29 767
Wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2005)

nr. 23
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 12 november 2004

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1.

Het in artikel XVII, onderdeel C, opgenomen artikel 24b, wordt als volgt gewijzigd:

A. In het eerste lid wordt «bedraagt de belasting» vervangen door: bedraagt op verzoek de belasting.

B. Na het tweede lid worden, onder vernummering van het derde lid tot zesde lid, drie leden ingevoegd, luidende:

3. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Tenzij in de beschikking anders is bepaald, werkt deze terug tot op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend.

4. Bij een verandering, anders dan aan de bestelauto, waardoor de belasting voor een bestelauto hoger of lager wordt, wordt een aanvullende aangifte gedaan. De constatering van het feit dat voor een bestelauto de aanvullende aangifte niet is gedaan, wordt gelijkgesteld met een dergelijke aangifte. De aanvullende aangifte geldt voor de tijdvakken die aanvangen na het lopende tijdvak.

5. Bij constatering van het feit dat voor een motorrijtuig geen aanvullende aangifte is gedaan in verband met een verandering, anders dan aan het motorrijtuig, waardoor de belasting hoger wordt, kan ter zake van die verandering te weinig geheven belasting worden nageheven. Artikel 33, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

2.

Artikel XVII, onderdeel E, vervalt.

3.

Aan Artikel XXXIa, eerste lid, wordt toegevoegd: Daarbij wordt voor de toepassing van artikel 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zoals dat artikel luidde op 31 december 2003, voor de toepassing van artikel 3.42b, derde lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat artikel op die datum luidde, voor het daar genoemde bedrag van € 25 000 gelezen € 100 000.

4.

Na artikel XXXII wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel XXXIIa

Ingeval artikel XIV in werking treedt op een tijdstip dat is gelegen voor het tijdstip waarop artikel XIII in werking treedt, wordt op het tijdstip waarop artikel XIV in werking treedt in het in artikel XIII, onderdeel G, opgenomen eerste lid «artikel 9, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 9, eerste en tweede lid, na toepassing van artikel 9b.

Toelichting

ALGEMEEN

In deze nota van wijziging vinden enkele wetstechnische verbeteringen plaats. Voorts wordt een wijziging voorgesteld met betrekking tot de fiscale onderdelen van het filmstimuleringsbeleid. In het verslag van de Tweede Kamer is van verschillende zijden gevraagd waarom ervoor gekozen is om de huidige regeling zonder verdere aanpassingen te verlengen, terwijl de regeling voor verbetering vatbaar is. In het antwoord is aangegeven dat het kabinet er bij het opstellen van eerste de nota van wijziging vanuit is gegaan dat met het verzoek in de motie Verhagen c.s. (Kamerstukken II 2004/2005, 29 800, nr. 4) om het filmstimuleringsbeleid voort te zetten, werd gedoeld op de filmcv-regeling zoals die tot op heden fungeert. Hierbij is ook verwezen naar de brief van 4 oktober jl. van de Minister-President (kenmerk 04M469 224) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake de uitvoering van de motie Verhagen. Dit laat echter onverlet dat er, zoals ook in de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, aandacht blijft voor mogelijke knelpunten. Aangegeven werd dat daarover nog onlangs is gesproken met de diverse betrokkenen. Als uitvloeisel hiervan wordt thans voorgesteld de mogelijkheid voor Vpb-plichtige lichamen (zoals B.V.'s) om gefacilieerd in een filmonderneming te investeren te verruimen. Verruiming vindt plaats door een verhoging van het bedrag dat een Vpb-plichtige (ten hoogste) aan filminvesteringen in aanmerking kan nemen. Voor hen wordt dit bedrag verhoogd van € 25 000 naar € 100 000.

Voorts is van belang een aspect dat speelt in de uitvoeringssfeer. Op basis van het goedkeuringsbesluit dat ziet op de fiscale behandeling van filmfondssubsidies, kunnen particuliere investeerders thans – kort gezegd – willekeurige afschrijving krijgen over het deel van de film dat niet door hen, maar door de Filmfondsen is betaald. Dit besluit maakte de afgelopen jaren vast onderdeel uit van het filmstimuleringsbeleid. In bijlage 31 van de brief van de eerste ondergetekende aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 3 juni jl. inzake «contra legem» is echter aangegeven dat het valt onder de besluiten die verder gaan dan het gewone wettelijke goedkoopmansgebruik, en als contra legem moeten worden aangemerkt. Anderzijds blijkt uit informatie van de filmsector (Fine B.V.) dat het niet continueren van het besluit grote gevolgen zou hebben voor het te realiseren rendement van film-cv's. Op deze korte termijn is het niet goed mogelijk om met een alternatief te komen dat deze gevolgen verkleind. Daarom ben ik voornemens dit goedkeuringsbesluit vooralsnog te verlengen.

ARTIKELSGEWIJS

Onderdeel 1

In dit onderdeel wordt het voorgestelde artikel 24b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (bestelautotarief voor ondernemers) aangevuld met enkele formeelrechtelijke voorschriften ten behoeve van de uitvoering van de regeling. Het voorstel voorziet al in vergelijkbare bepalingen voor de toepassing van het bestelautotarief voor gehandicapten en voor de BPM-teruggaafregeling voor ondernemers en gehandicapten. De onderdelen 3 en 4, tenslotte, betreffen nog twee wijzigingen van technische aard die eerder ten onrechte achterwege zijn gebleven.

Onderdeel 3

Dit onderdeel regelt, zoals in het algemene deel van de toelichting is aangegeven, een verruiming van de mogelijkheden voor belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting om gebruik te maken van de regelingen. Daartoe wordt geregeld dat een Vpb-plichtige voor ten hoogste € 100 000 in plaats van € 25 000 aan filminvesteringen in aanmerking kan nemen.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Opgenomen in onderdeel B «materieel recht», onder het kopje «grondslag».

Naar boven