29 765
Wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

nr. 4
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

A

I Voorstel van wet

1 Hoofdstuk 1, Afdeling A, Artikel I. Huursubsidiewet

1. In artikel I, onderdeel B, is de tekst van het tweede en derde lid van artikel 1a gewijzigd van:

2. De uitvoering van het toekennen van huursubsidie is opgedragen aan de Belastingdienst Toeslagen.

3. In afwijking van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner begrepen de partner, bedoeld in artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, mits deze in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres van de huurder staat ingeschreven.

in:

2. De uitvoering van het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van huursubsidie is opgedragen aan de Belastingdienst Toeslagen.

3. In afwijking van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot en geregistreerde partner uitsluitend als partner aangemerkt indien deze in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres van de huurder staat ingeschreven.

2. In artikel I, onderdeel F, zijn de aanhalingstekens om de zinsnede «op de peildatum» geschrapt.

3. In artikel I, onderdeel G, is de zinsnede «de draagkracht en het vermogen, bedoeld in artikel 7 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen» vervangen door: «de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen».

4. Artikel I, onderdeel K is als volgt gewijzigd:

De tekst:

Artikel 9, eerste lid, komt te luiden:

1. Huursubsidie wordt slechts toegekend:

a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner of onderhuurder van de woning zijn, zich op het adres van die woning hebben doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, behoudens eventueel personen die behoren tot het huishouden van de onderhuurder.

is vervangen door:

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Huursubsidie wordt slechts toegekend:

a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner of onderhuurder van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, behoudens eventueel personen die behoren tot het huishouden van de onderhuurder.

2. Het derde lid vervalt.

5. In artikel I, onderdeel N, wordt in het derde lid van artikel 12 de zinsnede «na overleg» gewijzigd in «in overeenstemming».

6. Artikel I, onderdeel O, is als volgt gewijzigd:

Na de aanhef is de tekst:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. hoger is dan € 597,54 per maand als:

1°. de huurder, diens partner of een van de medebewoners 23 jaar of ouder is, dan wel de woning deelt met een kind of pleegkind van de huurder, diens partner of een medebewoner of

2°. de huurder, diens partner of de medebewoner, ten behoeve van wie in en rond de woning voorzieningen zijn aangebracht die noodzakelijk zijn in verband met een handicap van die huurder, die partner of die medebewoner, 18 jaar of ouder is.

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «van de huurder of van een medebewoner» vervangen door: van de huurder, van diens partner of van een medebewoner.

gewijzigd in:

1. Het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, komt te luiden:

1°. de huurder, diens partner of een van de medebewoners 23 jaar of ouder is, dan wel de woning deelt met een kind of pleegkind van de huurder, diens partner of een medebewoner of

2°. de huurder, diens partner of de medebewoner jonger dan 23 jaar is en ten behoeve van die huurder, die partner of die medebewoner in en rond de woning voorzieningen zijn aangebracht die noodzakelijk zijn in verband met een handicap van die huurder, die partner of die medebewoner.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «van de huurder of van een medebewoner» vervangen door: van de huurder, van diens partner of van een medebewoner.

b. Onderdeel c komt te luiden:

c. na overschrijding van de bedragen, genoemd in het eerste lid, als over de maand die onmiddellijk voorafging aan die overschrijding huursubsidie is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning.

7. Artikel I, onderdeel S, is als volgt gewijzigd:

De tekst van het eerste lid van artikel 17 is gewijzigd van:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «peiljaar» vervangen door: berekeningsjaar.

in:

1. Het eerste lid komt te luiden:

Het minimum-inkomensijkpunt bedraagt, herrekend naar een jaarinkomen in het berekeningsjaar:

a. voor een eenpersoonshuishouden: de som van de bedragen, bedoeld in de artikelen 21, onder a, en 25, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, zoals die bedragen naar redelijke verwachting met ingang van 1 januari van het berekeningsjaar zullen luiden;

b. voor een meerpersoonshuishouden: het bedrag, bedoeld in artikel 21, onder c, van de Wet werk en bijstand, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting met ingang van 1 januari van het berekeningsjaar zal luiden;

c. voor een eenpersoonsouderenhuishouden: het bedrag, bedoeld in artikel 9, tiende lid onder a, van de Algemene Ouderdomswet, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting met ingang van 1 januari van het berekeningsjaar zal luiden, vermeerderd met de vakantietoeslag, bedoeld in artikel 29, zesde lid onder c, van de Algemene Ouderdomswet, zoals die toeslag naar redelijke verwachting met ingang van 1 januari van het berekeningsjaar zal luiden, en verder vermeerderd met € 1675;

d. voor een meerpersoonsouderenhuishouden: twee maal het bedrag, bedoeld in artikel 9, tiende lid onder b, van de Algemene Ouderdomswet, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting met ingang van 1 januari van het berekeningsjaar zal luiden, vermeerderd met de vakantietoeslag, bedoeld in artikel 29, zesde lid onder a, van de Algemene Ouderdomswet, zoals die toeslag naar redelijke verwachting met ingang van 1 januari van het berekeningsjaar zal luiden, en verder vermeerderd met € 1050.

8. In artikel I, onderdeel W is de achter de zinsnede «en vervolgens bewoont» de volgende tekst toegevoegd: «en ook overigens aan de voorwaarden voor het verkrijgen van huursubsidie wordt voldaan».

9. De tekst van artikel I, onderdeel AA wordt gewijzigd van:

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij ministeriële regeling wordt elk jaar, met ingang van 1 juli, het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onder a (maximale huurgrens), aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijzen (alle huishoudens) in het jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar, als in januari van het berekeningsjaar in de Staatscourant bekendgemaakt.

2. Na het derde lid wordt onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot vijfde tot en met negende lid een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij ministeriële regeling worden elk jaar, met ingang van 1 januari, de bedragen, genoemd in artikel 14, eerste lid (maximum-inkomensgrens), aangepast met de factor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met dien verstande dat voor «kalenderjaar» wordt gelezen: berekeningsjaar. De maximum-inkomensgrens kan, naast de aanpassing daarvan volgens de eerste volzin, worden aangepast ter voorkoming van onbedoelde gevolgen van maatregelen met betrekking tot de inkomens boven het minimum-inkomensijkpunt.

3. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

5. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks, na overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de hoogte vastgesteld van de bedragen, zoals die naar redelijke verwachting vanaf 1 januari krachtens artikel 17, eerste lid, als minimum-inkomensijkpunt gelden.

4. Het zesde lid, eerste volzin (nieuw), komt te luiden: Bij ministeriële regeling wordt elk jaar, met ingang van 1 januari, de hoogte van de bedragen, die krachtens artikel 18, eerste lid, naar redelijke verwachting als referentie-inkomensijkpunt zullen gelden, aangepast met het percentage, waarmee de per die datum corresponderende verwachte bedragen krachtens artikel 17, eerste lid (minimum-inkomensijkpunt), afwijken van de per 1 januari in het daaraan voorafgaande berekeningsjaar krachtens dat artikellid geldende bedragen.

5. Het zevende lid, tweede volzin (nieuw), komt te luiden: De maximum-inkomensgrens, bedoeld in het vierde lid, en de bedragen, bedoeld in het vijfde en zesde lid, worden naar boven afgerond op een veelvoud van € 25.

6. Het achtste lid (nieuw) komt te luiden:

8. De minimum-inkomensijkpunten en de overeenkomstig het eerste tot en met zevende lid vastgestelde, vanaf 1 januari geldende referentie-inkomensijkpunten en maximale inkomensgrenzen, en vanaf 1 juli geldende maximale huur-, kwaliteitskortings- en aftoppingsgrenzen, alsmede de voor de verschillende inkomensklassen en typen huishouden geldende normhuren worden elk jaar uiterlijk op 1 november daaraan voorafgaand onderscheidenlijk 1 mei daaraan voorafgaand in de Staatscourant bekendgemaakt.

7. In het negende lid (nieuw) vervalt: 3, tweede lid, onder b (inkomensvrijlating), 4, tweede lid (vermogensvrijlating). in:

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, aanhef, komt te luiden:

Met ingang van 1 juli van elk jaar worden aangepast aan de gemiddelde huurprijswijziging, zoals die naar redelijke verwachting op die datum zal plaatsvinden:

2. In het eerste lid komt de laatste volzin als volgt te luiden:

Hierbij wordt een correctie aangebracht naar de mate waarin de gemiddelde huurprijswijziging op 1 juli van het voorafgaande jaar afweek van de verwachting waarvan werd uitgegaan bij de eerdere aanpassing van deze bedragen.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij ministeriële regeling wordt elk jaar, met ingang van 1 juli, het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onder a (maximale huurgrens), aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijzen (alle huishoudens) in het jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar, als in januari van het berekeningsjaar in de Staatscourant bekendgemaakt.

4. Na het derde lid wordt onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot vijfde tot en met negende lid een lid ingevoegd, luidende:

4. Bij ministeriële regeling worden elk jaar, met ingang van 1 januari, de bedragen, genoemd in artikel 14, eerste lid (maximum-inkomensgrens), aangepast met de factor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met dien verstande dat voor «kalenderjaar» wordt gelezen: berekeningsjaar. De maximum-inkomensgrens kan, naast de aanpassing daarvan volgens de eerste volzin, worden aangepast ter voorkoming van onbedoelde gevolgen van maatregelen met betrekking tot de inkomens boven het minimum-inkomensijkpunt.

5. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

5. Bij ministeriële regeling wordt elk jaar, na overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de hoogte vastgesteld van de bedragen, zoals die met ingang van 1 januari krachtens artikel 17, eerste lid, als minimum-inkomensijkpunten gelden.

6. Het zesde lid, eerste volzin (nieuw), komt te luiden: Bij ministeriële regeling wordt elk jaar, met ingang van 1 januari, de hoogte van de bedragen, die krachtens artikel 18, eerste lid, als referentie-inkomensijkpunt zullen gelden, aangepast met het percentage, waarmee de per die datum verwachte corresponderende bedragen krachtens artikel 17, eerste lid, (minimum-inkomensijkpunten), afwijken van de corresponderende bedragen die per 1 januari in het daaraan voorafgaande berekeningsjaar gelden krachtens de in dat artikellid genoemde wetten.

7. Het zevende lid, tweede volzin (nieuw), komt te luiden: De maximum-inkomensgrens, bedoeld in het vierde lid, en de bedragen, bedoeld in het vijfde en zesde lid, worden naar boven afgerond op een veelvoud van € 25.

8. Het achtste lid (nieuw) komt te luiden:

8. De minimum-inkomensijkpunten en de overeenkomstig het eerste tot en met zevende lid vastgestelde, vanaf 1 januari geldende referentie-inkomensijkpunten en maximale inkomensgrenzen, en vanaf 1 juli geldende maximale huur-, kwaliteitskortings- en aftoppingsgrenzen, alsmede de voor de verschillende inkomensklassen en typen huishouden geldende basishuren worden elk jaar uiterlijk op 1 november daaraan voorafgaand onderscheidenlijk 1 mei daaraan voorafgaand in de Staatscourant bekendgemaakt.

9. In het negende lid (nieuw) vervalt: 3, tweede lid, onder b (inkomensvrijlating), 4, tweede lid (vermogensvrijlating),.

10. De tekst van artikel I, onderdeel FF wordt gewijzigd van:

In artikel 38, eerste lid, wordt «subsidiejaar» telkens vervangen door: berekeningsjaar. in:

Artikel 38, eerste lid, komt te luiden:

1. Burgemeester en wethouders zien erop toe dat het aantal gevallen, waarin huursubsidie wordt toegekend aan huurders die in de gemeente een woning betrekken met een rekenhuur, hoger dan de ín artikel 20, tweede lid, bedoelde aftoppingsgrens, elk tijdvak dat loopt van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar niet meer bedraagt dan vier procent van het totaal aantal van de gevallen waarin in dat tijdvak huursubsidie wordt toegekend aan huurders die in die gemeente een woning betrekken.

11. De tekst van artikel I, onderdeel GG wordt gewijzigd van:

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «subsidiejaar» vervangen door: berekeningsjaar.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De hoogte van de bijdrage is gelijk aan het aantal van de gevallen waarin in het berekeningsjaar in die gemeente het in artikel 38 genoemde percentage werd overschreden verminderd met het aantal gevallen waarin de Belastingdienst Toeslagen na overleg met Onze Minister is afgeweken van het advies van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 12, vermenigvuldigd met een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld tarief. Daarbij is bepalend het aantal gevallen dat bij Onze Minister bekend is op 1 januari na afloop van het berekeningsjaar.

in:

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «subsidiejaar» vervangen door: tijdvak dat loopt van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De hoogte van de bijdrage is gelijk aan het aantal van de gevallen waarin in het tijdvak dat loopt van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar in die gemeente het in artikel 38 genoemde percentage werd overschreden verminderd met het aantal gevallen waarin de Belastingdienst Toeslagen in overeenstemming met Onze Minister is afgeweken van het advies van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 12, vermenigvuldigd met een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld tarief. Daarbij is bepalend het aantal gevallen dat bij Onze Minister bekend is op 1 januari na afloop van het tijdvak, bedoeld in de eerste volzin.

12. In artikel I, onderdeel KK is in de zinsnede «uitsluitend ten behoeve van dat gemeentelijke woonlastenfonds» het woord «gemeentelijke» geschrapt.

13. De tekst van artikel I, onderdeel LL wordt gewijzigd van:

In artikel 49, eerste lid, wordt «de artikelen 1, onder d en e, 11, 13, en 28 tot en met 32» vervangen door: de artikelen 1, onder c en d, 11 en 13.

in:

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, eerste volzin, komt te luiden: De Belastingdienst Toeslagen kan voor de huur van nader door Onze Minister aangewezen woningen of categorieën van woningen huursubsidie toekennen in afwijking van de artikelen 1, onder c en d, 11 en 13 , ten behoeve van experimenten die naar het oordeel van Onze Minister in het belang van de volkshuisvesting zijn.

2. In het tweede lid wordt «Onze Minister kan ook» vervangen door «De Belastingdienst Toeslagen kan op verzoek van Onze Minister» en wordt «hem» vervangen door: Onze Minister.

14. In artikel I, onderdeel NN, is in de eerste zin het woord «wordt» vervangen door «worden» en is voorts de zinsnede «dat de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft getroffen op grond van van artikel 26, eerste lid,» vervangen door: «dat Onze Minister heeft getroffen op grond van artikel 26, eerste lid,».

Hoofdstuk 1, Afdeling A, Artikel II. Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte

15. De tekst van artikel II wordt gewijzigd van:

De Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 6, onder b, wordt «Onze Minister» vervangen door: de Belastingdienst Toeslagen.

in:

In artikel 6, onder b, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt «Onze Minister» vervangen door: de Belastingdienst Toeslagen.

Hoofdstuk 1, Afdeling B, Artikel I. Wet kinderopvang

16. In artikel I, onderdeel B, is de tekst van artikel 1a gewijzigd van:

Artikel 1a

1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 47, van toepassing.

2. De uitvoering van het toekennen van tegemoetkomingen door het Rijk is opgedragen aan de Belastingdienst Toeslagen.

3. In afwijking van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder tegemoetkoming mede verstaan een tegemoetkoming van de gemeente en van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

4. In afwijking in zoverre van artikel 4, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kind mede verstaan degene die niet in belangrijke mate door de ouder of diens partner wordt onderhouden, maar voor wie de ouder of diens partner een pleegvergoeding in het kader van de Wet op de jeugdzorg ontvangt.

in:

Artikel 1a

1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 47, van toepassing.

2. De uitvoering van het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van de tegemoetkoming is opgedragen aan de Belastingdienst Toeslagen.

3. In afwijking in zoverre van het eerste lid zijn met betrekking tot tegemoetkomingen van de gemeente en van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen alleen de volgende bepalingen van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van overeenkomstige toepassing:

a. artikel 2, eerste lid, onderdeel b,

b. artikel 3,

c. artikel 4,

d. artikel 6,

e. artikel 9,

f. artikel 10,

g. artikel 43.

17. In artikel I, onderdeel D, is de tekst van het tweede lid van artikel 5 gewijzigd van:

2. Een ouder met een partner die tevens ouder is worden voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.

in:

2. Een ouder en diens partner die tevens ouder is worden voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.

18. In artikel I, onderdeel E, is in het eerste lid, aanhef, de zinsnede «tegemoetkomingsjaar aanspraak op een tegemoetkoming van het Rijk» vervangen door: «berekeningsjaar aanspraak op een tegemoetkoming».

19. In artikel I is onderdeel F als volgt gewijzigd:

De tekst:

Artikel 7, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. de draagkracht, en.

is vervangen door:

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

1. De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van:.

2. Het eerste lid, onderdeel a. komt te luiden:

a. de draagkracht, en.

3. In het tweede, vierde, vijfde en zevende lid wordt «tegemoetkoming van het Rijk» telkens vervangen door: tegemoetkoming.

20. In artikel I, onderdeel L, is in de wijzigingsopdracht de tekst «De artikelen 36, 37 en 39 vervallen» vervangen door: «De artikelen 36 en 37 vervallen.»

21. In artikel I, onderdeel M, is in de aanhef van het eerste lid de zinsnede: «De tegemoetkomingen van het Rijk, de gemeente of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,» vervangen door: De tegemoetkomingen van de gemeente of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

22. Aan artikel I zijn, onder verlettering van de bestaande onderdelen T, U, V en W tot W, X, Y en Z, nieuwe onderdelen T, U en V toegevoegd, die als volgt luiden:

T

Artikel 87, eerste lid, onder c., komt te luiden:

c. de hoogte van de tegemoetkoming en de hoogte van de tegemoetkomingen van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

U

In artikel 94, eerste en tweede lid, wordt «extra tegemoetkoming van het Rijk» telkens vervangen door: extra tegemoetkoming.

V

In de aanhef van artikel 95, eerste lid, wordt «De extra tegemoetkoming van het Rijk» vervangen door: De extra tegemoetkoming.

23. In artikel I, onderdeel Z (voorheen onderdeel W) is de wijzigingsopdracht «In artikel 114 wordt «18 en 96» vervangen door: 96 « vervangen door: «In artikel 114 vervalt «18».»

Hoofdstuk 1, Afdeling C, Artikelen I en III. Wet studiefinanciering 2000

ARTIKEL I

Onderdeel A

24. In artikel 1.1 zijn de begripsbepalingen «sociaal-fiscaal nummer» en «vreemdeling» ingevoegd.

Onderdeel C

25. In artikel 1.8 is het oude onderdeel a geschrapt (begripsbepalingen nu in 1.1) en zijn de andere onderdelen vernummerd.

Onderdeel F

26. In artikel 11.5 zijn de begrippen «sociaal-fiscaal nummer» en «vreemdeling» opgenomen.

Onderdeel H (nieuw)

27. In een nieuw artikel 12.11 is overgangsrecht opgenomen.

ARTIKEL III

Onderdeel A

28. In artikel 1.1 is de begripsbepaling «toetsingsinkomen» ingevoegd.

Bij de begipsomschrijving van peiljaar vervalt «van deze wet»

Onderdeel C (oud)

29. De wijzigingen in artikel 1.8 vervallen (toetsingsinkomen nu in 1.1)

Onderdeel C (oorspronkelijk onderdeel D)

30. Aan artikel 3.4, tweede lid, is toegevoegd: «de artikelen 5 en 8, vierde, zesde en zevende lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen».

Onderdeel D (oorspronkelijk onderdeel E), I (oorspronkelijk onderdeel J), J (oorspronkelijk onderdeel K)

31. In de artikelen 3.9, 6.11 en 6.12 is «gecorrigeerd» vervangen door «gecorrigeerde».

Onderdeel I (oorspronkelijk onderdeel J)

32. In artikel 6.11 is de verwijzing naar artikel 3.9 geschrapt en wordt de term «draagkrachtinkomen» telkens vervangen door «toetsingsinkomen».

Onderdeel M (oorspronkelijk onderdeel N)

33. In artikel 11.5 wordt nu ook het begrip «toetsingsinkomen» opgenomen.

Hoofdstuk 1, Afdeling C, Artikelen IV en VI. Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

ARTIKEL IV

Onderdeel A

34. In artikel 1.1 wordt aan de begripsomschrijving van partner toegevoegd: «degene die in het kalenderjaar waarin het school- of studiejaar aanvangt gedurende meer dan 6 maanden (partner) van de aanvrager is».

Tevens zijn in artikel 1.1 de begripsbepalingen «sociaal-fiscaal nummer» en «vreemdeling» ingevoegd.

Onderdeel C

35. In artikel 1.8 is het oude onderdeel a geschrapt (begripsbepalingen nu in 1.1) en zijn de andere onderdelen vernummerd.

Onderdeel E

36. In artikel 11.4 zijn de begrippen «sociaal-fiscaal nummer» en «vreemdeling» opgenomen.

Onderdeel G (nieuw)

37. In een nieuw artikel 12.11 is overgangsrecht opgenomen.

ARTIKEL VI

Onderdeel A

38. In artikel 1.1 is de begripsbepaling «toetsingsinkomen» ingevoegd.

Onderdeel C

39. In artikel 1.8 vervalt onderdeel a (begripsbepalingen nu in 1.1) en vervalt onderdeel d. De overige onderdelen zijn vernummerd.

Onderdeel D

40. De aanpassing van artikel 2.23 is gewijzigd van:

«De laatste volzin van artikel 2.23, tweede lid, komt te luiden: Naar de maatstaf van het schooljaar of studiejaar 2004–2005 bedraagt het grensbedrag € 28 616,26.»

Naar:

«Artikel 2.23 komt te luiden:

Artikel 2.23 Grensbedrag draagkracht

1. De tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en in de schoolkosten is afhankelijk van de hoogte van de op grond van artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen berekende draagkracht.

2. Volledige tegemoetkoming ingevolge de hoofdstukken 3, 4 en 5 bestaat tot en met het grensbedrag van de draagkracht. Naar de maatstaf van het schooljaar of studiejaar 2004–2005 bedraagt het grensbedrag € 29 882,93.

3. Indien het toe te kennen bedrag per aanvrager minder bedraagt dan € 10,-, wordt de tegemoetkoming op nihil gesteld.»

Onderdeel F (nieuw), G (oorspronkelijk onderdeel F), I (nieuw)

41. In de artikelen 2.25, 2.28 en 4.9 wordt de term «toetsingsinkomen» vervangen door «draagkracht».

Onderdeel K (oorspronkelijk onderdeel I)

42. In artikel 11.4 wordt nu ook het begrip «toetsingsinkomen» opgenomen.

Hoofdstuk 1, Afdeling D, Artikel I. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

43. De tekst van artikel I wordt gewijzigd van:

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 475d, vijfde lid, onderdeel b, vervalt: ,een bijzondere bijdrage in de huurlasten op grond van artikel 26b van de Huursubsidiewet,.

in:

In artikel 475d, vijfde lid, onderdeel b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vervalt: ,een bijzondere bijdrage in de huurlasten op grond van artikel 26b van de Huursubsidiewet,.

Hoofdstuk 2

44. De titel van Hoofdstuk 2 wordt gewijzigd van: «Slotbepalingen» in: «Overgangs- en slotbepalingen».

45. De tekst van Hoofdstuk 2, artikel I wordt gewijzigd van:

1. Bij regeling van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer wordt, na overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in afwijking van artikel 27, zesde lid, van de Huursubsidiewet, de hoogte vastgesteld van de bedragen, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van die wet, die op 1 januari 2006 krachtens die wet gelden.

2. Indien de huurder uiterlijk op 30 november 2005 een aanvraag tot toekenning van huursubsidie heeft ingediend die betrekking heeft op het subsidietijdvak 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 of een daaraan voorafgaand subsidietijdvak, wordt die aanvraag afgedaan overeenkomstig de Huursubsidiewet, zoals zij laatstelijk luidde vóór de inwerkingtreding van deze wet.

in:

1. Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, respectievelijk burgemeester en wethouders, kennen voor het subsidiejaar dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 slechts huursubsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Huursubsidiewet, respectievelijk een bijzondere bijdrage in de huurlasten als bedoeld in artikel 26b, eerste lid, van die wet, dan wel voorschotten daarop krachtens artikel 31, derde lid, respectievelijk artikel 26c, vijfde lid, van die wet, zoals die bepalingen laatstelijk luidden vóór de inwerkingtreding van deze wet, toe over een tijdvak dat uiterlijk loopt tot en met 31 december 2005.

2. Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer verstrekt voor het subsidiejaar dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 in het eerste lid bedoelde subsidietijdvak slechts voorschotten als bedoeld in artikel 26f, tweede lid, van de Huursubsidiewet, zoals dat laatstelijk luidde vóór de inwerkingtreding van deze wet, over een tijdvak dat uiterlijk loopt tot en met 31 december 2005.

3. Voorzover een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Huursubsidiewet, of een beperkt huursubsidiebericht of een huursubsidiebericht als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van die wet dan wel een aanvraag tot toekenning van een bijzondere bijdrage in de huurlasten als bedoeld in artikel 26b, eerste lid, van die wet, zoals die bepalingen laatstelijk luidden vóór de inwerkingtreding van deze wet, betrekking heeft op het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, wordt voor de toepassing van die wet zoals deze laatstelijk luidde voor de inwerkingtreding van deze wet:

a. in artikel 1, onderdeel l, voor «het subsidiejaar» gelezen: het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005;

b. artikel 1, onderdeel o, als volgt gelezen:

o. subsidietijdvak:

1°. het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, als de huurder in het daaraan voorafgaande subsidiejaar huursubsidie heeft ontvangen dan wel in de maand juni voorafgaand aan dat tijdvak een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, heeft ingediend;

2°. de resterende volle kalendermaanden van het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, als de huurder in het tijdvak 1 juli 2005 tot en met 30 november 2005 een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, heeft ingediend;

c. in artikel 15, eerste lid, voor «de laatste dag van het subsidiejaar» gelezen: 30 juni 2006;

d. in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, en artikel 26d, vierde lid, voor «subsidiejaar» gelezen: tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005;

e. in artikel 26c, vierde lid, voor «30 juni» gelezen: 31 december 2005;

f. artikel 26f, derde lid, eerste volzin, als volgt gelezen: burgemeester en wethouders declareren de in een tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 gemaakte kosten uiterlijk 30 september volgend op dat tijdvak;

g. in artikel 30a, eerste lid, onderdeel b, voor «1 juli van elk jaar» gelezen: 1 juli 2005.

4. Alle vóór de inwerkingtreding van deze wet door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen onzelfstandige woonruimten als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Huursubsidiewet, zoals dat laatstelijk luidde vóór de inwerkingtreding van deze wet, zijn aangewezen krachtens dat artikellid, zoals dat komt te luiden nadat deze wet in werking is getreden.

5. Bij regeling van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer wordt, na overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in afwijking van artikel 27, vierde en zesde lid, van de Huursubsidiewet, de hoogte vastgesteld van de bedragen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 18, eerste lid, van die wet, die met ingang van 1 januari 2006 krachtens die wet gelden.

6. Indien de huurder uiterlijk op 30 november 2005 een aanvraag tot toekenning van huursubsidie als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Huursubsidiewet, of een verzoek als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van die wet, zoals die bepalingen laatstelijk luidden vóór de inwerkingtreding van deze wet, heeft ingediend en die aanvraag respectievelijk dat verzoek heeft betrekking op het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 of een daaraan voorafgaand subsidietijdvak, wordt die aanvraag respectievelijk dat verzoek afgedaan overeenkomstig die wet.

7. Indien de huurder uiterlijk op 28 februari 2006 een aanvraag tot toekenning van een bijzondere bijdrage in de huurlasten als bedoeld in artikel 26b, eerste lid, van de Huursubsidiewet, dan wel een verzoek als bedoeld in artikel 26g, eerste lid, van die wet heeft ingediend, zoals die bepalingen laatstelijk luidden vóór de inwerkingtreding van deze wet, en die aanvraag respectievelijk dat verzoek heeft betrekking op het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 of een daaraan voorafgaand subsidietijdvak, wordt die aanvraag respectievelijk dat verzoek afgedaan overeenkomstig die wet.

8. Indien burgemeester en wethouders een aanvraag als bedoeld in artikel 26f, tweede lid, van de Huursubsidiewet, zoals die laatstelijk luidde vóór de inwerkingtreding van deze wet, hebben ingediend die betrekking heeft op het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 of een daaraan voorafgaand subsidietijdvak, wordt die aanvraag afgedaan overeenkomstig die wet.

46. De tekst van Hoofdstuk 2, artikel III wordt gewijzigd van:

«1. Deze wet treedt in werking op 1 januari 2006.

2. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen II en V van afdeling C in werking op 1 januari 2007.

3. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen III en VI van afdeling C in werking op 1 januari 2008.'

in:

'1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2006

2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, eerste tot en met derde lid, van hoofdstuk 2 in werking met ingang van 1 juli 2005.

3. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen II en V van afdeling C van hoofdstuk 1 in werking met ingang van 1 januari 2007.

4. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen III en VI van afdeling C van hoofdstuk 1 in werking met ingang van 1 januari 2008.»

II Memorie van toelichting

Artikelsgewijs HOOFDSTUK 1 WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

AFDELING A ARTIKEL I. HUURSUBSIDIEWET

1. In de aanhef en de teksten van de verschillende paragrafen zijn de verwijzingen naar de verschillende artikelen en artikelleden aangepast wanneer de aanpassing van de wetstekst daartoe aanleiding gaf.

2. In de tekst van paragraaf A. is aan het eind van de tweede alinea de volgende tekst toegevoegd: «In het verlengde hiervan worden niet langer eisen gesteld aan het moment (thans uiterlijk vijf dagen na de peildatum) waarop de huurder, medebewoners en eventuele onderhuurders zich hebben doen inschrijven in de GBA. Deze personen, evenals de partner van de huurder, dienen te zijn ingeschreven in die administratie voor de periode waarover huursubsidie wordt ontvangen, zodat gewaarborgd is dat zij hun hoofdverblijf in de woning hebben (artikel 9, eerste lid onder a).»

3. In de tekst van paragraaf A. is aan het eind van de vierde alinea de volgende tekst toegevoegd:

«Tevens wordt de onbedoelde inperking in artikel 13, eerste lid, onder 2° tot huurders en medebewoners die op de peildatum ouder zijn dan 18 jaar, teniet gedaan. Dit laat onverlet dat huursubsidie, op grond van artikel 8 van deze wet, slechts kan worden toegekend indien de huurder meerderjarig is.»

4. In de tekst van paragraaf A. is de laatste alinea gewijzigd van:

«De voorgestelde (redactionele) wijzigingen in de onderdelen D (deels). artikel 2, onderdelen a, b (deels), c en d (deels), S (deels). artikel 17, eerste lid, aanhef, FF. artikel 38, eerste lid, GG (deels). artikel 39, eerste lid en tweede lid, eerste volzin (deels) en tweede volzin, en HH. artikel 40, lopen hierbij mee.»

in:

Ten aanzien van een aantal bepalingen/toepassingen wordt voorgesteld het begrip «subsidiejaar» te vervangen door «tijdvak dat loopt van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar». Het begrip «berekeningsjaar», dat immers loopt van 1 januari tot 1 januari van het daaropvolgende jaar, biedt hier geen soelaas. Het gaat bij de toepassing van de betreffende bepalingen in de Huursubsidiewet door de Minister van VROM niet om huursubsidie-gerelateerde tijdvakken, maar juist om huurprijs-gerelateerde tijdvakken (FF. artikel 38, eerste lid, GG (deels). artikel 39, eerste lid, en tweede lid, eerste volzin (deels) en tweede volzin (deels), en HH. artikel 40) Ook in onderdeel AA (deels), artikel 27, eerste lid, voldoet de vervanging van het begrip «subsidiejaar» door «berekeningsjaar» niet, aangezien de jaarlijkse huurprijswijziging, evenals thans gebruikelijk is, zal blijven plaatsvinden per 1 juli. Daarom wordt voorgesteld om in de wet expliciet naar deze jaarlijkse huurprijswijziging te verwijzen.

5. In paragraaf B is in de vierde volzin de zinsnede «het vorige belastingstelsel» gewijzigd in: «het huidige belastingstelsel».

6. In paragraaf F wordt de tekst van de tweede alinea vanaf de tweede volzin gewijzigd van:

«Weliswaar wordt voorgesteld de uitvoering van de Huursubsidiewet over te hevelen naar de Belastingdienst Toeslagen, doch ten aanzien van de zogenoemde passendheidstoets is het aangewezen om in voorkomende gevallen pas na overleg met de Minister van VROM uitvoering te geven aan het voorgestelde artikel 12, derde lid, van de Huursubsidiewet. Dit heeft te maken met het feit dat de Minister van VROM vanwege zijn beleidsmatige rol in dit proces mede kan beslissen in gevallen waarin van een advies van burgemeester en wethouders in uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken (N. artikel 12).»

in:

Weliswaar wordt voorgesteld de uitvoering van de Huursubsidiewet over te hevelen naar de Belastingdienst Toeslagen, doch ten aanzien van de zogenoemde passendheidstoets is het aangewezen dat de Belastingdienst Toeslagen alleen in overeenstemming met de Minister van VROM uitvoering geeft aan het voorgestelde artikel 12, derde lid, van de Huursubsidiewet. Het is de Minister van VROM, vanwege zijn beleidsmatige rol in dit proces, die de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt in gevallen waarin van een advies van burgemeester en wethouders in uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken. (N. artikel 12 en GG. artikel 39, tweede lid (deels)).

7.In paragraaf F, derde alinea is de vijfde volzin gewijzigd van:

«In een algemene maatregel van bestuur zal worden vastgelegd voor welke gevallen en groepen van gevallen het eerste lid kan worden toegepast.»

in:

«In een algemene maatregel van bestuur zal limitatief worden vastgelegd voor welke gevallen en groepen van gevallen het eerste lid van het thans nog geldende artikel 26 van de Huursubsidiewet kan worden toegepast.»

8. Aan het einde van paragraaf F wordt de volgende alinea toegevoegd:

«Wat betreft het uitvoeren van experimenten krachtens artikel 49 van de Huursubsidiewet kan nog het volgende worden opgemerkt. De Belastingdienst Toeslagen regelt de volledige uitvoering in de door VROM aangewezen gevallen, waaronder de uitbetalingen en terugvorderingen. Alle andere taken en overwegingen die hierbij een rol spelen, zijn voorbehouden aan de Minister van VROM (LL (deels). artikel 49, eerste lid, eerste volzin (deels), en tweede lid.»

9. In paragraaf P wordt aan het einde van de derde alinea de volgende tekst toegevoegd:

«Bij de inwerkingtreding van deze wet per 1 januari 2006 wordt overgestapt van het huidige begrip «gecorrigeerd verzamelinkomen in het peiljaar (jaar t-1)» naar het nieuwe begrip «actueel verzamelinkomen (jaar t)». Om deze overstap vloeiend te laten verlopen dienen de maximum-inkomensgrenzen per die datum eenmalig zonder gebruikmaking van de wettelijke aanpassingsmethodiek bij ministeriële regeling te worden vastgesteld. In dit kader kan nog worden verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij het in hoofdstuk 2 voorgestelde artikel I, zesde lid, van deze wet.»

10. In paragraaf P wordt de vijfde tot en met de zevende alinea gewijzigd van:

«In het voorgestelde artikel 27, vijfde lid, van de Huursubsidiewet is de aanpassingssystematiek van de zogenoemde minimum-inkomensijkpunten opgenomen. De betreffende bedragen worden zoals gewoonlijk van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verkregen. Nu de betreffende bedragen elk jaar per 1 januari zullen worden aangepast en voormeld ministerie vóór die datum nog geen definitieve bedragen kan leveren, worden per die datum elk jaar geschatte bedragen gehanteerd. (AA (deels). artikel 27, vijfde lid (deels)).

In het voorgestelde artikel 27, zesde lid, van de Huursubsidiewet wordt de aanpassingssystematiek van de zogenoemde referentie-inkomensijkpunten geregeld. In de voorgestelde eerste volzin van dat artikellid is bepaald dat de verwachte (zie voor een toelichting hierop bij minimum-inkomensijkpunten) referentie-inkomensijkpunten jaarlijks per 1 januari (in plaats van per 1 juli) worden aangepast met het percentage waarmee de per die datum corresponderende verwachte bedragen krachtens artikel 17, eerste lid (minimum-inkomensijkpunten), van de Huursubsidiewet afwijken van de per 1 januari van het daaraan voorafgaande berekeningsjaar krachtens dat artikellid geldende (gerealiseerde) bedragen. (AA (deels). artikel 27, zesde lid (deels)).

Aangezien de referentie-inkomensijkpunten per 1 januari 2006 nog niet definitief kunnen worden vastgesteld, zal per die datum eenmalig worden uitgegaan van fictieve bedragen. Deze bedragen worden bij ministeriële regeling vastgesteld. In dit kader kan nog worden verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij het in hoofdstuk 2 voorgestelde artikel I, eerste lid, van deze wet.»

in:

«In het voorgestelde artikel 27, vijfde lid, van de Huursubsidiewet is de aanpassingssystematiek van de zogenoemde minimum-inkomensijkpunten opgenomen. De betreffende bedragen worden zoals gewoonlijk van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verkregen. Nu de betreffende bedragen elk jaar per 1 januari zullen worden aangepast en voormeld ministerie vóór die datum nog geen definitieve bedragen kan leveren, worden per die datum elk jaar geschatte bedragen gehanteerd (artikel 17, eerste lid). Voorts is een correctie aangebracht in artikel 17, eerste lid onder c, waar wat betreft de vakantietoeslag werd verwezen naar een onjuist lid van artikel 29 van de Algemene Ouderdomswet. Abusievelijk is bij een eerdere wijziging van laatstgenoemde wet, waarbij het negende lid van artikel 29 werd vernummerd tot zesde lid, nagelaten de Huursubsidiewet hierop aan te passen.(onderdelen S (deels). artikel 17, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, en AA (deels). artikel 27, vijfde lid (deels)).

In het voorgestelde artikel 27, zesde lid, van de Huursubsidiewet wordt de aanpassingssystematiek van de zogenoemde referentie-inkomensijkpunten geregeld. In de voorgestelde eerste volzin van dat artikellid is bepaald dat de referentie-inkomensijkpunten jaarlijks per 1 januari (in plaats van per 1 juli) worden aangepast met het percentage waarmee de per die datum corresponderende verwachte bedragen krachtens artikel 17, eerste lid, (minimum-inkomensijkpunten), van de Huursubsidiewet afwijken van de per 1 januari van het daaraan voorafgaande berekeningsjaar krachtens de wetten, die zijn genoemd in dat artikellid, geldende (gerealiseerde) bedragen (AA (deels). artikel 27, zesde lid (deels)).

In verband met het afschaffen van de huidige correctie op het verzamelinkomen per 1 januari 2006 zullen de referentie-inkomensijkpunten per die datum eenmalig zonder gebruikmaking van de wettelijke aanpassingsmethodiek bij ministeriële regeling worden vastgesteld. In dit kader kan nog worden verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij het in hoofdstuk 2 voorgestelde artikel I, vierde lid, van deze wet en naar hoofdstuk 4 van het algemeen deel van toelichting bij het voorstel voor de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.»

11. In paragraaf W wordt aan het eind van de vijfde volzin de volgende tekst toegevoegd:

«, mits aan de voor het toekennen van huursubsidie geldende voorwaarden wordt voldaan,»

AFDELING B

ARTIKEL I. WET KINDEROPVANG

12. In onderdeel B is de tekst van de toelichting op artikel 1a gewijzigd van:

B. artikel 1a

Met het eerste lid wordt invulling gegeven aan artikel 1, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Omdat de Wet kinderopvang van kracht is vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, is het nodig uitdrukkelijk te bepalen dat de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing is. Hiermee wordt bewerkstelligd dat het algemene begrippenkader (hoofdstuk 1 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) alsmede de bepalingen met betrekking tot toezicht en opsporing en de bijzondere bepalingen (hoofdstukken 3 en 4 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) van toepassing zijn op de Wet kinderopvang. Artikel 47 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is uitgezonderd omdat dit artikel een – tijdelijke – regeling bevat die neerkomt op het pas met ingang van eerste dag van de volgende maand in aanmerking nemen van wijzigingen in omstandigheden en leeftijd die zich in de loop van een maand voordoen. Deze tijdelijke regeling wijkt af van de systematiek zoals die voor de Wet kinderopvang zal worden gehanteerd en inhoudt dat wijzigingen in omstandigheden en leeftijd meteen doorwerken op het moment dat zij zich voordoen.

In het tweede lid wordt invulling gegeven aan artikel 11, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en wordt de uitvoering van de tegemoetkomingen van het Rijk opgedragen aan de Belastingdienst Toeslagen. De procedurebepalingen (hoofdstuk 2 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) zijn daarmee van toepassing op de tegemoetkomingen van het Rijk. Voor de tegemoetkomingen van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geldt dat de uitvoering daarvan ongewijzigd blijft.

In het derde lid wordt om redenen van redactionele aard uitbreiding gegeven aan de definitie van het begrip tegemoetkoming van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen door voor de toepassing van de Wet kinderopvang onder tegemoetkoming mede te verstaan een tegemoetkoming van de gemeente en van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Zonder deze uitbreiding zou het noodzakelijk zijn een fors aantal definitiebepalingen te handhaven in de Wet kinderopvang, uitsluitend voor de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. In het vierde lid wordt een uitbreiding gegeven aan de kinddefinitie van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Voor de toepassing van de Wet kinderopvang wordt onder kind mede verstaan degene die niet in belangrijke mate door de ouder of diens partner wordt onderhouden, maar voor wie de ouder of diens partner een pleegvergoeding in het kader van de Wet op de jeugdhulpzorg ontvangt.

in:

B. artikel 1a

Met het eerste lid wordt invulling gegeven aan artikel 1, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Omdat de Wet kinderopvang van kracht is vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, is het nodig uitdrukkelijk te bepalen dat de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing is. Hiermee wordt bewerkstelligd dat het algemene begrippenkader (hoofdstuk 1 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) alsmede de bepalingen met betrekking tot toezicht en opsporing en de bijzondere bepalingen (hoofdstukken 3 en 4 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) van toepassing zijn op de Wet kinderopvang. Artikel 47 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is uitgezonderd omdat dit artikel een – tijdelijke – regeling bevat die neerkomt op het pas met ingang van eerste dag van de volgende maand in aanmerking nemen van wijzigingen in omstandigheden en leeftijd die zich in de loop van een maand voordoen. Deze tijdelijke regeling wijkt af van de systematiek zoals die voor de Wet kinderopvang zal worden gehanteerd en inhoudt dat wijzigingen in omstandigheden en leeftijd meteen doorwerken op het moment dat zij zich voordoen.

In het tweede lid wordt invulling gegeven aan artikel 11, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en wordt de uitvoering van de tegemoetkomingen van het Rijk opgedragen aan de Belastingdienst Toeslagen. De procedurebepalingen (hoofdstuk 2 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) zijn daarmee van toepassing op de tegemoetkomingen van het Rijk. Voor de tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geldt dat de uitvoering daarvan ongewijzigd blijft.

In het derde lid wordt een aantal artikelen van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van overeenkomstige toepassing verklaard op de tegemoetkoming mede te verstaan een tegemoetkoming van de gemeente en van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze bepaling heeft een praktische achtergrond. Zonder een dergelijke van overeenkomstige toepassing verklaring zou het noodzakelijk zijn een fors aantal bepalingen te handhaven in de Wet kinderopvang, uitsluitend voor de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

13. In artikel I, onderdeel E, is aan de eerste alinea toegevoegd de tekst: «Voorts wordt, in verband met het in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen gehanteerde begrip «tegemoetkoming» dat betrekking heeft op inkomensafhankelijke regelingen van het Rijk, in de Wet kinderopvang niet langer gesproken over een «tegemoetkoming van het Rijk» maar van «tegemoetkoming».

14. In artikel I, onderdeel L, is vervallen de tekst: «Handhaving van artikel 39 is niet langer noodzakelijk omdat in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 wordt voorzien in de vrijstelling voor de inkomstenbelasting van de hier genoemde publiekrechtelijke uitkeringen en verstrekken.»

15. In artikel I is aan de toelichting toegevoegd:

«T. artikel 87, U. artikel 94, V. artikel 95

In deze artikelen wordt niet langer gesproken over tegemoetkomingen van het Rijk, maar over tegemoetkomingen»

AFDELING C

ARTIKELEN I en III. WET STUDIEFINANCIERING 2000

ARTIKEL VI. WET TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

16. In de toelichting bij onder meer artikel I, onderdeel A, punt 1 en 2 is een verwijzing naar paragraaf 4.2 van het algemeen deel van de toelichting bij het wetsvoorstel Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen opgenomen. De zin «Na afbouw van de correctie kan ook het begrip toetsingsinkomen van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen op de WTOS van toepassing worden verklaard. Artikel 2.24 kan hiermee komen te vervallen.» vervalt.

17. De toelichting bij onder meer artikel I, onderdeel A, punt 3 tot en met 6 (oorspronkelijk 3 tot en met 5) noemt nu ook de begrippen «sociaal-fiscaal nummer»en «vreemdeling».

Aan het eind van de zevende volzin is ingevoegd: «Bij de WTOS gaat het in het merendeel van de gevallen om één tegemoetkoming voor een heel schoolof studiejaar. Voor de bepaling van de hoogte van die tegemoetkoming moet eenmalig bezien kunnen worden of het inkomen van de partner in aanmerking moet worden genomen of niet. De huidige methode, inhoudende dat het partnerinkomen slechts wordt meegeteld indien sprake is van een partnerschap van meer dan 6 maanden in het kalenderjaar waarin het schoolof studiejaar aanvangt waarvoor een tegemoetkoming wordt aangevraagd, wordt gecontinueerd.» Aan het eind van de tekst is vervolgens toegevoegd: «Een aantal begrippen uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt niet overgenomen. Zo is het begrip medebewoner niet relevant voor WSF 2000 en WTOS. Ook het begrip kind is niet overgenomen, omdat zowel in WSF 2000 als WTOS dit begrip geen dragende functie heeft. WSF 2000 en WTOS zijn niet geënt op de hoedanigheid «kind» maar op het zijn van scholier of student. Overnemen van het kindbegrip zou tot verwarring leiden waar pleegkind tot kind gerekend wordt omdat in de WSF 2000 nu juist naar (het inkomen van) de natuurlijke ouders wordt gekeken.»

18. In de toelichting bij onder meer artikel I, onderdeel B, C en D, vervalt: «de relevante begripsbepalingen uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, die niet al in artikel 1.1 van beide wetten zijn opgenomen, van toepassing verklaard. Het betreft de begrippen: jaaropgaaf, sociaal-fiscaal nummer, vreemdeling en lidstaat. Tevens wordt aangesloten bij».

Tevens vervalt: «Een aantal begrippen uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt niet overgenomen. Zo is het begrip medebewoner niet relevant voor WSF 2000 en WTOS. Ook het begrip kind is niet overgenomen, omdat zowel in WSF 2000 als WTOS dit begrip geen dragende functie heeft. WSF 2000 en WTOS zijn niet geënt op de hoedanigheid «kind» maar op het zijn van scholier of student. Overnemen van het kindbegrip zou tot verwarring leiden waar pleegkind tot kind gerekend wordt omdat in de WSF 2000 nu juist naar (het inkomen van) de natuurlijke ouders wordt gekeken.»

19. Een nieuw stuk toelichting is ingevoegd met betrekking tot de nieuwe onderdelen H van artikel I en G van artikel IV.

20. In de toelichting bij artikel III, onderdeel A, punt 1, is: «Nu de correctie volledig is afgebouwd, kan ook het begrip toetsingsinkomen van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen op de WSF 2000 van toepassing worden verklaard. Voor de toekenning van studiefinanciering zal getoetst blijven worden aan het inkomen in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarin de toekenning plaats vindt. Overschakelen naar het actuele inkomen op zich brengt, ondanks dat daarmee de mogelijkheid tot peiljaarverlegging kan komen te vervallen, namelijk geen efficiencywinst met zich.

Voor de toepassing van het begrip toetsingsinkomen in de zogenaamde t-2 systematiek moet daarom voor berekeningsjaar peiljaar worden gelezen. Dit geldt uiteraard niet voor de gevallen waarin nu reeds wordt uitgegaan van het actuele inkomen, te weten de regelingen van de partnertoeslag (artikel 3.4) en het meerinkomen (artikel 3.17).»

vervangen door: «Nu de correctie volledig is afgebouwd, zou in beginsel het begrip toetsingsinkomen van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen op de WSF 2000 van toepassing kunnen worden verklaard. Voor de toekenning van studiefinanciering zal evenwel vooralsnog getoetst blijven worden aan het inkomen in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarin de toekenning plaats vindt. Dit houdt verband met het feit dat vanwege de verwevenheid met bestaande processen als de inning van het lesgeld en de inschrijving bij onderwijsinstellingen er voor gekozen is om de uitvoering van de WSF 2000 en de WTOS niet te selecteren voor de uitvoering door de Belastingdienst. De uitvoering van deze twee wetten blijft opgedragen aan de IB-groep. Overschakelen naar het actuele inkomen zou ondanks dat daarmee de mogelijkheid tot peiljaarverlegging kan komen te vervallen, voor de IB-Groep tot een vergroting van de uitvoeringslasten leiden. Niettemin wordt overschakeling naar het actuele inkomen als grondslag, gelet op de beoogde harmonisatie en transparantie, wenselijk geacht. Bezien zal worden of dit op de langere termijn kan worden gerealiseerd. Handhaving van de zogenaamde t-2 systematiek betekent dat voor de toepassing van het begrip toetsingsinkomen voor berekeningsjaar peiljaar moet worden gelezen. Dit geldt uiteraard niet voor de gevallen waarin nu reeds wordt uitgegaan van het actuele inkomen, te weten de regelingen van de partnertoeslag (artikel 3.4) en het meerinkomen (artikel 3.17).»

21. De toelichting bij artikel VI, onderdeel C, punt 3, is uitgebreid, zodat deze ook van toepassing is op de (nieuwe) onderdelen A, punt 1, E, F en I.

HOOFDSTUK 2 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

22. De tekst van de toelichting op Artikel I. Overgangsrecht huursubsidie, wordt gewijzigd van: Nu bij de referentie-inkomensijkpunten per 1 januari 2006 (eenmalig) moet worden uitgegaan van een «geschatte beginsituatie» worden de betreffende bedragen in afwijking van artikel 27, zesde lid, van de Huursubsidiewet bij ministeriële regeling van de Minister van VROM, na overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vastgesteld (het voorgestelde artikel I, eerste lid, van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen).

Nu per 1 januari 2006 huursubsidie zal worden uitgekeerd op basis van de voorgestelde Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en daarmee de thans geldende Huursubsidiewet in grote mate wordt gewijzigd en aangepast aan eerstgenoemde wet, is overgangsrecht van toepassing. De bedoeling is om oude aanvragen, oud af te doen, zulks met inachtneming van het feit dat bij de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt uitgegaan van berekeningsjaren van 1 januari tot 1 januari in plaats van subsidiejaren van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar. Zodoende loopt het laatste subsidietijdvak op basis van de thans geldende Huursubsidiewet vanaf 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005. Voor het verkrijgen van huursubsidie over (een gedeelte van) dit subsidietijdvak dient de huurder de aanvraag hiervoor uiterlijk 30 november 2005 te hebben ingediend. Later ingediende aanvragen hebben betrekking op huursubsidie met ingang van de eerste van de maand volgend en dus per 1 januari 2006, de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Zo wordt voorkomen dat naast eventuele aanspraken op grond van de (oude) Huursubsidiewet eventuele aanspraken op grond van de Huursubsidiewet, zoals die komt te luiden na de inwerkingtreding van deze wet, kunnen ontstaan. Dit laatste is immers onwenselijk (het voorgestelde artikel I, tweede lid, van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen).

ín:

Nu per 1 januari 2006 huursubsidie zal worden uitgekeerd op basis van de voorgestelde Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en daarmee de thans geldende Huursubsidiewet in grote mate wordt gewijzigd en aangepast aan eerstgenoemde wet, is overgangsrecht van toepassing.

In het voorgestelde artikel I, eerste lid, van hoofdstuk 2 van dit wetsvoorstel wordt expliciet bepaald dat de Minister van VROM respectievelijk burgemeester en wethouders op grond van de Huursubsidiewet, zoals die laatstelijk luidde vóór de inwerkingtreding van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, uitsluitend over het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 huursubsidie respectievelijk een bijzondere bijdrage in de huurlasten toekennen.

Een soortgelijke bepaling is te vinden in het tweede lid, waar het gaat om de voorschotten als bedoeld in artikel 26f, tweede lid, van de Huursubsidiewet. Aangezien huursubsidietijdvakken perioden van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar betroffen, is het noodzakelijk om ten aanzien van het laatste halfjaarstijdvak, dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, een aantal aparte overgangsrechtelijke bepalingen op te nemen. Het voorgestelde artikel I, derde lid, van hoofdstuk 2 van dit wetsvoorstel strekt hiertoe.

In het voorgestelde artikel I, vierde lid, wordt bepaald dat alle door de Minister van VROM vóór 1 januari 2006 (inwerkingtreding Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) aangewezen onzelfstandige woonruimten als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Huursubsidiewet, zoals die laatstelijk luidde vóór de inwerkingtreding van deze wet, zijn aangewezen krachtens dat artikellid, zoals dit komt te luiden na de inwerkingtreding van voormelde Aanpassingswet. Dit is om te voorkomen dat de Belastingdienst Toeslagen alle vóór die datum door de Minister van VROM aangewezen onzelfstandige woonruimten opnieuw moet aanwijzen.

Nu bij de maximum-inkomensgrenzen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Huursubsidiewet, en de referentie-inkomensijkpunten, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van die wet, per 1 januari 2006 (eenmalig) moet worden uitgegaan van een «nieuwe beginsituatie», waarbij rekening moet worden gehouden met zowel de overgang van het inkomen uit het voorafgaande (peil)jaar naar actueel inkomen als met het afschaffen van de correctie op het verzamelinkomen, worden de betreffende bedragen in afwijking van artikel 27, vierde onderscheidenlijk zesde lid, van die wet bij ministeriële regeling van de Minister van VROM, na overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vastgesteld (het voorgestelde artikel I, vijfde lid, van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen).

De bedoeling is oude aanvragen volgens het oude recht af te doen, zulks met inachtneming van het feit dat bij de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt uitgegaan van berekeningsjaren van 1 januari tot 1 januari in plaats van subsidiejaren van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar. Het laatste (subsidie)tijdvak op basis van de thans geldende Huursubsidiewet loopt vanaf 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005. Voor het verkrijgen van huursubsidie over (een gedeelte van) dit tijdvak dient de huurder de aanvraag hiervoor uiterlijk 30 november 2005 te hebben ingediend. Later ingediende aanvragen hebben betrekking op huursubsidie met ingang van de eerste van de maand volgend en dus per 1 januari 2006, de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Zo wordt voorkomen dat naast eventuele aanspraken op grond van de (oude) Huursubsidiewet eventuele aanspraken op grond van de Huursubsidiewet, zoals die komt te luiden na de inwerkingtreding van deze wet, kunnen ontstaan. Dit laatste is immers onwenselijk (het voorgestelde artikel I, zesde en zevende lid, van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen).

23. In de tekst van de toelichting op artikel III. Inwerkingtreding wordt na de tweede volzin de volgende tekst toegevoegd:

In het voorgestelde artikel III, tweede lid, wordt in afwijking van het voorgestelde artikel III, eerste lid, bepaald dat artikel I, eerste, tweede en derde lid, van hoofdstuk 2 in werking treedt met ingang van 1 juli 2005. Deze bepaling heeft betrekking op het «resterende» huursubsidietijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005. Zie voor een toelichting hierop het artikelsgewijze gedeelte van deze memorie van toelichting onder artikel I van hoofdstuk 2.

Naar boven