Verruiming WBSO | 21 | |
6. | Vrijstelling overdrachtsbelasting stedelijke herstructurering | 22 | |
7. | Vpb-plicht N.V. Bank Nederlandse Gemeenten en Nederlandse Waterschapsbank N.V. | 23 | |
– | Milieu en mobiliteit | 23 | |
– | Overige maatregelen | 26 | |
1. | Verruiming vrijstelling overdrachtsbelasting voor wijkontwikkelingsmaatschappijen (WOM). | 26 | |
2. | Afschaffen keuzeregime aandelenoptierechten. | 26 | |
3. | Afschaffen surtax. | 27 | |
4. | Vrijstelling Vpb voor herstelorganisaties van Rijksmonumenten met culturele bestemming | 27 | |
5. | Vervallen willekeurige afschrijving arbo-bedrijfsmiddelen en arbo-afdrachtvermindering | 27 | |
– | Bijstelling percentage eigenwoningforfait n.a.v. WOZ-waardering | 28 | |
– | Film CV | 28 | |
– | Administratieve lasten bedrijven | 29 | |
– | Budgettaire aspecten | 29 | |
– | Commentaren | 30 | |
– | Artikelsgewijze toelichting | 30 | |
1. | Artikel I, onderdeel B (artikel 3.20 Wet op de inkomstenbelasting 2001) | 30 |
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de speerpunten van dit belastingplan, namelijk gerichte inkomensondersteuning, versterking van het Nederlandse ondernemings- en vestigingsklimaat en vergroening. Wel hebben zij nog enkele vragen.
De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie heeft met grote belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel en de daarbij behorende nota van wijziging n.a.v. de motie Verhagen c.s.
Over enkele onderdelen van het wetsvoorstel hebben deze leden vragen die zij graag gemotiveerd beantwoord zien door de regering.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en de eerste nota van wijziging.
De leden van de LPF-fractie danken de regering en willen over het Belastingplan 2005 nog enkele vragen stellen. De te stellen vragen zien op de effectiviteit van de voorgestelde verlaging van de vennootschapsbelasting en op de politieke wenselijkheid van de door de regering gekozen uitvoering van de motie Verhagen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2005 en de bijbehorende nota van wijziging. Deze leden hebben de volgende vragen en opmerkingen over het wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben afwisselend met waardering en kritiek kennisgenomen van het Belastingplan 2005. Zij hebben vragen bij het samenstel van maatregelen en de effecten daarvan op de werkgelegenheid, bedrijvigheid en de koopkracht.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorstellen van de regering die samen het Belastingplan 2005 vormen.
Integrale visie structuur belastingen
De leden van de PvdA-fractie missen in het Belastingplan 2005 een afgewogen meerjarenvisie van het kabinet. Terwijl veel, soms ingrijpende en omvangrijke, maatregelen worden voorgesteld over de concurrentiepositie, inkomens- en arbeidsmarktbeleid, energiebelasting en de algemene tarieven, ontbreekt een integrale visie op de gewenste structuur van de belastingen. De maatregelen worden nu onderbouwd met cijfers en tabellen over de internationale situatie en bovenal met de algemene noodzaak om te bezuinigen en de lasten te verzwaren ten einde het financieringstekort op orde te brengen. Dat is op zich niet onjuist, maar ontneemt het zicht op de structurele kenmerken van het belastingbeleid waar het kabinet op uit is. Deze leden vragen het kabinet alsnog zo een visie uit een te zetten, mede omdat dit het vertrouwen van burgers en bedrijven in de richting van het kabinetsbeleid kan herstellen waar dit nu erodeert. Deze leden vragen daarbij onder andere naar de volgende aspecten. Een grote ingreep vindt nu plaats door verlaging van de VPB om daarmee de internationale concurrentiepositie te versterken. Maar hoe serieus is deze lijn, als de financiering geheel door hetzelfde bedrijfsleven moet worden opgebracht door grondslagverbredingen en tariefsverhogingen elders. Daarmee is toch sprake van een lastenverschuiving en niet van een verlaging van de effectieve belastingdruk? Is dit niet het toegeven aan een race to the bottom met de tarieven, die deels misleidend is, en anderzijds als schadelijk neveneffect heeft dat andere landen worden uitgedaagd hetzelfde te doen? Is niet op de informele ECOFIN in Scheveningen afgesproken dat dit juist niet zou moeten gebeuren? En hoe verhoudt deze operatie zich ten opzichte van de eveneens achterblijvende positie van ons bedrijfsleven op het vlak van de loonkosten?
Ook deze zijn internationaal gezien hoog te noemen. Had het dan niet meer voor de hand gelegen om met voorrang de fiscale en premielasten op arbeid te verlagen? Volgens CPB-berekeningen is dit structureel beter voor de werkgelegenheid, en zou het ook conjunctureel de Nederlandse economie sneller laten aansluiten bij het ontluikende economische herstel. Waarom, zo vragen deze leden, volgt het kabinet deze lijn niet, maar verhoogt het echter in luttele jaren de druk op loonkosten (zie De Kam, ESB 24 september 2004)? En waarom heeft het kabinet nog geen visie ontvouwd, maar slechts aangekondigd met een visie te komen op de algemene structuur van de ondernemingsbelastingen? Nu wordt al zoveel aan maatregelen en budgettaire ruimte ingezet, dat daardoor een latere aanpassing steeds moeilijker wordt. Ook missen deze leden een integrale visie op de verhouding tussen VPB- en IB-ondernemers en zij vrezen opnieuw een vlucht van deze ondernemers in de VPB omdat die voordeliger wordt dan de inkomstenbelasting waar de tarieven niet omlaag gaan (Box 2 en toptarief van 52%); deelt het kabinet deze inschatting en kan ook in bredere zin een onderbouwing worden gegeven van de verschillen die het kabinet nu aanbrengt tussen grote internationals enerzijds en anderzijds? Kan het kabinet aangeven welke rol de fiscaliteit in termen van rangorde speelt bij de keuze van bedrijven zich in een bepaald land te vestigen?
Bij een integrale beschouwing van de belastingen voor huishoudens vragen de leden van de PvdA-fractie eveneens waarom het kabinet zo eenzijdig de lasten op laag- en middelbetaalde arbeid verhoogt, en niet veel meer de sterkste schouders aanspreekt. Dat blijkt uit de sterke tariefsverhoging van de tweede tariefschijf van 37.6% naar 41.95%, terwijl de hogere tarieven van 52% en 42% krampachtig ongewijzigd worden gelaten. Is ook overwogen de hogere inkomens meer evenredig te belasten en daarbij ook grote aftrekposten in de sfeer van het eigen huis en pensioenen te betrekken? Is het kabinet bereid uit het oogpunt van meer solidaire lastenverdeling tussen hoge en lage inkomens en tussen verschillende generaties, hierover een nadere studie en alternatieven aan de Kamer voor te leggen?
De PvdA-fractieleden zijn geïnteresseerd in een nadere verkenning van een zgn. vlaktaks, waarbij voor de overgrote meerderheid van de inkomens één tarief geldt, en waarbij de draagkracht mede tot zijn recht wordt gebracht door algemene en specifieke belastingkortingen en door een additioneel toptarief voor de allerhoogste inkomens. Dit zou niet alleen een enorme administratieve vereenvoudiging opleveren, mede in combinatie met de geïntegreerde premieheffing (WALVIS). Het zou ook een enorme stimulans zijn voor het arbeidsaanbod op de arbeidsmarkt. Een voorwaarde is dan evenwel tegelijk de genoemde grote aftrekposten te herzien, omdat anders het nieuwe tarief hoger uitkomt dan de huidige tarieven. Deze leden vragen hierover graag een uitgebreide beschouwing van het kabinet.
Ook ten aanzien van de vergroening, van energie- tot autobelastingen, ontbreekt een duidelijke onderbouwing. Hapsnap wordt nu vooral het MKB zwaar getroffen door de oorspronkelijke voorstellen ten aanzien van de Regulerende energiebelasting (REB) en grijskenteken, maar ook door de wijzigingen als gevolg van de motie-Verhagen. Kan het kabinet hier ook uitvoeriger een visie op geven?
De leden van de SP-fractie constateren dat de fiscale maatregelen in het Belastingplan de hoeksteen zijn van het koopkrachtbeleid van het kabinet. Deze leden vinden dat het kabinet tekort schiet in het beschermen van de koopkracht van mensen met een minimuminkomen. Genoemde leden zijn van mening dat de koopkracht van de meest zwakke groepen in de samenleving niet voor de derde keer achtereen achteruit mag gaan. Voor de alternatieven van het voorgestelde beleid verwijzen de leden van de SP-fractie kortheidshalve naar hun alternatieve begroting. Vanwege de resulterende negatieve koopkrachteffecten voor de mensen met een minimuminkomen beoordelen deze leden het fiscale pakket van het kabinet als onvoldoende en een teken van tekortschietende politieke wil om in deze moeilijke economische omstandigheden de meeste kwetsbare mensen te ontzien.
Zorgen over de koopkracht hebben de leden van de SP-fractie niet alleen over de mensen met de allerlaagste inkomens. Uit onderzoek van Intomart in opdracht van Netwerk bleek vorige maand dat eenderde van de gezinnen met kinderen bezuinigd op gewone levensmiddelen zoals kaas, fruit, en groenten. Wat is de reactie van het kabinet hierop? Het is deze leden opgevallen dat het tarief van de tweede schijf de afgelopen jaren sterk verhoogd is tot 41,95%, en daarmee bijna precies hetzelfde tarief heeft als dat van de derde schijf (42%). Dit derde tarief (42%) en het toptarief (52%) zijn de afgelopen jaren geen enkele keer verhoogd. Kan aangegeven worden in hoeverre dit de koopkracht van de middeninkomens ondermijnd? Waarom worden in het Belastingplan alleen de laagste tarieven verhoogd? Kan het kabinet aangeven wat de koopkrachteffecten zouden zijn indien ook de derde en vierde schijf met 1% zouden worden verhoogd en de opbrengsten worden gebruikt om de tarieven van de eerste en tweede schijf te verlagen? En indien de algemene heffingskorting niet met € 43 euro wordt verhoogd maar in de plaats daarvan het tarief van de eerste en tweede schijf worden verlaagd?
De leden van de fractie van GroenLinks zijn het eens met prof. Dr. L.G.M. Stevens (Weekblad Fiscaal Recht, 30 september 2004, nr. 6593) dat het kabinet dubbelslachtig is door enerzijds de noodzaak tot bezuiniging ook voor de laagste inkomens zo sterk te benadrukken, terwijl anderzijds de voor de hand liggende bezuinigingsmogelijkheden boven in het inkomensgebouw met even grote stelligheid onbespreekbaar te verklaren. Kan de regering uitgebreid ingaan op de niet gemaakte keuzen bovenin het inkomensgebouw die prof. Stevens noemt (hypotheekrente-aftrek, fiscale faciliëring van luxe pensioenen voor hoge inkomens en de belastingbegunstiging van in Nederland werkzame expatriates) en de daarbij horende conclusie die prof. Stevens trekt, namelijk dat de achteruitgang van de zwakste groepen dus niet alleen een kwestie van onvermijdelijkheid is, maar vooral een van de gemaakte keuzen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben waardering voor de poging van de regering om, na de zeker voor bepaalde kwetsbare groepen ingrijpende maatregelen van 2004, in 2005 de koopkracht van kwetsbare groepen te ontzien en de sterkste schouders de zwaarste lasten te doen dragen, maar zijn nog niet overtuigd dat de genomen maatregelen volstaan. Zij wijzen er daarbij op dat voor een goede beoordeling niet alleen inzicht in de generieke, maar ook in de specifieke koopkrachtgegevens noodzakelijk is. Ook zouden zij graag de ontwikkelingen in de loop van de tijd willen kunnen vergelijken. Zij vragen of de regering gegevens kan verstrekken over de gemiddelde koopkrachtontwikkeling berekend over de laatste 5, 10 respectievelijk 15 jaar van alle groepen die in de tabel uit de MEV worden onderscheiden.
Als gevolg van de motie-Verhagen c.s. wordt de aanslagdrempel voor de inkomstenbelasting verlaagd tot een bedrag van 40 euro. In hoeverre betekent dit een aantasting van de koopkracht van mensen met een laag inkomen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Heeft deze maatregel gevolgen voor het koopkrachtbeeld?
De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat in dit Belastingplan vooral de voorkeur wordt gegeven aan het bieden van een aantrekkelijk ondernemingsklimaat, boven maatregelen die gericht zijn op de tegemoetkoming van gezinnen, ouderen, mensen met een handicap of chronische ziekte. Is het mogelijk om een overzicht te ontvangen van het geheel aan maatregelen dat gericht is op bedrijven en dat deel dat gericht is op huishoudens, met een uitsplitsing naar gezinnen, chronisch zieken, ouderen en mensen met een handicap?
Arbeidsmarkt- en inkomensbeleid
1. Verhoging tarief eerste en tweede schijf
Wat is, zo vragen de PvdA-fractieleden, nog de rechtvaardiging om de AWBZ-premie alleen te heffen in de eerste en tweede schijf? Hoe hoog zou de AWBZ-premie zijn als deze – met gelijke opbrengst – werd geheven over alle belastingschijven? Wat is er tegen om de AWBZ-premie en de belastingtarieven zodanig te wijzigen dat de opbrengsten van beide heffingen en de gecombineerde tarieven per belastingschijf gelijk blijven, maar de AWBZ-premie in een gelijk percentage over alle belastingschijven wordt geheven?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe het kan dat de regering bij voorjaarsnota een verhoging van de AWBZ-premie met 0,3% nodig vond, met het argument dat de uitgaven sneller stegen dan voorzien, en er sprake was van een financieringsachterstand (Kamerstuk 29 542 nr. 1, p. 47), terwijl zij nu bij het Belastingplan stelt dat het AWBZ-fonds ook zonder deze additionele premieverhoging in 2005 over een positief saldo en voldoende vermogen zal beschikken. Hoe rijmt de regering dat, zo vragen deze leden. Tevens vragen deze leden of het bij de omzetting van de AWBZ-verhoging in een verhoging van het tarief 1e en 2e schijf met 0,3% niet vooral te doen was om de budgettaire opbrengst van 330 miljoen euro. Kan de regering de indruk van gelegenheidsargumentatie wegnemen?
De verhoging van de AWBZ-premie met 0,3% wordt ongedaan maakt door tegelijkertijd een verhoging van de tarieven in de eerste en tweede schijf door te voeren. De leden van de SGP-fractie zouden graag vernemen waarop de stelling is gebaseerd dat er op basis van de huidige ramingen ook zonder premieverhoging een positief inkomenssaldo en voldoende vermogen zal zijn. Hoe verhoudt deze stelling zich tot de gedachte dat de kosten van de AWBZ alleen maar toenemen? Moet er halverwege volgend jaar alsnog een verhoging worden verwacht?
De regering heeft ervoor gekozen de eerste schijf met 400 euro te verlengen, terwijl ook de te betalen belasting toeneemt. Betekent dit per saldo dat deze twee posten elkaar opheffen? Waarom is er dan toch gekozen voor deze beide maatregelen?
2. Verhogen algemene heffingskorting
Waarom wordt de verhoging van de Energiebelasting voor burgers teruggesluisd via de algemene heffingskorting en niet via een verlaging van de lasten op arbeid, zoals in het verleden gebeurde bij vergroening van het belastingstelsel, zo informeren de leden van de ChristenUnie-fractie. Heeft dit te maken met het koopkrachtbeeld?
3. Aanvullende koopkrachtmaatregelen
De leden van de PvdA-fractie stellen dat de koopkrachtplaatjes en lastendrukbeelden steeds meer een vertekend beeld geven. Het kabinet verkleint het ziekenfondspakket en vraagt hogere eigen bijdragen. Deze lasten blijven echter bestaan, met uitzondering van een geringe (macro-) besparing. Het CPB neemt deze kosten daarom wel mee in het lastenbeeld, zij het slechts voor één jaar. Daarna verdwijnen deze kosten in de consumptiecijfers, daarmee de indruk wekkend dat de Nederlandse consument méér is gaan consumeren.
Deze leden vragen de regering om een reactie op deze ontwikkeling, die immers de werkelijke koopkrachtontwikkeling op langere termijn aanzienlijk vertekent. Wil het kabinet daarbij expliciet aangeven welke vertekening tussen de verschillende inkomensgroepen (hoog en laag) plaatsvindt?
De leden van de PvdA-fractie vrezen dat nu al kan worden voorzien dat de werkelijke koopkrachteffecten aanzienlijk zullen afwijken van de gepresenteerde gemiddelden.
In dat verband vragen zij of het waar is dat de Wajonger er door de verhoging van de jonggehandicaptenkorting er 1% op vooruit gaat, maar dat het niet ontvangen van no-claim en de huursubsidiemaatregelen een achteruitgang betekent van tweemaal 0,8%, dus 1,6%.
Is het waar dat de achteruitgang in koopkracht van chronisch zieken en gehandicapten kan oplopen tot 4%? Realiseert het kabinet zich dat dit geen incidentele achteruitgang is maar dat chronisch zieken en gehandicapten al jaren in de hoek zitten waar de klappen vallen?
Realiseert het kabinet zich dat alleenstaande ouderen met alleen AOW, zonder no-claim teruggave en met huursubsidie een koopkrachtverlies zullen lijden van 2,2% (¼ % als algemeen beeld, ¾ vanwege de huursubsidie, 1,2% vanwege de no-claim)? Om hoeveel personen gaat het, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Vormen deze ouderen een doelgroep van het kabinetsbeleid voor kwetsbare groepen?
Met de verhoging van de bruto-AOW met 60 euro is een bedrag gemoeid van 152 miljoen, zo stellen de leden van de PvdA-fractie. Hoeveel zouden die kosten zijn indien in plaats daarvan de ouderenkorting zou zijn verhoogd met 60 euro per jaar (daarbij het verzilveringsprobleem buiten beschouwing latend)? En hoeveel zouden die kosten zijn indien (het verzilveringsprobleem buiten beschouwing latend) er een extra heffingskorting zou komen voor 65-plussers met alleen AOW + 5 000 euro aanvullend pensioen?
Vanwege de koopkrachtproblemen van gezinnen met lage inkomens vragen genoemde leden om de berekening van de koopkrachteffecten van enkele varianten waarbij de algemene kinderkorting verder wordt verlaagd met resp. 20, 30 en 40 euro en de opbrengst wordt ingezet voor verdere verhoging van de aanvullende kinderkorting.
Wat, zo vragen de fractieleden van de PvdA zijn de kosten van de verhoging van de algemene heffingskorting met 30 euro?
Op welke manieren zou dit budget specifiek kunnen worden gericht op de inkomensgroep onder modaal?
Kan het kabinet bevestigen dat de energierekening voor gezinnen volgend jaar 150 euro zal stijgen en hoeveel daarvan wordt veroorzaakt door belastingen (inclusief BTW) en hoeveel door de energiekosten? Is deze stijging progressief of degressief over de verschillende inkomensgroepen verdeeld? Hoeveel zullen de overheidsinkomsten hierdoor toenemen?
De leden van de PvdA-fractie vragen of bij de koopkrachtcorrecties in het Belastingplan 2005 nog een rol heeft gespeeld dat het budget voor de bijzondere bijstand ten opzichte van 2004 is verlaagd met 75 miljoen. Zo ja, op welke wijze?
De leden van de fractie van GroenLinks willen weten of de regering inmiddels een nadere analyse heeft gemaakt van het voorstel van de leden van de CDA-fractie bij de Algemene Financiële Beschouwingen om een 10%-tarief voor ouderen in te voeren. Deze leden menen dat het goed is dat de regering nu al in de Nota naar aanleiding van het verslag een reactie op hoofdlijnen geeft en daarbij ingaat op de budgettaire-, koopkracht- en arbeidsmarkteffecten van dit belastingvoorstel zodat bij de verdere behandeling van het Belastingplan 2005 partijen hun standpunt over dit waarschijnlijk nogal ondoordachte voorstel kunnen geven.
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat loonkosten op het minimumloonniveau middels de voorlopige plannen van de coalitie-fracties onderwerp zijn van politieke discussie die mogelijk hun gevolg zullen krijgen bij de begroting van Sociale Zaken. Deze leden willen weten in hoeverre het kabinetsbeleid mede heeft geleid tot de noodzaak van verlaging van de loonkosten voor de groep langdurig werklozen. Kan de regering aangeven met hoeveel procent de loonkosten voor deze groep omhoog is gegaan met de afschaffing van de Afdrachtskorting Langdurig Werklozen (VLW)? En met hoeveel procent zijn de loonkosten gestegen met de afschaffing van de SPAK? Kan de regering nogmaals de analyse geven die ten grondslag lag aan de afschaffing van beide loonkostensubsidies? Kan de regering aangeven of zij nog een politieke doelstelling heeft met betrekking tot de langdurige werkloosheid? Zo ja, welke en is er zicht op het behalen van de doelstelling. Zo nee, was er vorig jaar nog wel een doelstelling?
Bij de leden van de fractie van GroenLinks leven vragen over de nieuwe regeling voor specifieke kosten en de Tegemoetkoming Buitengewone Uitgaven (TBU). Uit de brief van de minister van SZW van 17 september blijkt dat budgettair beslag van de nieuwe regeling conform verwachtingen is en dat op basis van voorlopige inzichten noch sprake is van een besparing, noch van een overschrijding. Kan de regering de achterliggende cijfers verschaffen op basis waarvan de tabel in bijlage A is opgesteld? Het betreft hier de vraag naar het aantal belastingplichtigen dat in 2004 vermoedelijk aanspraak zal maken op de nieuwe Buitengewone Uitgaven-regeling en recht heeft op het chronisch ziekenforfait, alsmede de grondslagen voor de specifieke uitgaven die in de tabel zijn verwerkt.
Ten aanzien van de in tabel 2 van deze brief gegeven voorbeelden stellen de leden van de fractie van GroenLinks de volgende vragen.
Is het juist dat in het eerste rekenvoorbeeld (modaal, alleenstaand, < 65 jaar) deze persoon geen aanvullende verzekering voor ziektekosten heeft? Indien dit wel het geval is, en deze persoon in 2003 ook aanspraak kon maken op het chronisch ziekenforfait, wat is in dat geval het voordeel voor deze persoon in 2004?
Hoe reëel is het dat een echtpaar op het minimum onder de 65 jaar (tweede rekenvoorbeeld) 1500 euro aan specifieke kosten worden gepresenteerd? Is ook hier ervan uitgegaan dat dit echtpaar in 2003 geen aanspraak maakte op de buitengewone uitgaven? Hoe valt het voordeel uit als daar wél vanuit wordt gegaan?
De leden van de D66-fractie vragen waarom de regering kiest voor zowel een verlenging van de eerste schijf als een verhoging van het tarief van de eerste schijf. Is het voor minima in dit geval niet interessanter om het tarief van de eerste schijf minder te verhogen? Kan een overzicht worden gegeven van het budgettaire beslag van beide maatregelen?
De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen het dat het kabinet koopkrachtmaatregelen heeft willen treffen die de inkomensontwikkeling van AOW-ers, sociale minima en gezinnen met kinderen verbeteren. Zij vragen zich af of het niet meer in overeenstemming met het principe «de sterkste schouders de zwaarste lasten» zou zijn geweest om de hogere inkomens zwaarder te belasten teneinde de lagere inkomensgroepen en gezinnen met kinderen te ontzien. Zij constateren op basis van tabel 10 dat de maatregelen om de koopkracht te verbeteren 336 miljoen euro kosten, terwijl de verhoging van het eerste en tweede schijftarief in totaal 723 miljoen euro opbrengt. Daarentegen brengen de maatregelen die overwegend hogere inkomens treffen (Pc privé-regeling en afschaffen dubbel spaarloon) slechts 304 miljoen euro op. De leden van de ChristenUnie-fractie vinden dit niet evenwichtig, en vragen de regering uit te leggen of door hogere inkomensgroepen niet meer had kunnen worden bijgedragen voor een gelijkmatiger en rechtvaardiger inkomensbeeld. Waarom verhoogt de regering bijvoorbeeld niet het tarief van de derde of de vierde belastingschijf, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Waarom kiest de regering niet voor een lichte verhoging van de vermogensbelasting, zo vragen genoemde leden?
Deze leden constateren dat nog eens 50 miljoen wordt ingeboekt door de kinderkorting te verlagen, zodat gezinnen met kinderen met de verhoging van de aanvullende kinderkorting (welke 78 miljoen euro kost) voor tweederde een sigaar uit eigen doos krijgen. De leden van de ChristenUnie-fractie juichen de verhoging van de aanvullende kinderkorting toe, maar zij vragen de regering uit te leggen waarom de kinderkorting niet op het huidige niveau is gehandhaafd.
Wat kost het om de huidige kinderkortingen volledig uitkeerbaar te maken, zodat ook burgers die in verband met een te laag inkomen geen belasting hoeven te betalen deze ontvangen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?
Deze leden waarderen het overigens dat de regering het verdwijnen van het grijze kenteken voor gehandicapten heeft willen compenseren. Zij komen op het verdwijnen van het grijze kenteken terug in het nader verslag.
Genoemde leden vragen een reactie op het voorstel uit hun inkomensplan «Omzien naar elkaar» (Kamerstuk 29 800, nr. 42) om te komen tot de introductie van een combinatiekorting nieuwe stijl. Deze maatregel behelst vervanging van de huidige combinatiekorting en aanvullende combinatiekorting door één heffingskorting welke wordt uitgekeerd aan de minst of niet-verdienende partner mits de fiscale partners gezamenlijk niet meer dan 56 uur werken. Hiermee komt het karakter van een tegemoetkoming voor het combineren van arbeid en zorg beter tot uitdrukking: mensen die minder werken teneinde de zorg voor kinderen op zich te kunnen nemen derven inkomsten. De heffingskorting wordt overigens ook uitgekeerd aan alleenstaande ouders. Partners die meer dan 56 uur werken kunnen de kosten voor kinderopvang betalen uit hun hogere verdiensten.
In het voorstel van de regering is zowel een verlaging van de algemene kinderkorting opgenomen als een verhoging van de aanvullende kinderkorting. De leden van de SGP-fractie zouden graag vernemen wat dit betekent voor de inkomens die net boven de grens zitten waaronder de aanvullende kinderkorting geldt? Betekenen deze maatregelen niet een negatief effect voor modale inkomens? Hoe wordt aan deze inkomens tegemoet gekomen?
Deze leden zouden graag inzichtelijk gemaakt zien wat de verschillende maatregelen betekenen voor huishoudens die slechts één inkomen hebben. Kan de regering aangeven hoe sinds de invoering van de nieuwe belastingwetgeving de belastingdruk op kostwinnersgezinnen met een minimum, een modaal en anderhalf keer modaal inkomen is veranderd? Hoe verhouden deze getallen zich tot de lastendruk voor huishoudens met twee inkomens die respectievelijk gelijke totale huishoudinkomens hebben als huishoudens waarvan het hoogste inkomen gelijk is aan het inkomen van een kostwinnersgezin?
Kan de regering eveneens aangeven bij welke inkomensverdelingen binnen een huishouden de totale absolute belastingdruk gelijk is aan de absolute belastingdruk op een verder vergelijkbaar huishouden met een kostwinner met een inkomen van 30 000 en 45 000 euro?
4. Vervallen dubbel spaarloon/verhoging eindheffing spaarloon werkgevers
De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de lijn dat fiscale faciliteiten, de pc-privéregeling, waarvan helder is dat het doel is bereikt, of een faciliteit, dubbel spaarloon, waarin een onbedoeld voordeel schuilt, worden afgeschaft. Vandaar ook begrip voor het laten vervallen van het dubbel spaarloon en het laten vervallen van de pc-privéregeling.
Over de wijze waarop dit gebeurt zijn enkele commentaren kritisch. In de nieuwe redactie wordt namelijk aangesloten bij het criterium dat de werknemer op 1 januari van het jaar de gelegenheid krijgt om spaarloon op te bouwen. Kan de regering ingaan op de gevolgen voor (a) starters op de arbeidsmarkt en (b) diegenen die halverwege het jaar van een werkgever waar geen spaarloonfaciliteit bestond overstappen naar een werkgever waar dit wel het geval is? Kan de regering aangeven of dit doel met zijn wijzigingen beoogd is? Kan de regering aangeven of deze onvolkomenheid kan worden opgelost indien de regeling zodanig zou worden vormgegeven dat een werknemer slechts bij één inhoudingsplichtige spaarloon op mag bouwen en wat het budgettaire beslag daarvan zou zijn?
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de hantering van de datum 1 januari van enig jaar om te bepalen bij welke inhoudingsplichtige een werknemer gebruik kan maken van de spaarloonregeling meer nadelen dan voordelen oplevert. Hoeveel werknemers zullen door deze maatregel spaarloon geheel of gedeeltelijk mislopen? Wat betekent deze maatregel voor bijvoorbeeld seizoenkrachten en uitzendkrachten? Tevens vragen deze leden hoe deze maatregel zich verhoudt tot de door het kabinet gewenste jaarlijkse keuze die werknemers zullen moeten maken tussen spaarloon en deelname in de levensloopregeling?
De eindloonheffing van spaarloon voor de werkgever wordt verhoogd van 15% naar 25% (totale kosten werkgevers € 200 miljoen).
In hoeveel gevallen denkt de regering dat deze hogere heffing wordt verhaald op de werknemer in de vorm van een lager spaarloon? Of zal deze kostenverhoging aan werkgeverszijde ertoe leiden dat spaarloonregelingen domweg worden afgeschaft omdat zij te duur worden? Wat blijft er dan nog over van de mogelijkheid voor werknemers om te kiezen tussen spaarloon of levensloop?
De leden van de VVD-fractie hebben begrip voor de voorgestelde maatregel maar vragen zich af of de voorgestelde peildatum er niet toe leidt dat groepen belastingplichtigen hierdoor tijdelijk geen gebruik kunnen maken van de spaarloonfaciliteit. Tot die groepen behoren bijvoorbeeld startende werknemers op de arbeidsmarkt en werknemers die regelmatig van werkgever wisselen, bijvoorbeeld door part-time of seizoenswerk. Graag vernemen deze leden een gemotiveerde reactie op het voorstel van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) om deze uitsluiting te voorkomen door aansluiting te zoeken bij de wijze waarop de arbeidskorting toegekend wordt.
De leden van de D66-fractie staan positief tegenover het streven van het kabinet naar verlaging van de administratieve lasten. Per keer zal evenwel de winst op deze terreinen moeten worden afgewogen tegen de prijs op andere.
Deze leden hebben er geen problemen mee dat werknemers niet langer aanspraak kunnen maken op dubbel spaarloon. Genoemde leden zijn er vooralsnog alleen niet van overtuigd dat de regeling om redenen van administratieve lastenverlichting tot gevolg mag hebben dat werknemers in bepaalde situaties niet meer éénmaal het maximumbedrag van de spaarloonregeling kunnen sparen. Hoe verhoudt zich dit met het rechtsgelijkheidbeginsel?
De leden van de D66-fractie vragen zich af in hoeverre werknemers die van baan wisselen de mogelijkheid hebben om het gehele spaarloonbedrag bij één van de twee werkgever te sparen. In welke gevallen kan een werknemer niet het gehele bedrag sparen? Kan een schatting worden gegeven over het aantal werknemers dat door deze maatregel het spaarloonvoordeel (deels) mislopen? Hoe kijkt de regering aan tegen het voorstel om in deze gevallen aansluiting te zoeken bij de toekenning van de heffingskorting?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat een computer alleen nog onbelast kan worden vergoed of verstrekt als deze geheel of nagenoeg geheel (90%) zakelijk wordt gebruikt. Het lijkt deze leden moeilijk zicht te houden op het privé gebruik van de computer. Het leidt tevens weer tot een administratieve lastenverzwaring van de werkgever die een en aander moet gaan controleren. Is het alleen (forfaitair) belasten van de privé-besparing niet eenvoudiger en doet dit niet meer recht aan het systeem van een onbelaste vergoeding?
Hoewel de leden van de D66-fractie warme pleitbezorgers zijn van maximale inzet op onderwijs en kenniseconomie, wil dat niet zeggen dat deze leden niet kritisch kijken naar de werking van de middelen en of deze hun doel hebben bereikt. Met het kabinet zijn genoemde leden van mening dat het doel van de PC-privéregeling is bereikt nu 80% van de huishoudens beschikken over een pc. Lopende contracten worden geëerbiedigd. De overheidsinzet moet wat de leden van de D66-fractie betreft nu gericht zijn op het versterken van de ICT-infrastructuur en het stimuleren van diensten via internet en breedband.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben begrip voor de afschaffing van de PC-privéregeling, nu 80% van de huishoudens een computer heeft zodat deze als gemeengoed kan worden beschouwd. Wel vragen zij zich af of lagere inkomensgroepen die moeite hebben om op eigen kosten een PC aan te schaffen niet in de problemen kunnen komen. Heeft de regering nagedacht over een regeling voor gezinnen met schoolgaande kinderen, voor wie het bezit van een PC thuis praktisch een noodzakelijke voorwaarde is, zo vragen deze leden. Dit gebruik is uiteraard niet zakelijk te noemen, maar heeft wel een maatschappelijk belang. Vindt de regering het een goede gedachte om met scholen en ouderorganisaties in gesprek te gaan over het bereiken van die categorie ouders die wegens financiële problemen moeite hebben een voor de school geschikte PC aan te schaffen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of mensen die kunnen aantonen dat zij hun PC voor 27 augustus 2004, 17:00, hebben besteld, maar de factuur pas op een latere datum ontvangen desondanks in aanmerking komen voor de oude PC-privéregeling.
De regering stelt voor de PC-privéregeling af te schaffen, maar houdt wel de mogelijkheid open voor aftrek van een computer die geheel of nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt. De leden van de SGP-fractie vragen zich af hoe zij zich de handhaving van een dergelijke regeling moeten voorstellen. Is het wel mogelijk om controle uit te oefenen? Levert een dergelijke bepaling niet veel onduidelijkheid op over de interpretatie ervan?
Deze leden vragen zich ook af waarom het afschaffen van de PC-privéregeling en het dubbel spaarloon alleen ten goede komt aan ondernemers die onder de vennootschapsbelasting vallen. Zou het niet voor de hand liggen ook de IB-ondernemers hierbij te betrekken?
De leden van de CDA-fractie kunnen zich goed vinden in het voorstel van de regering om het vennootschapsbelastingtarief te verlagen. In het kader van het algemene investeringsklimaat is het noodzakelijk om het fiscale vestigingsklimaat concurrerend te houden. Genoemde leden achten het evenwel van groot belang dat de verlaging van de vennootschapsbelastingtarief gelijke tred houdt met de lastenontwikkeling voor de IB-ondernemers. Kan de regering aan de hand van een nauwkeurige vergelijking op micro-niveau aangeven dat dit inderdaad het geval is?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, waarin gesteld wordt dat voor de terugkeerreserve de tariefsaanpassing nog niet is gewijzigd?
Kan nader worden ingegaan op het voornemen van de regering om ter dekking van de vennootschapsbelastingverlaging ook zekere btw-constructies aan te pakken, hetgeen 50 miljoen in 2005 en 100 miljoen voor de jaren daarna moet opleveren. Waarom wordt dat wetsvoorstel pas in 2005 ingediend, zo vragen genoemde leden? Kan daarnaast wat dieper worden ingegaan op het voornemen van de regering om ter dekking van de vennootschapsbelastingverlaging een taakstelling voor ondernemers op te nemen inzake «subsidies», hetgeen 105 miljoen in 2006 en 110 miljoen in 2007 moet opleveren.
De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe de verdelingseffecten naar aanleiding van de voorgestelde vennootschapsbelastingtariefverlaging er uitzien voor de jaren 2005–2006–2007 voor het MKB in vergelijking met het grootbedrijf? Kan dit overzicht van effecten worden gegeven voor de situatie zowel vóór als na het aannemen van de motie Verhagen c.s.? Is het juist dat 60% van de vennootschapsbelastingverlaging terechtkomt bij het grootbedrijf en daarvan het overgrote deel bij banken verzekeraars, en dus slechts een klein deel bij het MKB? En is deze verdeling nog schever geworden door de motie-Verhagen?
De leden van de VVD-fractie spreken hun waardering uit voor de inspanningen van de regering om de concurrentiepositie van Nederland middels een verlaging van het vennootschapsbelastingtarief te verbeteren. Wel hebben deze leden behoefte aan een gemotiveerde reactie van de regering op het commentaar van het NOB op dit onderdeel. In dat commentaar wordt gesteld dat de voorschriften voor de berekening van de terugkeerreserve in de wet IB 2001 niet aan de voorgestelde tariefswijziging worden aangepast. Deze leden zouden graag van de regering vernemen of het uitblijven van deze aanpassing leidt tot een belemmering voor de toepassing van de terugkeerfaciliteit van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
De leden van de SP-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het voorstel om de winstbelasting voor bedrijven te verlagen van 34,5 naar 31,5 procent. Volgens deze leden wordt het vestigingsklimaat door een groot aantal factoren bepaald waar het fiscale klimaat er slechts één van is. Deelt de regering deze opvatting? Genoemde leden denken daarnaast dat het tarief van de winstbelasting slechts één van de factoren is die het fiscale vestigingsklimaat bepaalt. Deelt de regering deze opvatting? Wat is volgens het kabinet van groter belang voor het vestigingsklimaat: het statutaire tarief of het effectieve tarief van de winstbelasting? Wordt niet teveel gefixeerd op het statutaire tarief van de winstbelasting bij het streven om het vestigingsklimaat te verbeteren? Omdat de regering ook een aantal lastenverzwaringen voor het bedrijfsleven doorvoert willen de leden van de SP-fractie graag weten in hoeverre het fiscale vestigingsklimaat als gevolg van alle fiscale maatregelen verbetert. Waarom is niet gekeken naar andere vormen van verbetering van het vestigingsklimaat zoals verbetering van het onderwijs of de culturele sector? De verdeling van lasten en lusten van het pakket van fiscale maatregelen voor het bedrijfsleven is voor deze leden nog onvoldoende duidelijk. De overzichttabel op pagina 12 van de Memorie van Toelichting over de verdelingseffecten tussen bedrijven met meer of minder dan 100 werknemers hebben genoemde leden met belangstelling bestudeerd. Kan de regering ook aangeven wat de verdeling is tussen bedrijven met minder dan 50 werknemers, tussen de 50 en 250 werknemers, en meer dan 250 werknemers?
Ten aanzien van de verlaging van de vennootschapsbelasting spreken de leden de LPF-fractie hun vrees uit dat een verlaging van de vennootschapsbelasting niet leidt tot het aantrekken van meer buitenlandse ondernemers, indien geen duidelijkheid bestaat over de hantering van de verrekenprijzen tussen gelieerde ondernemers door Nederland. Met het oog op deze duidelijkheid stellen deze leden de volgende vragen:
Hanteert de Belastingdienst voor bepaalde activiteiten een bepaalde verrekenprijsmethode? Zo ja, voor welk soort of soorten activiteiten schrijft de Belastingdienst welke verrekenprijsmethode (costplus, resale minus e.d.) voor?
Welke bandbreedte hanteert de Belastingdienst bij het vaststellen van de verrekenprijsmethode?
De leden van de LPF-fractie geven het volgende voorbeeld. Stel een belastingplichtige hanteert voor een bepaalde activiteit cost plus 5. Bij welke onder- of bovengrens stelt de Belastingdienst dat er tussen gelieerde partijen onzakelijk wordt gehandeld?
(Toelichting op vragen 1 en 2 : de antwoorden op bovenstaande vragen hebben genoemde leden noch in de wetgeschiedenis van het wetsvoorstel 28 034 (inzake de invoering van artikel 8b Wet VPB 1969) noch in het recentelijk Verrekenprijsbesluit en/of de besluiten inzake dienstverleningslichamen kunnen vinden.)
De leden van de fractie van GroenLinks zijn zeer teleurgesteld over de forse verlaging van het vennootschapsbelastingtarief. Deze leden menen met bijvoorbeeld de Raad van State, dat het ongewenst is dat Nederland volop meedoet aan de «race to the bottom». Deze leden menen dat er nog steeds een gegronde onderbouwing van deze dure lastenverlichtingsoperatie ontbreekt. Zij wensen een analyse waaruit blijkt welke ondernemingsactiviteiten enkel op grond van het algemene tarief zullen uitwijken naar staten met een lager algemeen tarief. Daarnaast wensen deze leden een uitgebreide reactie op het ESB-artikel «Vennootschapsbelasting: effectiviteit twijfelachtig» (Kuipers en Jepma, ESB nr. 2004/4436).
Verlaging vennootschapsbelasting, verhogen zelfstandigenaftrek en vergemakkelijking bedrijfsoverdracht, het eens zo geroemde fiscale vestigingsklimaat van Nederland heeft de afgelopen jaren behoorlijk aan aantrekkelijkheid ingeboet. De leden van de D66-fractie zijn dan ook positief over de voorgenomen verlaging van de vennootschapsbelasting naar 30% in het jaar 2007 en de verlaging van de tariefopstap naar 25%. De tariefverlaging maakt Nederland aantrekkelijker als vestigingsplaats voor buitenlandse bedrijven en versterkt het ondernemingsklimaat.
Deze leden zien dit als een goede eerste stap. Genoemde leden willen er in dit verband wel op wijzen dat niet alleen het algemene vennootschapsbelastingtarief van belang is, maar vooral ook het effectieve vennootschapsbelastingtarief. In 2007 bedraagt het effectieve tarief naar verwachting 27%. Kan de regering aangegeven wat dit verschil van 3% maakt? Een verdere verlaging van het vennootschapsbelastingtarief wordt nu bezien in het project modernisering vennootschapsbelasting 2007. In hoeverre wordt hierbij ook de common base discussie meegenomen?
De leden van de D66-fractie juichen het onderzoek naar de mogelijkheid om via boxen een afwijkend belastingtarief toe te passen op inkomsten uit Onderzoek & Ontwikkeling natuurlijk toe. In het verlengde daarvan vragen deze leden zich af wanneer het kabinet voornemens is de motie Giskes (29 210 nr. 80) ten uitvoer te brengen. Wanneer kunnen genoemde leden de plannen verwachten om het fiscale instrumentarium beter te richten op het stimuleren van de kenniseconomie?
De verlaging van het vennootschapsbelastingtarief wordt ingegeven door de «race to the bottom» tussen omliggende EU-landen. De leden van de ChristenUnie-fractie betreuren het dat er zo'n sterke concurrentie bestaat tussen de EU-lidstaten, en dringen aan op harmonisatie of begrenzing van het vennootschapsbelastingtarief. Wil de regering daartoe initiatieven ontplooien, zo vragen zij. De leden zien het belang van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor ondernemingen. Hoewel bij de afweging voor ondernemingen om zich in een bepaald land te vestigen spelen meerdere overwegingen een rol spelen dan alleen het belastingklimaat, begrijpen deze leden uit de door de regering aangehaalde onderzoeken dat dit laatste aan gewicht wint. Zij vragen of er onderzoeken zijn verschenen die het tegendeel beweren. Voorts vragen zij hoe Nederland zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld op andere ranglijsten voor aantrekkelijke vestigingslanden dan die van het IMD, welke in de memorie van toelichting wordt aangehaald.
Een belangrijk uitgangspunt voor de regering om de winstbelasting (Vpb) sterk te verlagen is het toegenomen belang van dit tarief voor de keuze voor Nederland als vestigingsplaats. De leden van de SGP-fractie kunnen zich deze redenering voorstellen. Tegelijkertijd vragen zij zich wel af in hoeverre een dergelijke verlaging van de belastingdruk ten goede komt aan de Nederlandse economie. Is het risico niet groot dat veel bedrijven die zich in Nederland vestigen als gevolg van het gunstige belastingklimaat hun kapitaal en een eventuele toename van de werkgelegenheid vooral ten goede laten komen aan niet-Nederlandse economische actoren. Zij stellen deze vraag vooral ook met het oog op de belangen van Nederlandse bedrijven. Graag ontvangen deze leden een toelichting op de gevolgen voor het vestigingsklimaat en de Nederlandse economie.
De leden van de SGP-fractie vragen zich verder af wat de regering bedoelt met de zinsnede «Tenslotte verbetert het verlagen van het vennootschapsbelastingtarief de concurrentiepositie van het MKB ten opzichte van buitenlandse ondernemingen aangaande de import en export.» Kan de regering toelichten hoe deze concurrentiepositie in de ogen van de regering zou verbeteren? Ook de redenering van de regering inzake de afnemende agglomeratievoordelen van Nederland als gevolg van de uitbreiding van de Europese Unie vraagt om nadere toelichting. In hoeverre betekent de geografische positie daadwerkelijk een verslechtering? Is het economische vestigingsklimaat niet veel belangrijker?
De grootste stap in de verlaging van het vennootschapsbelastingtarief wordt genomen in het eerste jaar. Deze leden zijn benieuwd naar een weergave van de te verwachten concrete gevolgen voor de Nederlandse economie van deze verlaging, qua omzet en te innen winstbelasting. Welk effect zou er optreden als de vennootschapsbelasting volgend jaar bijvoorbeeld 0,5% minder zou dalen?
De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat een tegemoetkoming in de winstbelasting niet alleen ten goede komt aan de grote bedrijven. Zij zouden daarom graag inzicht ontvangen in de lastendruk waarmee IB-bedrijven te maken hebben, afgezet tegenover de druk op bedrijven die onder de vennootschapsbelasting vallen. Welke veranderingen zullen hier optreden ten opzichte van de situatie vóór de wijzigingen van dit belastingplan?
De maatregelen van het Vpb-pakket blijken volgens tabel 7 vooral nadelig uit te pakken voor de bouwnijverheid. Is er een verklaring voor te geven waarom dit het geval is?
De opbrengst van de veranderingen in de motorrijtuigenbelasting wordt volledig teruggesluisd in de ondernemingssfeer via een generieke lastendrukverlaging voor ondernemers. Het uitgangspunt van de regering om deze wijzigingen voor te stellen, was juist het onbedoelde gebruik van ongeveer 20% van de regeling. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of het dan wel terecht is dat de volledige opbrengst van de verandering wordt teruggesluisd naar ondernemingen. Waarom is daarvoor gekozen? Zou het niet voor de hand liggen juist op dit punt ook rekening te houden met huishoudens – in de praktijk vaak grotere gezinnen – en mensen met een handicap?
De leden van de CDA-fractie vragen of gekwantificeerd kan worden wat de exacte gevolgen zijn voor administratieve lasten van het voorstel om de autokostenfictie te laten lopen via de loonbelasting?
Begrijpen de leden van de PvdA-fractie het goed dat door het feit dat in sommige gevallen fiscaal niet correct wordt omgegaan met de ter beschikking gestelde auto een maatregel is ontworpen die geheel op de werkgever wordt afgewenteld? De werkgever wordt volkomen verantwoordelijk gesteld voor het controleren van het privé-gebruik. Mocht een werknemer toevallig in de loop van het jaar een maand teveel privé hebben gereden, dan moet de werkgever het loon over de afgelopen maanden weer gaan bijstellen. Er kan tevens verschil van mening bestaan of het bewijs nu wel of niet is geleverd. Heeft de werkgever een en ander fout geschat dan volgt een boete. Heeft de werkgever hier niet een onredelijke verantwoordelijkheid opgedragen gekregen die veel kosten en administratieve lasten teweeg brengt, zo vragen deze leden. Het College van Belastingadviseurs (Financieel Dagblad van 16 oktober jl.) schat de extra kosten voor werkgevers op € 300 miljoen per jaar en stelt dat de toename van de administratieve lasten veel hoger zullen uitpakken dan de in de Nota van Wijziging genoemde € 12,75 miljoen. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een reactie van de regering hierop. Kan de regering tevens aangeven hoe een dergelijke lastenverzwaring zich verhoudt ten opzichte van de geschatte opbrengst?
Is het zo, zo vragen deze leden, dat de ter beschikking gestelde auto tot het fiscaal loon wordt gerekend en daardoor ook tot het premieloon voor de sociale werknemersverzekeringen gaat behoren? Zo ja, wordt hierdoor niet een behoorlijk groot loonelement geïntroduceerd?
Hoe verhoudt het een en ander zich met de wetsvoorstellen Walvis en Aansluitingswet Walvis?
Kan de regering inzichtelijk maken waaruit het huidige misbruik van het autokostenforfait bestaat?
De leden van de VVD-fractie ontvangen graag van de regering een gemotiveerde reactie op het commentaar van VNO NCW met betrekking tot hun bezwaren over de vraag of de auto ook tot het premieloon voor de sociale werknemersverzekeringen dient te worden gerekend.
Deze leden vernemen graag van de regering of zij voornemens is de BTW over het privé-gebruik van een ter beschikking gestelde auto, in het kort de BTW over de bijtelling, aan te passen aan het vorig jaar ingestelde percentage van 22%. Deze leden betreuren het dat thans nog steeds 19% over 25% bijtelling betaalt moet worden, terwijl het percentage per 2004 is vastgesteld op 22%. Graag ontvangen deze leden een gemotiveerde reactie van de regering.
In de toelichting op de nota van wijziging waarin de motie-Verhagen c.s. is verwerkt (exclusief instandhouding van het grijze kenteken) wordt melding gemaakt van een toename van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met 12,75 miljoen euro in 2006. Begrijpen de leden van de ChristenUnie-fractie het goed dat dit alleen nog maar de lasten voor de overheid betreffen, en nog niet de lasten voor de werkgevers? Hoe groot schat de regering de stijging van de administratieve lasten voor werkgevers in nu de autokostenfictie niet langer via de inkomstenbelasting, maar via de loonbelasting zal lopen, zo vragen deze leden.
Deze leden vragen of het waar is dat de werkgever straks de cataloguswaarde van de auto van de zaak moet gaan vaststellen en daarover maandelijks loonbelasting berekenen en afdragen. Ook vragen zij of de nieuwe regeling zo moet worden verstaan, dat over de bijtelling voor de auto van de zaak ook premies werknemersverzekeringen verschuldigd zijn. Hoe verhoudt zich dit tot de wet Walvis, zo vragen genoemde leden.
Moeten ook inkomensafhankelijke regelingen (zoals bepaalde pensioenbijdragen, CAO-bijdragen, jubileumregelingen, verhuiskostenregelingen etc.) die worden berekend op basis van het loon voor de loonbelasting worden aangepast, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie vragen hoe het voorstel precies uitwerkt voor de premieheffing werknemersverzekeringen, ook in het licht van de voorgenomen uniformering van het loonkostenbegrip (Walvis)?
Compensatieregeling gehandicapten
De leden van de SP-fractie zijn blij met de compensatieregeling voor gehandicapten. De in de eerste nota van wijziging voorgestelde regeling zien genoemde leden als een verdere verruiming van de regeling. Is dit juist? Zien deze leden het goed dat door deze wijziging ook zorginstellingen gebruik van de compensatieregeling kunnen maken daar zij geen winst maken en geen gebruik kunnen maken van de aftrek in de winstbelasting? Zo niet, hoe worden deze instellingen dan gecompenseerd? Zien de leden van de SP-fractie het goed dat ook familieleden of andere vrijwilligers die een bestelbus hebben ten behoeve van het vervoer van één of meerdere gehandicapten van de compensatieregeling gebruik kunnen maken?
De leden van de SGP-fractie ondersteunen de gedachte om het grijze kenteken voor mensen met een handicap te handhaven. Zij vernemen wel graag op welke manier de regering denkt iedere gehandicapte te bereiken. Geldt de voorgestelde maatregel voor iedere gehandicapte die aan de voorwaarden voldoet? Hoe zal de maatregel eruit zien? Wat bedoelt de regering met de opmerking dat het in de praktijk zal gaan om «een gesloten beurs» tussen gehandicapte en Belastingdienst?
Aftrekbaarheid gemengde kosten verlagen van 90% naar 75%
Kan de regering met voorbeelden cijfermatig aangeven hoe deze maatregel uitpakt voor ondernemingen met veel en met weinig gemengde kosten ten opzichte van de huidige regeling? Draaien niet juist de kleinere ondernemingen voor deze kostenverhoging op, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Wat is de mening van de regering over de suggestie van het MKB het «afkoopregime» geheel af te schaffen?
Verhogen heffingsrente met 1%-punt
Met betrekking tot de verhoging van de heffingsrente met 1%-punt vragen de leden van de PvdA-fractie zich af of hiermee het evenwicht tussen het tarief van de heffingsrente en de invorderingsrente wordt losgelaten? Zal dit in juridische zin niet tot problemen leiden?
De leden van de SP-fractie constateren dat met de nota van wijziging de heffingsrente opnieuw wordt verhoogd. Voorkomen moet worden dat een verhoging van de heffingsrente voortdurend wordt gebruikt als een verkapte belastingverhoging. Dat zou de legitimiteit van de Belastingdienst als inner van belastingen kunnen ondergraven doordat burgers geen begrip hebben voor een hoge heffingsrente. Kan het kabinet aangeven of met de laatste verhoging van de heffingsrente wat haar betreft de grens is bereikt?
Deze leden zijn verbaasd dat het belasten van het privé voordeel van de lease auto in de loonbelasting leidt tot een budgettaire opbrengst van bijna honderd miljoen euro. Kan aangegeven worden hoe deze opbrengst ontstaat? Is het juist dat hierdoor fraude wordt tegengegaan? Zo ja, waarom is deze maatregel dan niet veel eerder genomen?
Tot slot zouden de leden van de SP-fractie graag willen weten of de maximumleeftijd van 65 jaar voor het recht op de zelfstandigenaftrek nog wel van deze tijd is. Welke kosten zijn verbonden aan het schrappen van deze leeftijdgrens?
De leden van de fractie van de LPF vragen de regering, in het kader van een goed vestigingsklimaat, de tarieven van elektriciteit en energie aan te geven die bedrijven naar omvang moeten betalen in België, Duitsland en Engeland in vergelijking met Nederland? Uit cijfers van onderzoeksbureau EIM blijkt dat de middelgrote ondernemingen in Nederland (10–99 werknemers) met het gehele belastingpakket het leeuwendeel van de ecotaxverhoging voor hun kiezen krijgen en daardoor mede in 2005 netto EUR 220 miljoen op achteruit. Met andere woorden, zo stelt het EIM in een toelichting: ze betalen 42% van de nadelen en genieten slechts 19% van de voordelen. Dit ligt totaal anders voor het Nederlandse grootbedrijf, volgens het EIM. Die betalen EUR 70 miljoen energiebelasting meer, maar springen per saldo EUR 265 miljoen positief uit de voorgestelde maatregelen. De leden van de LPF-fractie vrezen dat de rekening bij het MKB neergelegd wordt. Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering in hoeverre dit waar is. En zo ja, hoe denkt de regering alsnog een meer eerlijke verdeling van lasten en lusten tussen MKB-bedrijven en grootbedrijven te realiseren?
De verlaging van de vennootschapsbelasting wordt ondermeer gefinancierd uit een verhoging van de energiebelasting voor bedrijven. De leden van de fractie van D66 vragen zich af of een verdere staffeling hierbinnen mogelijk is om het midden- en kleinbedrijf meer te ontzien. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.
De leden van de ChristenUnie-fractie nemen met instemming kennis van de verdere vergroeningsmaatregelen ten aanzien van het energieverbruik. Zij hebben echter zorgen over de gevolgen van de stijgende energietarieven voor de glastuinbouwsector. Allereerst vragen zij in welk opzicht het tarief is aangepast door de motie-Verhagen c.s., omdat dit hen uit de toelichting op onderdeel 9 uit de nota van wijziging niet duidelijk wordt. Zij hebben de indruk dat er een tabel ontbreekt.
Voorts vragen zij de regering hoe de voorgenomen verhoging van het tarief van de REB voor glastuinbouwers zich verhoudt tot de potentieel desastreuze inkomenseffecten voor glastuinbouwers die volgens bijlage 11 van de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid het gevolg zouden zijn van de liberalisering van de energiemarkt.
Tevens hebben deze leden zorgen over de gevolgen voor zorginstellingen van de verhoging van de energiebelasting in het middensegment, waarbij uiteraard geen compensatie via de winstbelasting plaatsvindt. Zij verwijzen naar berekeningen van , waaruit blijkt dat met deze verhoging een kostenstijging gepaard zou kunnen gaan van gemiddeld € 10 000 á 15 000 per locatie, en vragen om een reactie op dit gegeven. In hoeverre is aan deze problematiek tegemoet gekomen door de voorstellen in de motie-Verhagen c.s., zo vragen zij. Is de regering bereid indien nodig adequate compensatie aan de zorginstelling te bieden, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De leden van de D66-fractie vragen de regering kort in te gaan op de problematiek van de BTW-constructies en in welke orde van grootte gedacht moet worden wat betreft de «aanzienlijke budgettaire risico's»?
Opschoning BPM-accessoirelijst
De leden van de SGP-fractie kunnen de regering volgen in de gedachte de BPM-accessoirelijst op te schonen. Wel vragen zij zich af hoe de keuze om bepaalde zaken al dan niet op de lijst te houden, wordt gemaakt. Kan nader worden aangegeven waarom juist voor deze accessoires is gekozen?
4. Versoepeling bedrijfsoverdracht en tariefverlaging instelling algemeen nut
De leden van de CDA-fractie constateren met genoegen dat de regering maatregelen voorstelt om de bedrijfsopvolgingsproblematiek te verzachten. Deze ledene wijzen al tijden op het belang van goede bedrijfsopvolgingsfaciliteiten (motie Van Vroonhoven, TK 28 607, nr. 49). Bovengenoemde motie vroeg om een integrale visie op bedrijfsopvolging. Passen de nu voorgestelde maatregelen in de integrale visie van de regering? Zo ja, wat is deze integrale visie?
Genoemde leden zetten in – sprekend over een visie – op een meer structurele aanpak van de bedrijfsopvolgingsproblematiek. Faciliteiten ten behoeve van de bedrijfsoverdrachten zouden zich moeten toespitsen op het waarborgen van de continuïteit van het bedrijf. Dit komt niet alleen de economische continuïteit en bedrijvigheid maar ook de kennisoverdracht ten goede. De leden van de CDA-fractie vinden het daarom van belang om de inzet van bedrijfsopvolgingsfaciliteiten te richten op de overnemende partijen. Per slot van rekening zitten aan deze kant van de bedrijfsoverdrachten vaak de (liquide) problemen. Bovendien is het – in het licht van de demografische ontwikkeling – een feit dat er meer aanbieders van bedrijven zijn dan vragers. Het is daarom zaak om juist de jongere ondernemers te stimuleren om in te stappen.
Verruiming bedrijfsopvolgingsregeling schenkings- en successierecht
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de vraag die in enkele commentaren naar voren komt: is de door de regering voorgestelde verruiming van de vrijstelling van het ondernemingsvermogen voor de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
De leden van de VVD-fractie fractie juichen de voorgestelde verhoging van de vrijstelling van de waarde van de onderneming bij bedrijfsopvolging toe. Graag zouden deze leden vernemen op welke wijze de regering denkt de bedrijfsopvolging verder te bevorderen door de vrijstelling in de toekomst verder te verhogen. Meer in het algemeen zou deze leden graag een visie van de regering ontvangen hoe zij in de nabije toekomst denkt de bedrijfsopvolging en -overdracht verder te verbeteren, waarbij naar de mening van deze leden het streven moet zijn te komen tot een schenking- en successievrije overdracht. Graag vernemen deze leden of de regering dit streven onderschrijft.
De aanpassingen in de successiewet zal de overdracht van bedrijven in de toekomst vergemakkelijken, in het bijzonder voor familiebedrijven. De leden van de D66-fractie zijn hier erg over te spreken. De vrijstelling van de waarde van de onderneming bij bedrijfsopvolging is verhoogd van 30 naar 50%. Hoe kijkt de regering aan tegen een nog verdere verruiming van de vrijstelling in de bedrijfsopvolgingsregeling op de langere termijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn ingenomen met het feit dat de regering een invulling geeft aan de motie-Vroonhoven-Kok c.s. om aan de problematiek voor bedrijfsopvolging tegemoet te komen. Zij zijn positief over de verruiming van de vrijstelling tot 50% in de bedrijfsopvolgingsregeling schenkings- en successierecht, welke naar zij aannemen vooral familiebedrijven ten goede komt.
Zij hebben over deze regeling enkele vragen met betrekking tot de gevolgen voor bedrijfsovername in de land- en tuinbouwsector. Als gevolg van de Europese landbouwhervormingen zullen agrariërs in de toekomst inkomenstoeslagen of toeslagrechten ontvangen, welke een waarde vertegenwoordigen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering deze toeslagrechten bij een bedrijfsoverdracht wil gaan behandelen. Zij vragen reactie op de suggestie om de toeslagrechten voorlopig over 15 jaar op € 0,- te waarderen in verband met mogelijke wijzigingen die nog zullen optreden in de inkomenssteun.
Genoemde leden merken op dat in de tuinbouw en wellicht ook in andere sectoren mogelijk behoefte bestaat aan een nog kortere overdrachtsperiode dan 2 jaar. Deze leden vragen zich daarom af of deze (op zichzelf welkome) verkorting een structurele oplossing biedt voor de problemen, en vragen naar het argument waarom niet is overgegaan tot volledige afschaffing.
De leden van de SGP-fractie zijn blij met de versoepeling van de regeling rond bedrijfsoverdrachten. Graag zouden zij vernemen hoe de keuze voor een tarief van 50% is bepaald. Is dit percentage alleen bedoeld als een «handreiking» of is er om een speciale reden gekozen voor 50%? Zijn naar de mening van de regering de fiscale problemen bij bedrijfsoverdracht op deze manier voorbij?
Graag zouden deze leden ook vernemen of er in andere Europese landen vergelijkbare regelingen bestaan in de successiewetgeving. Hoe zijn die regelingen vorm gegeven? Wat zijn de geldende tarieven?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering gefundeerd en nauwkeurig onderbouwen hoe zij tot het budgettaire belang komt, dat gemoeid is met een verruiming van de faciliteit door de termijn van de doorschuiffaciliteit van 36 maanden naar 24 maanden te verkorten?
De leden van de PvdA-fractie juichen de voorgestelde versoepelingen in principe toe. De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs is van mening dat het toepassen van een termijn voor de samenwerking voorafgaand aan bedrijfsoverdracht geheel zou moeten vervallen. Immers de voorwaarde van voortzetting van de onderneming door de overnemer zou niet tot onbedoelde effecten leiden en voldoende waarborg zijn voor een goede gang van zaken. Kan de regering hier een reactie op geven? Zal de voorgestelde versoepeling tot een toename van bedrijfsoverdrachten leiden?
Een van de voorgestelde versoepelingen betreft het toepassen van de doorschuifregeling waarbij het niet-overgedragen deel op zichzelf geen onderneming meer behoeft te zijn. Is hiervan sprake dan moet er wel een fiscale afrekening over dit deel plaatsvinden. Wat is de mening van de regering in het geval dat een niet overgedragen deel van de onderneming weliswaar zelf geen onderneming vormt, maar wel kan worden beschouwd als een terbeschikking gesteld vermogensbestanddeel waar in zekere zin het winstregime voor blijft bestaan. Kan in dat geval de fiscale afrekening naar de toekomst worden verschoven, te weten tot het einde van de terbeschikkingstelling?
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd over de inspanningen die de regering genomen heeft om bedrijfsoverdracht te vereenvoudigen en daarmee ondernemerschap versoepelen. Het voorstel om de termijn naar 2 jaar te verkorten kan op steun van deze leden rekenen. Wel vragen deze leden zich af in hoeverre een termijn noodzakelijk is. Genoemde leden zijn van mening dat het niet stellen van een termijn geen nadelige effecten met zich meebrengt mits de onderneming door de overnemer gecontinueerd wordt. Deze leden zouden graag zien dat de termijn helemaal verdwijnt in plaats van verkort wordt. De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een nadere toelichting op de door de regering gehanteerde argumenten in de memorie van toelichting tegen afschaffing van de termijn in de doorschuifregeling. Tot slot zouden deze leden graag een gemotiveerde reactie van de regering ontvangen op het voorstel van het NOB inzake de relatie tussen de termijnen van de stakingsaftrek en doorschuifregeling.
De VVD fractie verneemt op het onderdeel «vervallen van de eis van achterblijvende onderneming» graag de gemotiveerde reactie van de regering op het commentaar van het NOB.
De versoepeling van de doorschuifregeling zal de overdracht van bedrijven in de toekomst vergemakkelijken. De leden van de D66-fractie zijn hier erg tevreden mee. Waarom heeft de regering bij de doorschuifregeling niet gekozen om de termijn, waarbinnen de ondernemer of werknemer aan het bedrijf verbonden is geweest, helemaal te laten vervallen? Hoe kijkt de regering aan tegen het voorstel om de termijn voorwaarde los te laten en te vervangen door de voorwaarde dat de overnemer de onderneming continueert?
Samen met de versoepeling van de 36-maandeneis wordt er ook voor gekozen de doorschuifregeling flexibeler te maken door de eis dat het overblijvende deel nog een onderneming is, te laten vervallen. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of deze versoepeling misbruik van de regeling niet veel eenvoudiger maakt, omdat op deze manier eenvoudig allerlei bestanddelen van de onderneming buiten de belastingheffing gehouden kunnen worden. Graag ontvangen zij hierop een reactie van de regering.
Verlaging tarief Successiewet voor algemeen nut beogende instellingen
De werkgroep Moltmaker heeft in maart 2000 geadviseerd het tarief voor algemeen nut beogende instellingen naar nul terug te brengen. Ligt het in de bedoeling van de regering om in de komende jaren tot een volledige vrijstelling komen voor de betreffende instellingen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
De verlaging van het tarief van 11% naar 8% heeft de steun van de leden van de VVD-fractie. Wel merken deze leden op dat bij toekomstige keuzes voor een verlaging van tarieven in de successiewet voorkeur uitgaat naar verlaging van het algemene tarief of ten behoeve moet komen aan het verbeteren van bedrijfsoverdracht en/of bedrijfsopvolging.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de verlaging van het tarief voor algemeen nut beogende instellingen met 3%-punt tot 8% een stap op weg is naar volledige vrijstelling, zoals geadviseerd door de Commissie-Moltmaker. Zij verwijzen naar de motie-Rouvoet c.s. (29 200, nr. 45) waarin hierop werd aangedrongen. Zij vragen expliciet reactie op de overweging in genoemde motie, dat «wanneer de overheid de financiële verantwoordelijkheid overdraagt aan de samenleving, de fiscus zich in dit verband ook zou moeten terugtrekken». Deelt de regering dit uitgangspunt, zo vragen deze leden.
Kan het standpunt van de regering zo worden begrepen, dat als het argument dat er geen budgettaire ruimte beschikbaar is niet meer geldt, alsnog tot volledige vrijstelling zal worden overgegaan, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Zoniet, welke argumenten spelen dan nog meer een rol?
Zij vragen of over de totstandkoming van de nota over transparantie van de algemeen beogende instellingen en de verlaging van het successierecht met 3%-punt al overleg is gepleegd met deze instellingen zelf.
De leden van de SGP-fractie ondersteunen ook de verlaging van het tarief voor algemeen nut beogende instellingen. Volgens de regering is er geen budgettaire ruimte beschikbaar om in plaats van een verlaging van een tarief over te gaan tot een volledige vrijstelling. Op welke termijn kan een dergelijke vrijstelling wel worden verwacht? Graag zouden deze leden eveneens vernemen aan welke strengere toelatingscriteria de regering denkt en hoe de certificering er concreet uit zal zien.
Vorig jaar hebben de leden van de CDA-fractie een motie ingediend (motie van Vroonhoven/Dezentje Hamming, TK 29 210, nr. 84) om de toegang tot de WBSO eenvoudiger te maken. Kan de regering aangeven hoe voorliggende wijzigingen hieraan bijdragen? De indruk van de leden van de CDA-fractie is dat door voorliggende wijziging de gebruiksmogelijkheden van de WSO toenemen, echter de toegang wordt hierdoor niet verbeterd. Wat is de stand van zaken met betrekking tot bovengenoemde motie?
De leden van de VVD-fractie spreken hun steun uit voor dit onderdeel van het wetsvoorstel. De minister van Economische Zaken is voornemens om in dit kader een beleidsregel op te stellen ten aanzien «technisch wetenschappelijk onderzoek». Deze leden verzoeken de regering in dit proces nauw overleg te voeren met het bedrijfsleven. Graag vernemen deze leden of de regering hieraan gehoor geven.
De leden van de D66-fractie ondersteunen van harte de verruiming van de WBSO. De verruiming van de WBSO naar haalbaarheidsonderzoeken voor procesinnovaties een logische stap. Ook de verlaging van de urengrens naar 500 uur en de verhoging van de S&O aftrek met € 5000 voor startende zelfstandigen kunnen op instemming van deze leden rekenen.
Genoemde leden vragen zich in dit kader wel af in hoeverre de administratieve problemen van de regeling nu opgelost zijn. Zijn de afstemmingsproblemen tussen Senter en de belastingdienst met succes aangepakt? Graag ontvangen zij hierop een reactie van de regering.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn positief over het toelaten van procesinnovatie in de WBSO. Zij constateren dat hiermee een maatregel welke in de Industriebrief is aangekondigd wordt uitgevoerd. Zij vragen bevestiging of de intensivering van 25 miljoen voor 2005 inderdaad uitsluitend wordt aangewend voor procesinnovatie.
6. Vrijstelling overdrachtsbelasting stedelijke herstructurering
De leden van de CDA-fractie constateren dat de wetgever ervan uitgaat dat de landelijk toegelaten instelling de woningen in eigendom houdt en deze later doorverkoopt (aan zittende huurders of – bij vrijkomen van de woning – aan een particulier) of blijft verhuren. Het komt echter veel voor dat de oorspronkelijke corporatie de woningen na enige tijd weer terugkoopt, waardoor de overdrachtsbelastingplicht weer wordt hernomen. Genoemde leden wijzen er echter op dat dit terugkopen door de corporatie gangbare praktijk is binnen de doelstelling van de nieuwe regeling valt. Waarom geldt voor deze specifieke situatie dan niet dezelfde regeling?
In het kader van de zogenoemde MDW-operatie is met het oog op het zogenoemde «level playing field», voor op grond van de Woningwet toegelaten woningcorporaties de subjectieve vrijstelling van overdrachtsbelasting (per 1 januari 2003) vervallen en is de subjectieve vrijstelling van vennootschapsbelasting (per 1 januari 2004) ingrijpend beperkt. Zou het gelet op het «level playing field» dan niet passen aan woningcorporaties ook de faciliteiten toe te kennen die aan anderen toekomen, zoals de zogenoemde reorganisatievrijstelling voor de overdrachtsbelasting (artikel 15, lid 1, onderdeel h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer). Wel is een welwillende toepassing van de hardheidsclausule toegezegd (schriftelijk antwoord op vragen Eerste Kamer diverse wetsvoorstellen 2003, vraag 67 van de heer Biermans). Kan de regering een reactie geven op de volgende vragen:
Waarom worden door woningcorporaties ingediende verzoeken tot analoge toepassing van de reorganisatievrijstelling momenteel aangehouden?
Indien dit geschiedt met het oog op toekomstige wetgeving, waarom rechtvaardigt dit dan het feitelijk niet toepassen van een «level playing field» in de periode van beëindiging subjectieve vrijstelling van overdrachtsbelasting (1 januari 2003) tot de inwerkingtreding van die toekomstige wetgeving?
De leden van de fractie van de PvdA kunnen op dit onderwerp instemmen met het voorstel van het kabinet. Wel hebben zij op het gebied van aandachtswijken nog enige vragen.
Een aantal jaren heeft de Minister van VROM toegezegd dat er voorstellen komen voor verlaging van de BTW op investeringen in de 56 aandachtswijken. Waarom ontbreken dergelijke voorstellen in het belastingplan?
Is het waar dat Europa – conform de 6e richtlijn – een BTW-verlaging van 19 naar 6% toestaat? Is het waar dat in Ierland, Engeland en Frankrijk een soortgelijke maatregel door de EU is goedgekeurd? Waarom doet de regering geen voorstellen om in kader van toegezegde kansenzonebeleid (begrotingsbehandeling EZ 2004) het BTW-tarief op investeringen in kansenzones te verlagen?
Erkent de regering dat onderhoud van de private woningvoorraad van groot belang is voor kwalitatief goed onderhoud van buurten? Is de regering bereid de onderhoudskostenaftrek in box I voor huizen met een bouwjaar vóór 1960 en in de 56 aandachtswijken in te voeren teneinde nieuwe verpaupering te voorkomen?
De leden van de D66-fractie zijn te spreken over de voorgestelde fiscale maatregelen om de stedelijke herstructurering te stimuleren. De maatregelen geven vooralsnog geen aanleiding tot verdere vragen.
De leden van de SGP-fractie stellen zich voor dat de landelijk werkende toegelaten instellingen die louter als tussenstation fungeren in het kader van stedelijke herstructurering ook te maken zouden kunnen krijgen met verkoopwinsten of verliezen. Er zal hierover geen heffing plaatsvinden. Zij zouden daarom graag uitgelegd zien hoe omgegaan dient te worden met deze winsten en aan wie die winsten ten goede mogen komen.
7. Vpb-plicht N.V. Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) en Nederlandse Waterschapsbank N.V.(NWB)
Het kabinet brengt de BNG en NWB onder de vennootschapsbelasting. De leden van de PvdA-fractie vragen of hiermee de lasten voor de lagere overheden, en daarmee voor alle burgers, hoger uitkomen, omdat leningen duurder worden voor tal van maatschappelijke voorzieningen als vervoer, nutsbedrijven, zorg en onderwijs en wat het kabinet daaraan doet?
De regering stelt voor om de Vpb-vrijstelling voor de BNG en de NWB op te heffen. De leden van de SGP-fractie veronderstellen dat de lastenverzwaring die hierdoor ontstaat uiteindelijk terecht zal komen bij de gemeenten en vervolgens bij de inwoners van die gemeenten. Zij vragen zich daarom af hoe groot de te verwachten financiële gevolgen voor de gemeenten zullen zijn. Wordt er ook een gelijktijdige verhoging van het Gemeentefonds beoogd?
De leden van de CDA-fractie zijn tevreden met de vergroeningsmaatregelen die worden voorgesteld. Zij constateren met tevredenheid dat eindelijk in een wat breder kader fiscale prikkels worden ingezet om tot groener gedrag te komen. Het effect van deze maatregelen kan op voorhand natuurlijk niet worden vastgesteld. Deze leden hechten daarom zeer aan een nauwkeurige evaluatie waarbij de nu gestelde doelstellingen worden vergeleken met de uiteindelijke resultaten. Is er wel voorzien in een evaluatiemoment?
De leden van de PvdA-fractie ondersteunen in algemene zin het voorstel van de verhoging van de energiebelasting. Wel vragen deze leden zich af waarom deze verhoging vooral gericht is op het middengebruik. Komen de lasten nu niet onevenredig zwaar terecht bij middelgrote gebruikers als metaalbedrijven die daarmee ernstig worden geschaad in hun concurrentiepositie? Waarom worden bijvoorbeeld de grootverbruikers ontzien? Kunt u aangeven welke tariefverhoging voor de verschillende bedrijven meer recht zou doen aan het vervuiler-betaalt-beginsel? En wat zou de verhoging voor de tarieven van de grootverbruikers zijn, wanneer de verhoging over alle zakelijke gebruikers zou worden uitgesmeerd?
Is het juist dat met name ook zorginstellingen een hogere energierekening krijgen door de hogere REB van 10–15 000 euro per jaar, waarbij zij geen enkel voordeel hebben van de lagere vennootschapsbelasting of hogere zelfstandigenaftrek. Wilt u commentaar geven op de brief van Arcares (Fin04–507) ter zake die spreekt over een lastenverzwaring van 20 miljoen en is het kabinet bereid hiervoor compensatie te bieden? Het kabinet accepteert een dubbele verslechtering van de EIA: een plafond en een lagere vergoeding. Daarmee worden energiebesparinginvesteringen getroffen en ook hier is het MKB extra getroffen. Erkent het kabinet dat hiermee een relatief goedkope manier om besparingen te bereiken (15 euro per ton CO2) ten onrechte wordt opgeofferd?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de milieu effecten van het wetsvoorstel op de uitstoot van NOx en CO2. Kan een actualisatie van deze effecten worden gegeven na verwerking van de nota van wijziging? Geeft deze actualisatie aanleiding om de fiscale milieumaatregelen aan te scherpen? Ligt het niet voor de hand om nu eindelijk eens de ecotaks vrijstelling voor grootverbruikers te schrappen?
Deze leden hebben twijfel over de effectiviteit van de voorgestelde stimulering van zwavelvrije diesel. Is één cent voordeel wel voldoende? Is het prijsverschil tussen deze twee soorten diesel niet veel groter?
Wanneer wordt duidelijk of de stimulering van schone vrachtauto's op basis van de Euro IV norm in 2005 wordt voortgezet? Ligt het niet voor de hand om hier, net als bij personenauto's, de Euro V norm als uitgangspunt te nemen? Hoeveel bedragen in dat geval de kosten voor de begroting VROM?
De leden van de SP-fractie stemmen in met de accijns heffing op binnenlandse vluchten. Volgens deze leden is het niet uit te leggen dat de automobilist naar Maastricht wel accijns moet betalen maar de eigenaar van een privé jet niet. Daar komt nog bij dat aan vliegreizen negatieve externe milieu effecten zijn verbonden die momenteel niet in de prijs zijn verdisconteerd. Deelt het kabinet deze analyse? Wordt op binnenlandse vliegreizen wel op de normale wijze BTW geheven? Kan uiteengezet worden hoe het op dit moment staat met de Europese en internationale discussie over accijnsheffing? Waarom wordt voor internationale vluchten niet de invoering van een landing and take off heffing overwogen?
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de milieu-effecten van het Belastingplan 2004 berekend zijn en licht positief uitwerken. Deze leden zijn echter nog niet bijgekomen van de schrik van de effecten op de automobiliteit en vooral de effecten op de congestie van het Belastingplan 2004. Deze leden willen van de regering weten of dit Belastingplan een bijdrage levert om deze effecten van het belastingplan van vorig jaar te mitigeren? Deze leden wensen de effecten van vorig jaar nogmaals in beeld en daarnaast de gekwantificeerde mobiliteitseffecten die van het onderhavige wetsvoorstel zijn te verwachten (kan daarbij een onderscheid gemaakt worden tussen het oorspronkelijke wetsvoorstel en het effect als gevolg van de motie Verhagen). Deze leden willen weten in hoeverre voorgenomen beleid de effecten op de totale automobiliteit en op de congestie terugdringt en of het kabinet van plan is om in een samenhangend pakket aan te geven hoe zij de negatieve effecten van vorig jaar wil compenseren?
De leden van de D66-fractie zijn warm voorstander van een verdere vergroening van de mobiliteit. De voorgestelde maatregelen op het gebied van de tariefverlaging BPM voor dieselauto's met roetfilter, differentiatie van de accijns naar zwavelgehalte en het stimuleren van schonere vrachtauto's en bussen kan op instemming van deze fractie rekenen. Wel komt de vraag op in hoeverre de voorgenomen verruiming van de MIA reëel is, gezien de voorwaarde dat de middelen nog op de VROM begroting gevonden moeten worden. Graag ontvangen deze leden van de regering hierop een reactie.
Twee jaar geleden vochten de leden van de D66-fractie nog voor het behoud van de groen beleggen regeling. Dat dit niet voor niets is geweest blijkt wel uit de verdere verruiming van de regeling in het belastingplan 2005.
Deze leden zijn ervan overtuigd dat het potentieel van duurzaam bouwen voor het terugdringen van de CO2 uitstoot nog veel te weinig wordt benut. Genoemde leden zijn dan ook erg te spreken over de stimulans die het kabinet aan duurzaam bouwen hoopt te geven door de groen beleggingsregeling te verruimen naar duurzaam bouw projecten in de utiliteitsbouw. Zij hopen wel op een meer integraal beleid in de nabije toekomst. In 2004 zag het kabinet nog af van een aanscherping van de energie-efficiencynorm voor nieuwbouw (EPC). Ook deze maatregel had een goede impuls gegeven aan duurzaam bouwen.
De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen het dat de regering vergroenende maatregelen neemt, maar zouden willen dat zij verder was gegaan, mede gelet op de verontrustende beelden van de Envisat-satelliet, waaruit blijkt dat de lucht boven Nederland de sterkste concentratie van stikstofdioxide ter wereld bevat. Samen met de aanwezige concentratie van fijn stof vormt dit immers een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en de milieukwaliteit. Deze leden vragen de regering of deze gegevens nieuwe inzichten bevatten, en zo ja, of dit tot aanscherping van het beleid zou moeten leiden.
Deze leden hebben uit de media vernomen dat de Europese Raad van Milieuministers heeft besloten dat de nieuwe Euro-5 normen met ingang van 1 januari 2009 van kracht zullen worden, wat betekent dat roetfilters verplicht zullen worden. Begrijpen deze leden het goed dat de Euro-4 norm die per 1 januari 2005 van kracht zal worden niet verder zal worden aangescherpt, zo vragen deze leden, daarbij verwijzend naar de door de regering geopperde mogelijkheid dat deze norm strenger dan 5 milligram per kilometer zou kunnen worden. Zoja, is het dan nog nodig de inwerkingtredingsdatum vast te stellen bij koninklijk besluit, zo willen deze leden weten.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kritische vragen bij de wijze waarop de regering omgaat met de Europese verplichting. Allereerst vragen zij wat de «communautaire verplichting om vanaf 2005 zorg te dragen voor een voldoende beschikbaarheid van zwavelvrije dieselolie» precies inhoudt. Wat moet in dit kader worden verstaan onder «voldoende beschikbaarheid»? Hoe lang is deze verplichting al bekend? Waarom zijn aanbieders er niet op een zodanig tijdstip toe overgegaan om voldoende zwavelvrije dieselolie te introduceren, dat met ingang van 1 januari 2005 al aan de verplichting kan worden voldaan? Waarom stelt de regering de differentiatie met 1 cent uit tot 1 juli 2005? Hoe groot is het prijsverschil tussen de nieuwe zwavelvrije en de oude sterker vervuilende dieselolie, en wordt dit prijsverschil opgeheven door de accijnsdifferentiatie van 1 cent? Kan nader worden onderbouwd dat een verschil in accijnshoogte van 1 cent tussen zwavelarme en zwavelrijke diesel leidt tot dusdanige prijsverschillen dat een afname van het gebruik van zwavelrijke diesel te voorzien valt?
De regering verwijst naar schonere dieselmotoren voor vrachtauto's die «waarschijnlijk op korte termijn» beschikbaar zullen komen. Genoemde leden vragen zich af op welke termijn dit zo zal zijn, en of het op de markt brengen hiervan afhankelijk wordt gesteld van de beschikbaarheid van zwavelvrije diesel.
Tevens vragen deze leden of niet gesproken zou moeten worden van zwavelarme diesel in plaats van zwavelvrije, gelet op het feit dat er nog altijd 10 mg/km wordt uitgestoten.
1. Verruiming vrijstelling overdrachtsbelasting voor wijkontwikkelingsmaatschappijen (WOM)
De leden van de CDA-fractie constateren dat thans wordt voorgesteld de in artikel 15, lid 1, onderdeel o, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer voor de verkrijging door zogenoemde in Nederland gevestigde wijkontwikkelingsmaatschappijen, te vervangen door een vrijstelling voor de verkrijging «krachtens inbreng in» Nederland gevestigde wijkontwikkelingsmaatschappijen. Door die wijziging geldt de faciliteit voor de verkrijging krachtens inbreng in een wijkontwikkelingsmaatschappij met de rechtsvorm personenvennootschap. Maar geldt de vrijstelling dan nog wel voor de verkrijging door (rechtspersoonlijkheid bezittende) wijkontwikkelingsmaatschappijen?
2. Afschaffen keuzeregime aandelenoptierechten
Als een van de maatregelen voortvloeiend uit de code Tabaksblat hebben ook de leden van de CDA-fractie haar steun gegeven, namelijk aan het laten vervallen van het keuzeregime voor aandelenoptierechten. Wat de voorgestelde systematiek betreft hebben deze leden nog enkele vragen.
Kan de regering aangeven of heffingsobject en heffingsmoment niet in de Wet op de Loonbelasting dient te zijn opgenomen, in plaats van zoals hij nu voorstelt in de uitvoeringsregeling.
De Raad van State adviseert om voor de vennootschapsbelasting wat betreft de omvang van de aftrekpost bij het toekennen van aandelenoptierechten aan werknemers, aan te sluiten bij het voorgestelde regime voor de loonbelasting. De regering erkent dat er samenhang bestaat tussen tussen overige wetten als de vennootschapsbelasting, de dividendbelasting en de kapitaalsbelasting met de voorgestelde regeling, maar ziet geen aanleiding om de daad bij het woord te voegen. Deze leden ontvangen graag nog een nadere duidelijke uiteenzetting.
Deze leden vragen de regering eveneens nader in te gaan op de samenhang tussen de voorgestelde maatregelen en de OESO-systematiek ter voorkoming van dubbele belasting ten aanzien van werknemersopties.
Tenslotte nog een vraag over het overgangsregime. Is de conclusie juist dat het overgangsrecht zoals thans geformuleerd in enkele gevallen kan leiden tot een dubbele heffing. Genoemde leden gaan ervan uit dat dat niet de bedoeling kan zijn.
De leden van de fractie van de PvdA kunnen in principe instemmen met het voorstel om het keuzeregime te beëindigen en het moment van heffing alleen te stellen op het tijdstip waarop de opties daadwerkelijk worden uitgeoefend. Zij vragen echter om een reactie van het kabinet op hetgeen de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (brief van 5 oktober 2004) en het VNO/NCW (brief van 13 oktober 2004) over het onderwerp aandelenoptierechten naar voren brengt.
De leden van de VVD-fractie zijn positief over het afschaffen van het keuzeregime. Deze leden vernemen graag een gemotiveerde reactie op de commentaren van het NOB en VNO NCW over dit onderdeel van het wetsvoorstel, in het bijzonder over de verschillen van afhandeling en waardering van aandelenopties voor de vennootschapsbelasting en in de loonheffing.
Deze leden vragen zich voorts af indien waardering van aandelenoptierechten voor de toepassing van de loonbelasting noodzakelijk is, de waardering van aandelenoptierechten welke aan werknemers worden toegekend plaats kan vinden overeenkomstig de waardering zoals deze is opgenomen in het voorgestelde artikel 9, lid 3 Wet Vpb juncto Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn het met de keuze van het kabinet eens om het keuzeregime af te schaffen en het heffingsmoment te laten plaatsvinden bij ontvreemding of op het moment van uitoefening. Deze leden vragen de regering echter om te reageren op de stelling van prof. Stevens dat het nu het moment is om «de zaak slagvaardig en doordacht de jurisprudentie in de vennootschapsbelasting betreffende de behandeling van opties wettelijk te regelen» (Weekblad Fiscaal recht 30 september 2004, nr. 6593).
De leden van de D66-fractie constateren dat het afschaffen van het keuzeregime voor aandelenrechten voortvloeit uit de kabinetsreactie op de commissie Tabaksblat. Waarom is er in het licht van vereenvoudiging niet gekozen voor het doorvoeren van de nieuwe systematiek in de vennootschapsbelasting, kapitaalbelasting en dividendbelasting?
In diverse landen bestaat de mogelijkheid om aan werknemers voor een bepaald bedrag werknemersopties of – aandelen toe te kennen, teneinde het aandelenbezit in de werkgever te stimuleren. Hoe kijkt de regering aan tegen deze mogelijkheid in het licht van het stimuleren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat?
De vervroegde afschaffing van de surtax heeft de steun van de leden van de CDA-fractie. Ook van deze maatregel kan men stellen dat zij haar doel bereikt heeft.
4. Vrijstelling Vpb voor herstelorganisaties van Rijksmonumenten met culturele bestemming
Zeer tevreden zijn de leden van de CDA-fractie met het voorstel om de herstelorganisaties van Rijksmonumenten vrij te stellen van vennootschapsbelasting. Het was hen bekend dat deze organisaties als gevolg van de vennootschapsbelastingheffing in financiële problemen dreigden te komen, waar de restauratie van Rijksmonumenten onder zou lijden.
De leden van de D66-fractie zijn erg te spreken over de uitvoering van de motie Schuyer c.s. in het Belastingplan 2005. Door de voorwaarden voor vennootschapsbelastingvrijstelling van restaurerende instellingen te verruimen met rijksmonumenten wordt het Nederland cultureel erfgoed beter beschermd. De verruiming van de vrijstelling is mogelijk een steunmaatregel in de zin van artikel 87 van het EG verdrag. Wanneer denkt de regering hier uitsluitsel van de Europese Commissie over te krijgen?
5. Vervallen willekeurige afschrijving arbo-bedrijfsmiddelen en arbo-afdrachtvermindering
Voorgesteld wordt om de fiscale regelingen ten aanzien van de investeringen in arbo-bedrijfsmiddelen te laten vervallen ten gunste van een subsidieregeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Kan de regering aangeven hoe deze subsidieregeling zal worden vormgegeven, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Wat betreft de defiscalisering van de willekeurige afschrijving arbo-bedrijfsmiddelen en arbo-afdrachtsvermindering vragen de leden van de D66-fractie zich af of dit budgetneutraal gerealiseerd kan worden. Is de beslissing om de maatregelen te defiscaliseren gestoeld op onderzoek naar de effectiviteit van de regelingen? Zo nee, wat is reden om de maatregelen op deze nieuwe manier vorm te geven?
Bijstelling percentage eigenwoingforfait n.a.v. WOZ-WAARDERING
De leden van de VVD-fractie vragen zich af met welke waardeontwikkeling van woningen het kabinet rekening heeft gehouden bij het verlagen van het percentage van het eigenwoningforfait van 0,85% naar 0,6%. Hoe verhoudt deze waardeontwikkeling zich tot de waardestijging van 49% die de Waarderingskamer als eerste indicatie afgeeft en tot de waardestijging van woningen van 59% die uit de cijfers van het Kadaster blijkt?
De leden van de D66-fractie vragen de regering aan te geven waar de koppeling tussen de WOZ waardemutatie en het EWF in de wet is geregeld en ingaan op de achtergrond van deze regeling? Hoe staat het met de uitvoering van de motie Giskes c.s. (29 210 nr. 81) over de integrale visie op wonen?
De leden van de CDA-fractie menen – dat nu fiscale faciliëring van de film voorlopig mogelijk blijft – de gelegenheid moet worden gegrepen om de regeling zo vorm te geven dat deze het meeste effect sorteert. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om de huidige regeling – waarvan bekend is dat deze voor velerlei verbetering vatbaar is – zonder verdere aanpassingen te verlengen? Heeft de regering ook nog alternatieve invullingen van het budget overwogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven heeft de regering overwogen en waarom bleken deze onwenselijk c.q. onhaalbaar?
De werkingsduur van de faciliteit is afhankelijk gemaakt van de goedkeuring van de Europese Commissie. Is inmiddels goedkeuring voor verlenging van de werkingsduur van de faciliteit aangevraagd. En – indien onverhoopt blijkt dat werkingsduur verkort moet worden, op welke wijze zal het beschikbare budget dan besteed worden?
In de nota van wijziging is opgenomen dat de film-cv regeling wordt verlengd tot en met 2007 in afwachting van Europese regelgeving in dat jaar. Dit is niet in overeenstemming met de motie Verhagen c.s., waarin een structureel bedrag voor het stimuleren van filmproducties in Nederland is opgenomen. Mogen de leden van de D66-fractie het zo begrijpen dat de regeling niet ter discussie staat na 2007 en derhalve de in de Nota van wijziging genoemde einddatum kan komen te vervallen, ook gezien het structurele karakter van de motie Verhagen c.s.? Het spreekt volgens deze leden voor zich dat de regeling mogelijk tussentijds moet worden aangepast indien veranderde Europese wetgeving dat vereist.
In hoeverre is sprake van afschaffing van het Europese steunkader voor films na 1 juli 2007 of slechts van een andere vormgeving van het filmstimuleringskader?
Wanneer denkt de regering goedkeuring van de Europese Commissie te ontvangen over de voortzetting van de film cv regeling?
Genoemde leden begrijpen dat, gezien de korte tijdspanne en de goedkeuring door Brussel, nu gekozen is voor het voortzetten van de huidige regeling. De leden van de D66-fractie willen dit moment aangrijpen om een aantal knelpunten in de huidige film-cv regeling voor 2005 weg te nemen. Deze leden denken hierbij aan een aantal verbeteringen van het wettelijk fiscaal kader, verbeteringen van het fiscale uitvoeringskader en een verbetering van de Senterprocedure. Is de regering bereid verbeteringen voor 2005 door te voeren?
Hoe staat de regering in dit verband tegenover de concrete verbeteringsvoorstellen van de sector welke in december 2003 hem zijn toegestuurd om de regeling beter en effectiever in te vullen? Mogen deze leden er in dit verband van uitgaan dat op zeer korte termijn in overleg wordt getreden met de staatssecretaris van cultuur en met de filmsector (sectorwerkgroep Filmstimuleringsbeleid) over de aanpassingen aan de voort te zetten maatregel?
Deze leden wijzen erop dat voortzetting van de huidige cv maatregel, ook in aangepaste vorm, niet geheel afdoende is om te komen tot een effectief filmstimuleringsbeleid; noch komt de maatregel tegemoet aan de problemen die de filmsector de afgelopen jaren met de regeling heeft ondervonden noch aan de problemen die zijn ontstaan bij de invoering van de FIA. De leden van de D66-fractie stellen voor om voor 2006 te komen met een nieuwe fiscale maatregel welke in overleg met de staatssecretaris van cultuur en de sector tot stand zou moeten komen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het voorstel om de film-cv regeling te verlengen. Zij vragen zich af of er in deze tijd van bezuinigingen geen andere doelen zijn waaraan dit geld kan worden besteed. Hoewel zij begrijpen dat dit voorstel voortvloeit uit de motie-Verhagen c.s., vragen zij zich af of de regering ook een zelfstandige motivering heeft voor dit voorstel. Verder zouden zij graag vernemen of het in het voornemen van de regering ligt om te bevorderen dat het Europese steunkader inzake films eerder wordt afgeschaft dan 1 juli 2007.
Administratieve lasten bedrijven
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de administratieve lasten voor de werkgever door de diverse maatregel aanzienlijk worden verhoogd. Is dit wat het kabinet bedoeld met het terugdringen van administratieve lasten; een kabinet dat bezuinigt op kosten van de werkgever. Staat het ook niet haaks op de taakstelling van het kabinet de administratie lasten te verminderen met 25%, zo vragen deze leden.
Kan de regering het totaal aan administratieve lastenverzwaring aangeven over het gehele Belastingplan 2005 inclusief de Nota's van Wijziging?
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de regering bereid is toe te zeggen of in de toekomst de loonbelastingtabellen uitsluitend, of zo veel als mogelijk, worden aangepast aan het begin van een kalenderjaar om zo hoge extra administratieve lasten te voorkomen. In een brief van 17 april 2002 (TK, vergaderjaar 2001–2002, 28 346, nr. 1) heeft de toenmalige staatssecretaris 30 concrete maatregelen genoemd ter verlichting van de administratieve lastendruk in belastingzaken. De staatssecretaris heeft destijds aangegeven dat hij de maatregelen zo spoedig als mogelijk is zou implementeren. Deze leden zouden graag van de regering vernemen in hoeverre al die maatregelen inmiddels zijn doorgevoerd omdat bij hun de indruk bestaat dat dit voor een deel nog niet gebeurd is.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering aankijkt tegen de klachten over de tussentijdse aanpassing van de loonbelastingtabellen en de administratieve lasten die hieruit voortvloeien? Hoe staat de regering tegenover het voorstel om de loonbelastingstabellen uitsluitend aan het begin van het kalenderjaar aan te passen?
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat het Belastingplan op korte termijn een lastenverzwaring met zich meebrengt en dat op lange termijn er sprake is van een budgettaire derving. Kan de regering met het oog op de doelstelling van houdbare overheidsfinanciën deze keuze toelichten. Verder willen de leden van de fractie van GroenLinks weten hoe de MLO-ontwikkeling zich verhoudt tot de CLD-ontwikkeling. Kan de regering beide (verwachte) ontwikkelingen weergeven voor de jaren 2002 tot en met 2007 en kan uitgebreid worden toegelicht waar het verschil aan te wijten is? Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat voor de hoofddoelstelling van het kabinetsbeleid te weten houdbare overheidsfinanciën feitelijk de collectieve lastendruk een relevanter aanknopingspunt biedt dan de micro-lastendruk.
De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering een reactie te geven op de brieven van het VNO-NCW van 13 en 18 oktober jl. voorzover de vragen daarin nog niet zijn behandeld. Dit geldt tevens voor de brieven van de Nederlandse orde van Belastingadviseurs van 5 oktober jl. en het MKB van 19 oktober 2004.
1. Artikel I, onderdeel B (artikel 3.20 Wet op de inkomstenbelasting 2001)
Ten aanzien van de vaststelling van de bijtelling voor het privé gebruik van een auto van de zaak voor ondernemers in de zin van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (artikel I, letter B) vragen de leden van de LPF-fractie het volgende.
Is het de bedoeling van de regering dat ondernemers meer inkomstenbelasting gaan betalen, doordat de BPM tot de grondslag wordt gerekend waarover de bijtelling voor het privé gebruik van een «auto van de zaak» wordt gerekend?
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD),Van Egerschot (VVD).
Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Koenders (PvdA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Duyvendak (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), De Ruiter (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), Van Bommel (SP), Jan de Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Stuurman (PvdA), Luchtenveld (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), Bibi de Vries (VVD), Van Beek (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29767-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.