nr. 23
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 12 november 2004
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1.
Het in artikel XVII, onderdeel C, opgenomen artikel 24b, wordt als volgt gewijzigd:
A. In het eerste lid wordt «bedraagt de belasting» vervangen
door: bedraagt op verzoek de belasting.
B. Na het tweede lid worden, onder vernummering van het derde lid tot
zesde lid, drie leden ingevoegd, luidende:
3. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Tenzij in de beschikking anders is bepaald, werkt deze terug tot op het tijdstip
waarop het verzoek is ingediend.
4. Bij een verandering, anders dan aan de bestelauto, waardoor de belasting
voor een bestelauto hoger of lager wordt, wordt een aanvullende aangifte gedaan.
De constatering van het feit dat voor een bestelauto de aanvullende aangifte
niet is gedaan, wordt gelijkgesteld met een dergelijke aangifte. De aanvullende
aangifte geldt voor de tijdvakken die aanvangen na het lopende tijdvak.
5. Bij constatering van het feit dat voor een motorrijtuig geen aanvullende
aangifte is gedaan in verband met een verandering, anders dan aan het motorrijtuig,
waardoor de belasting hoger wordt, kan ter zake van die verandering te weinig
geheven belasting worden nageheven. Artikel 33, tweede, derde en vierde lid,
is van overeenkomstige toepassing.
2.
Artikel XVII, onderdeel E, vervalt.
3.
Aan Artikel XXXIa, eerste lid, wordt toegevoegd:
Daarbij wordt voor de toepassing van artikel 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969, zoals dat artikel luidde op 31 december 2003, voor de toepassing van artikel 3.42b, derde lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting
2001, zoals dat artikel op die datum luidde, voor het daar genoemde bedrag
van € 25 000 gelezen € 100 000.
4.
Na artikel XXXII wordt een nieuw artikel ingevoegd,
luidende:
Artikel XXXIIa
Ingeval artikel XIV in werking treedt op een tijdstip dat is gelegen voor
het tijdstip waarop artikel XIII in werking treedt, wordt op het tijdstip
waarop artikel XIV in werking treedt in het in artikel XIII, onderdeel G,
opgenomen eerste lid «artikel 9, eerste en tweede lid» vervangen
door: artikel 9, eerste en tweede lid, na toepassing van artikel 9b.
Toelichting
ALGEMEEN
In deze nota van wijziging vinden enkele wetstechnische verbeteringen
plaats. Voorts wordt een wijziging voorgesteld met betrekking tot de fiscale
onderdelen van het filmstimuleringsbeleid. In het verslag van de Tweede Kamer
is van verschillende zijden gevraagd waarom ervoor gekozen is om de huidige
regeling zonder verdere aanpassingen te verlengen, terwijl de regeling voor
verbetering vatbaar is. In het antwoord is aangegeven dat het kabinet er bij
het opstellen van eerste de nota van wijziging vanuit is gegaan dat met het
verzoek in de motie Verhagen c.s. (Kamerstukken II 2004/2005, 29 800,
nr. 4) om het filmstimuleringsbeleid voort te zetten, werd gedoeld op de filmcv-regeling
zoals die tot op heden fungeert. Hierbij is ook verwezen naar de brief van
4 oktober jl. van de Minister-President (kenmerk 04M469 224) aan
de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake de uitvoering
van de motie Verhagen. Dit laat echter onverlet dat er, zoals ook in de nota
naar aanleiding van het verslag is aangegeven, aandacht blijft voor mogelijke
knelpunten. Aangegeven werd dat daarover nog onlangs is gesproken met de diverse
betrokkenen. Als uitvloeisel hiervan wordt thans voorgesteld de mogelijkheid
voor Vpb-plichtige lichamen (zoals B.V.'s) om gefacilieerd in een filmonderneming
te investeren te verruimen. Verruiming vindt plaats door een verhoging van
het bedrag dat een Vpb-plichtige (ten hoogste) aan filminvesteringen in aanmerking
kan nemen. Voor hen wordt dit bedrag verhoogd van € 25 000
naar € 100 000.
Voorts is van belang een aspect dat speelt in de uitvoeringssfeer. Op
basis van het goedkeuringsbesluit dat ziet op de fiscale behandeling van filmfondssubsidies,
kunnen particuliere investeerders thans – kort gezegd – willekeurige
afschrijving krijgen over het deel van de film dat niet door hen, maar door
de Filmfondsen is betaald. Dit besluit maakte de afgelopen jaren vast onderdeel
uit van het filmstimuleringsbeleid. In bijlage 31
van de brief van de eerste ondergetekende aan de Voorzitter van de Tweede
Kamer van 3 juni jl. inzake «contra legem» is echter aangegeven
dat het valt onder de besluiten die verder gaan dan het gewone wettelijke
goedkoopmansgebruik, en als contra legem moeten worden aangemerkt. Anderzijds
blijkt uit informatie van de filmsector (Fine B.V.) dat het niet continueren
van het besluit grote gevolgen zou hebben voor het te realiseren rendement
van film-cv's. Op deze korte termijn is het niet goed mogelijk om met een
alternatief te komen dat deze gevolgen verkleind. Daarom ben ik voornemens
dit goedkeuringsbesluit vooralsnog te verlengen.
ARTIKELSGEWIJS
Onderdeel 1
In dit onderdeel wordt het voorgestelde artikel 24b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting
1994 (bestelautotarief voor ondernemers) aangevuld met enkele formeelrechtelijke
voorschriften ten behoeve van de uitvoering van de regeling. Het voorstel
voorziet al in vergelijkbare bepalingen voor de toepassing van het bestelautotarief
voor gehandicapten en voor de BPM-teruggaafregeling voor ondernemers en gehandicapten.
De onderdelen 3 en 4, tenslotte, betreffen nog twee wijzigingen van technische
aard die eerder ten onrechte achterwege zijn gebleven.
Onderdeel 3
Dit onderdeel regelt, zoals in het algemene deel van de toelichting is
aangegeven, een verruiming van de mogelijkheden voor belastingplichtigen voor
de vennootschapsbelasting om gebruik te maken van de regelingen. Daartoe wordt
geregeld dat een Vpb-plichtige voor ten hoogste € 100 000 in
plaats van € 25 000 aan filminvesteringen in aanmerking kan
nemen.
De Staatssecretaris van Financiën,
J. G. Wijn
De Minister van Financiën,
G. Zalm