29 765
Wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in verband met de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor kalenderjaren vanaf 2006 enige wetten aan te passen alsmede het overgangsrecht te regelen voor de uitvoering van enkele op 31 december 2005 bestaande inkomensafhankelijke regelingen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

AFDELING A

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

ARTIKEL I. HUURSUBSIDIEWET

De Huursubsidiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:

a. burgemeester en wethouders: burgemeester en wethouders van de gemeente waar de woning is gelegen waarop de huursubsidie betrekking heeft;

b. huurcommissie: de huurcommissie, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte;

c. huurder: persoon die zijn hoofdverblijf heeft in:

1°. een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is; of

2°. een krachtens de Huisvestingswet gevorderde en toegewezen woning.

d. huurprijs: de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning;

e. huursubsidie: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van het huren van een woning;

f. onderhuurder: persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, onder 2°, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;

g. Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

h. rekenhuur: de rekenhuur, bedoeld in artikel 5;

i. rekeninkomen: de gezamenlijke toetsingsinkomens, bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, die in aanmerking worden genomen voor het bepalen van de draagkracht, bedoeld in artikel 7 van die wet;

j. woonwagen: een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Woningwet, zonder eigen aandrijving.

B

Artikel 1a komt te luiden:

Artikel 1a

1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.

2. De uitvoering van het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van huursubsidie is opgedragen aan de Belastingdienst Toeslagen.

3. In afwijking van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot en geregistreerde partner uitsluitend als partner aangemerkt indien deze in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres van de huurder staat ingeschreven.

C

Het opschrift van hoofdstuk 1, paragraaf 2, komt te luiden: § 2. In aanmerking te nemen bewoningssituatie en huur.

D

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «was» vervangen door «is» en «peiljaar» door: berekeningsjaar.

2. Onderdeel b komt te luiden:

b. meerpersoonshuishouden: het huishouden van een huurder die samen met diens partner of een of meer medebewoners een woning bewoont, als het aandeel in het rekeninkomen, afkomstig van personen die op 1 januari van het berekeningsjaar 65 jaar of ouder zijn, de helft of minder bedraagt;.

3. In onderdeel c wordt «was» vervangen door «is» en «peiljaar» door: berekeningsjaar.

4. Onderdeel d komt te luiden:

d. meerpersoonsouderenhuishouden: het huishouden van een huurder die samen met diens partner of een of meer medebewoners een woning bewoont, als het aandeel in het rekeninkomen, afkomstig van personen die op 1 januari van het berekeningsjaar 65 jaar of ouder zijn, meer dan de helft bedraagt.

E

De artikelen 3 en 4 vervallen.

F

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, vervalt: op de peildatum.

2. In het tweede lid wordt «Onze Minister» telkens vervangen door: de Belastingdienst Toeslagen.

G

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het recht op en de hoogte van de huursubsidie is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.

2. Het derde lid vervalt.

H

Artikel 7a vervalt.

I

Het opschrift van hoofdstuk 2, paragraaf 2, komt te luiden: § 2. Eisen aan de huurder, diens partner en de medebewoners.

J

In artikel 8 vervalt: op de peildatum.

K

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Huursubsidie wordt slechts toegekend:

a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner of onderhuurder van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, behoudens eventueel personen die behoren tot het huishouden van de onderhuurder.

2. Het derde lid vervalt.

L

Artikel 10 vervalt.

M

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «Onze Minister» vervangen door: de Belastingdienst Toeslagen.

2. In het vierde lid vervalt: op de peildatum.

N

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt «Onze Minister» vervangen door: de Belastingdienst Toeslagen.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. De Belastingdienst Toeslagen volgt in zijn besluit het advies van burgemeester en wethouders, behoudens de mogelijkheid in overeenstemming met Onze Minister tot afwijking van een voor de huurder negatief advies in uitzonderlijke gevallen.

O

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, komt te luiden:

1°. de huurder, diens partner of een van de medebewoners 23 jaar of ouder is, dan wel de woning deelt met een kind of pleegkind van de huurder, diens partner of een medebewoner of

2°. de huurder, diens partner of de medebewoner jonger dan 23 jaar is en ten behoeve van die huurder, die partner of die medebewoner in en rond de woning voorzieningen zijn aangebracht die noodzakelijk zijn in verband met een handicap van die huurder, die partner of die medebewoner.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «van de huurder of van een medebewoner» vervangen door: van de huurder, van diens partner of van een medebewoner.

b. Onderdeel c komt te luiden:

c. na overschrijding van de bedragen, genoemd in het eerste lid, als over de maand die onmiddellijk voorafging aan die overschrijding huursubsidie is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning.

P

In artikel 14, tweede lid, wordt «1 juli» vervangen door: 1 januari.

Q

Artikel 15 vervalt.

R

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. De laagste inkomensklasse bevat de rekeninkomens, gelijk aan of lager dan het minimum-inkomensijkpunt, bedoeld in artikel 17, verhoogd met € 200 voor een huishouden als bedoeld in artikel 2, onder a en c, en verhoogd met € 300 voor een huishouden als bedoeld in artikel 2, onder b en d.

2. In het vijfde lid wordt «1 juli» vervangen door: 1 januari.

S

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het minimum-inkomensijkpunt bedraagt, herrekend naar een jaarinkomen in het berekeningsjaar:

a. voor een eenpersoonshuishouden: de som van de bedragen, bedoeld in de artikelen 21, onder a, en 25, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, zoals die bedragen naar redelijke verwachting met ingang van 1 januari van het berekeningsjaar zullen luiden;

b. voor een meerpersoonshuishouden: het bedrag, bedoeld in artikel 21, onder c, van de Wet werk en bijstand, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting met ingang van 1 januari van het berekeningsjaar zal luiden;

c. voor een eenpersoonsouderenhuishouden: het bedrag, bedoeld in artikel 9, tiende lid, onder a, van de Algemene Ouderdomswet, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting met ingang van 1 januari van het berekeningsjaar zal luiden, vermeerderd met de vakantietoeslag, bedoeld in artikel 29, zesde lid, onder c, van de Algemene Ouderdomswet, zoals die toeslag naar redelijke verwachting met ingang van 1 januari van het berekeningsjaar zal luiden, en verder vermeerderd met € 1675;

d. voor een meerpersoonsouderenhuishouden: twee maal het bedrag, bedoeld in artikel 9, tiende lid, onder b, van de Algemene Ouderdomswet, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting met ingang van 1 januari van het berekeningsjaar zal luiden, vermeerderd met de vakantietoeslag, bedoeld in artikel 29, zesde lid, onder a, van de Algemene Ouderdomswet, zoals die toeslag naar redelijke verwachting met ingang van 1 januari van het berekeningsjaar zal luiden, en verder vermeerderd met € 1050.

2. In het derde lid vervalt telkens: op de peildatum.

T

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt telkens: op de peildatum.

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. De in het eerste en tweede lid genoemde bedragen worden met ingang van 1 januari onderscheidenlijk 1 juli van elk jaar aangepast overeenkomstig artikel 27.

U

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. het deel van de rekenhuur boven de aftoppingsgrens wordt voor 50 procent gesubsidieerd:

1°. als de huurder, diens partner of één van de medebewoners 65 jaar of ouder is;

2°. als het een eenpersoonshuishouden betreft, of

3°. als de huurder een woning bewoont of betrekt waarin aanpassingen zijn aangebracht in en rond de woning, die noodzakelijk zijn in verband met een handicap van de huurder, diens partner of een medebewoner.

2. Het derde lid vervalt.

V

Artikel 22 vervalt.

W

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23

Bij verhuizing van de huurder blijft het in artikel 7, eerste lid, bedoelde recht op huursubsidie in stand, mits hij de woning naar welke hij verhuist huurt en vervolgens bewoont en ook overigens aan de voorwaarden voor verkrijging van huursubsidie wordt voldaan. De artikelen 5, tweede lid, en 12 zijn van overeenkomstige toepassing.

X

Artikel 24 vervalt.

Y

Artikel 26 vervalt.

Z

Hoofdstuk 4A vervalt.

AA

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, aanhef, komt te luiden:

Met ingang van 1 juli van elk jaar worden aangepast aan de gemiddelde huurprijswijziging, zoals die naar redelijke verwachting op die datum zal plaatsvinden:

2. In het eerste lid komt de laatste volzin als volgt te luiden:

Hierbij wordt een correctie aangebracht naar de mate waarin de gemiddelde huurprijswijziging op 1 juli van het voorafgaande jaar afweek van de verwachting waarvan werd uitgegaan bij de eerdere aanpassing van deze bedragen.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij ministeriële regeling wordt elk jaar, met ingang van 1 juli, het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onder a (maximale huurgrens), aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijzen (alle huishoudens) in het jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar, als in januari van het berekeningsjaar in de Staatscourant bekendgemaakt.

4. Na het derde lid wordt onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot vijfde tot en met negende lid een lid ingevoegd, luidende:

4. Bij ministeriële regeling worden elk jaar, met ingang van 1 januari, de bedragen, genoemd in artikel 14, eerste lid (maximum-inkomensgrens), aangepast met de factor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met dien verstande dat voor «kalenderjaar» wordt gelezen: berekeningsjaar. De maximum-inkomensgrens kan, naast de aanpassing daarvan volgens de eerste volzin, worden aangepast ter voorkoming van onbedoelde gevolgen van maatregelen met betrekking tot de inkomens boven het minimum-inkomensijkpunt.

5. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

5. Bij ministeriële regeling wordt elk jaar, na overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de hoogte vastgesteld van de bedragen, zoals die met ingang van 1 januari krachtens artikel 17, eerste lid, als minimum-inkomensijkpunten gelden.

6. Het zesde lid, eerste volzin (nieuw), komt te luiden: Bij ministeriële regeling wordt elk jaar, met ingang van 1 januari, de hoogte van de bedragen, die krachtens artikel 18, eerste lid, als referentie-inkomensijkpunt zullen gelden, aangepast met het percentage, waarmee de per die datum verwachte corresponderende bedragen krachtens artikel 17, eerste lid (minimum-inkomensijkpunten), afwijken van de corresponderende bedragen die per 1 januari in het daaraan voorafgaande berekeningsjaar gelden krachtens de in dat artikellid genoemde wetten.

7. Het zevende lid, tweede volzin (nieuw), komt te luiden: De maximum-inkomensgrens, bedoeld in het vierde lid, en de bedragen, bedoeld in het vijfde en zesde lid, worden naar boven afgerond op een veelvoud van € 25.

8. Het achtste lid (nieuw) komt te luiden:

8. De minimum-inkomensijkpunten en de overeenkomstig het eerste tot en met zevende lid vastgestelde, vanaf 1 januari geldende referentie-inkomensijkpunten en maximale inkomensgrenzen, en vanaf 1 juli geldende maximale huur-, kwaliteitskortings- en aftoppingsgrenzen, alsmede de voor de verschillende inkomensklassen en typen huishouden geldende basishuren worden elk jaar uiterlijk op 1 november daaraan voorafgaand onderscheidenlijk 1 mei daaraan voorafgaand in de Staatscourant bekendgemaakt.

9. In het negende lid (nieuw) vervalt: 3, tweede lid, onder b (inkomensvrijlating), 4, tweede lid (vermogensvrijlating),.

BB

Het opschrift van hoofdstuk 6 komt te luiden: HOOFDSTUK 6. HUURSUBSIDIE-INFORMATIEPUNTEN

CC

Artikel 28 komt te luiden:

Artikel 28

1. Burgemeester en wethouders bevorderen dat binnen hun gemeente een of meer voorzieningen tot stand komen die de dienstverlening, voortvloeiende uit de uitvoering van deze wet en van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, welke ten goede komt aan de huurders, verbeteren.

2. De Belastingdienst Toeslagen verstrekt de voor de uitvoering van de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, benodigde gegevens behoudens het bepaalde in artikel 48c, uitsluitend ten behoeve van die voorzieningen.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de taken en van de inrichting van de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid.

DD

De artikelen 29 tot en met 32 vervallen.

EE

Hoofdstuk 7 vervalt.

FF

Artikel 38, eerste lid, komt te luiden:

1. Burgemeester en wethouders zien erop toe dat het aantal gevallen, waarin huursubsidie wordt toegekend aan huurders die in de gemeente een woning betrekken met een rekenhuur, hoger dan de in artikel 20, tweede lid, bedoelde aftoppingsgrens, elk tijdvak dat loopt van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar niet meer bedraagt dan vier procent van het totaal aantal van de gevallen waarin in dat tijdvak huursubsidie wordt toegekend aan huurders die in die gemeente een woning betrekken.

GG

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «subsidiejaar» vervangen door: tijdvak dat loopt van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De hoogte van de bijdrage is gelijk aan het aantal van de gevallen waarin in het tijdvak dat loopt van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar in die gemeente het in artikel 38 genoemde percentage werd overschreden verminderd met het aantal gevallen waarin de Belastingdienst Toeslagen in overeenstemming met Onze Minister is afgeweken van het advies van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 12, vermenigvuldigd met een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld tarief. Daarbij is bepalend het aantal gevallen dat bij Onze Minister bekend is op 1 januari na afloop van het tijdvak, bedoeld in de eerste volzin.

HH

In artikel 40 wordt «subsidiejaar» vervangen door: tijdvak.

II

Het opschrift van hoofdstuk 9 komt te luiden: HOOFDSTUK 9. GEMEENTELIJK WOONLASTENFONDS EN EXPERIMENTEN

JJ

De artikelen 46 tot en met 48b vervallen.

KK

Artikel 48c komt te luiden:

Artikel 48c

De Belastingdienst Toeslagen verstrekt de voor de uitvoering ten behoeve van het doen van uitkeringen uit een bij verordening op basis van artikel 108 van de Gemeentewet ingesteld gemeentelijk woonlastenfonds benodigde gegevens behoudens het bepaalde in artikel 28, tweede lid, uitsluitend ten behoeve van dat woonlastenfonds.

LL

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, eerste volzin, komt te luiden: De Belastingdienst Toeslagen kan voor de huur van nader door Onze Minister aangewezen woningen of categorieën van woningen huursubsidie toekennen in afwijking van de artikelen 1, onder c en d, 11 en 13, ten behoeve van experimenten die naar het oordeel van Onze Minister in het belang van de volkshuisvesting zijn.

2. In het tweede lid wordt «Onze Minister kan ook» vervangen door «De Belastingdienst Toeslagen kan op verzoek van Onze Minister» en wordt «hem» vervangen door: Onze Minister.

MM

In artikel 50 wordt «achtste lid» vervangen door: negende lid.

NN

In artikel 55 worden na het vierde lid onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zevende en achtste lid twee leden toegevoegd, luidende:

5. Bij de toepassing van artikel 7 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen kan de Belastingdienst Toeslagen op verzoek van de huurder het op 31 december 2005 van kracht zijnde beleid toepassen dat Onze Minister heeft getroffen op grond van artikel 26, eerste lid, zoals dat op die datum luidde.

6. Het vijfde lid geldt uitsluitend in bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen.

ARTIKEL II. DE UITVOERINGSWET HUURPRIJZEN WOONRUIMTE

De Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 6, onder b, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt «Onze Minister» vervangen door: de Belastingdienst Toeslagen.

AFDELING B

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

ARTIKEL I. DE WET KINDEROPVANG

De Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel i, komt te luiden: ouder: de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang betrekking heeft;

2. Het eerste lid, onderdelen j, k, l, q, r, s, t en u vervallen.

3. Het eerste lid, onderdelen m tot en met p worden geletterd j tot en met m.

4. Het derde lid vervalt.

B

Na artikel 1 wordt een nieuw artikel 1a ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 47, van toepassing.

2. De uitvoering van het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van de tegemoetkoming is opgedragen aan de Belastingdienst Toeslagen.

3. In afwijking in zoverre van het eerste lid zijn met betrekking tot tegemoetkomingen van de gemeente en van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen alleen de volgende bepalingen van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van overeenkomstige toepassing:

a. artikel 2, eerste lid, onderdeel b,

b. artikel 3,

c. artikel 4,

d. artikel 6,

e. artikel 9,

f. artikel 10,

g. artikel 43.

C

De artikelen 2, 3 en 4 vervallen.

D

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

1. Een ouder heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens het Rijk, jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

2. Een ouder en diens partner die tevens ouder is worden voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.

E

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «tegemoetkomingsjaar aanspraak op een tegemoetkoming van het Rijk» vervangen door: berekeningsjaar aanspraak op een tegemoetkoming.

2. Het vierde lid vervalt.

3. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid en komt te luiden:

4. Voor de toepassing van deze wet wordt met inkomen uit werk en woning als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gelijkgesteld een daarmee overeenkomend inkomen dat niet tot het verzamelinkomen van de ouder behoort omdat het niet behoort tot het Nederlands inkomen als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of is vrijgesteld op grond van bepalingen van internationaal recht.

4. Het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

F

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

1. De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van:.

2. Het eerste lid, onderdeel a. komt te luiden:

a. de draagkracht, en.

3. In het tweede, vierde, vijfde en zevende lid wordt «tegemoetkoming van het Rijk» telkens vervangen door: tegemoetkoming.

G

De artikelen 8 tot en met 21 vervallen.

H

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en het tweede lid wordt «tegemoetkomingsjaar» telkens vervangen door: berekeningsjaar.

2. Het vijfde lid vervalt.

I

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «tegemoetkomingsjaar» vervangen door: berekeningsjaar.

2. Het derde lid vervalt.

J

In artikel 34 wordt na «de vaststelling van de tegemoetkoming» ingevoegd: van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

K

In artikel 35, derde lid, eerste volzin, wordt «partner, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn van de ouder» vervangen door: partner.

L

De artikelen 36 en 37 vervallen.

M

Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd.

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «De tegemoetkomingen van het Rijk, de gemeente of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,» vervangen door: De tegemoetkomingen van de gemeente of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

2. In het eerste lid wordt onderdeel b vervangen door:

b. vorderingen van de gemeente of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

N

De artikelen 42 en 43 vervallen.

O

Artikel 44 komt te luiden:

Artikel 44

De ouder en zijn partner zijn ten aanzien van schulden voortvloeiend uit vorderingen van de gemeente of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge deze wet, hoofdelijk aansprakelijk.

P

Artikel 71 vervalt.

Q

Artikel 76 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete» vervangen door: De bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

2. In het tweede lid wordt «Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt» vervangen door: Indien tegen de door het college van burgemeester en wethouders opgelegde bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt.

R

In artikel 84 wordt «Indien een bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd» vervangen door: Indien een bestuurlijke boeten ten onrechte door het college van burgemeester en wethouders is opgelegd.

S

Artikel 85 vervalt.

T

Artikel 87, eerste lid, onder c., komt te luiden:

c. de hoogte van de tegemoetkoming en de hoogte van de tegemoetkomingen van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

U

In artikel 94, eerste en tweede lid, wordt «extra tegemoetkoming van het Rijk» telkens vervangen door: extra tegemoetkoming.

V

In de aanhef van artikel 95, eerste lid, wordt «De extra tegemoetkoming van het Rijk» vervangen door: De extra tegemoetkoming.

W

Artikel 96 komt te luiden:

Artikel 96

Bij toepassing van artikel 94 of 95 is artikel 7 van overeenkomstige toepassing.

X

Artikel 108 vervalt.

Y

In artikel 113, eerste lid, wordt «Onze Minister van Financiën, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad verstrekken» vervangen door: Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad verstrekken;

Z

In artikel 114 vervalt «18».

AFDELING C

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

ARTIKEL I. DE WET STUDIEFINANCIERING 2000

De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de begripsomschrijving van gecorrigeerde belastbare loon vervangen door: belastbare loon als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met twee derde van het hoogste van de uit de toepassing van de volgende onderdelen voortvloeiende bedragen:

a. bij dat loon uit tegenwoordige dienstbetrekking: 12% van dat loon, maar niet minder dan € 119,- en niet meer dan € 1 605,-,

b. bij dat loon uit vroegere dienstbetrekking: € 487,-,

2. In het eerste lid wordt de begripsomschrijving van gecorrigeerde verzamelinkomen vervangen door: verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 verminderd met:

a. indien in het kalenderjaar waarover het verzamelinkomen wordt berekend, de zelfstandigenaftrek, bedoeld in artikel 3.76 van de Wet inkomstenbelasting 2001, is toegepast: € 903,-,

b. indien in het kalenderjaar waarover het verzamelinkomen wordt berekend, loon in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten: twee derde van het hoogste van de uit de toepassing van de volgende onderdelen voortvloeiende bedragen:

1°. bij dat loon uit tegenwoordige dienstbetrekking: 12% van dat loon, maar niet minder dan € 119,- en niet meer dan € 1 605,-,

2°. bij dat loon uit vroegere dienstbetrekking: € 487,-,

3. In het eerste lid wordt partner en de begripsomschrijving hiervan vervangen door: partner: partner als bedoeld in artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen,.

4. In het eerste lid worden in alfabetische rangschikking ingevoegd: sociaal-fiscaal nummer: nummer als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000,.

5. Het tweede en derde lid vervallen.

6. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

B

Artikel 1.4 vervalt.

C

Na artikel 1.7 wordt ingevoegd artikel 1.8, luidende:

Artikel 1.8. AWIR van toepassing

Op deze wet zijn van toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen:

a. artikel 6,

b. artikel 9, eerste lid, en

c. artikel 10.

D

Aan artikel 3.4 wordt na het derde lid een vierde lid toegevoegd, luidende:

4. Artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is van toepassing.

E

Artikel 3.9, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De derde volzin komt te luiden: Deze voet is naar de maatstaf van 2004 gelijk aan € 14 827,15.

2. In de laatste volzin wordt «een vrije voet die naar de maatstaf van 2001 gelijk is aan € 16 634,26» vervangen door: een vrije voet die naar de maatstaf van 2004 gelijk is aan € 18 973,-.

F

1. Voor de tekst van artikel 11.5 wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

a. het begrip partner,

b. het begrip sociaal-fiscaal nummer,

c. het begrip vreemdeling,

d. artikel 1.8, en

e. artikel 3.4, vierde lid.

G

Het derde en vijfde lid van artikel 12.1 vervallen.

H

Na artikel 12.10 wordt ingevoegd:

Artikel 12.11 Afwijking in verband met de Aanpassingswet AWIR

1. Op besluiten met betrekking tot studiefinanciering voor het kalenderjaar 2006 zijn de bepalingen, opgenomen in hoofdstuk 1, afdeling C, artikel I, van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing.

2. Op besluiten met betrekking tot studiefinanciering voor het kalenderjaar 2007 zijn de bepalingen, opgenomen in hoofdstuk 1, afdeling C, artikel II, van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing.

3. Op besluiten met betrekking tot studiefinanciering voor de kalenderjaren 2008 en volgende zijn de bepalingen, opgenomen in hoofdstuk 1, afdeling C, artikel III, van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing.

ARTIKEL II. DE WET STUDIEFINANCIERING 2000

De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de begripsomschrijving van gecorrigeerde belastbare loon vervangen door: belastbare loon als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met een derde van het hoogste van de uit de toepassing van de volgende onderdelen voortvloeiende bedragen:

a. bij dat loon uit tegenwoordige dienstbetrekking: 12% van dat loon, maar niet minder dan € 119,- en niet meer dan € 1 605,-,

b. bij dat loon uit vroegere dienstbetrekking: € 487,-,.

2. In het eerste lid wordt de begripsomschrijving van gecorrigeerde verzamelinkomen vervangen door: verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 verminderd met:

a. indien in het kalenderjaar waarover het verzamelinkomen wordt berekend, de zelfstandigenaftrek, bedoeld in artikel 3.76 van de Wet inkomstenbelasting 2001, is toegepast: € 452,-,

b. indien in het kalenderjaar waarover het verzamelinkomen wordt berekend, loon in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten: een derde van het hoogste van de uit de toepassing van de volgende onderdelen voortvloeiende bedragen:

1°. bij dat loon uit tegenwoordige dienstbetrekking: 12% van dat loon, maar niet minder dan € 119,- en niet meer dan € 1 605,-,

2°. bij dat loon uit vroegere dienstbetrekking: € 487,-,.

B

Artikel 3.9, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De derde volzin komt te luiden: Deze voet is naar de maatstaf van 2004 gelijk aan € 15 143,81.

2. In de laatste volzin wordt «een vrije voet die naar de maatstaf van 2004 gelijk is aan € 18 973,-» vervangen door: een vrije voet die naar de maatstaf van 2004 gelijk is aan € 19 289,66.

ARTIKEL III. DE WET STUDIEFINANCIERING 2000

De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden in alfabetische rangschikking ingevoegd:

belastbaar loon: belastbaar loon als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, belastbaar minimumloon: bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag, afgeleid van het totaal van het minimumloon en de minimumvakantiebijslag voor een 23-jarige op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, toetsingsinkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8, eerste tot en met derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met dien verstande dat, behoudens bij de toepassing van de artikelen 3.4 en 3.17, voor berekeningsjaar wordt gelezen: peiljaar, verzamelinkomen: verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001,.

2. De begripsbepalingen gecorrigeerde belastbare loon, gecorrigeerde belastbare minimumloon en gecorrigeerde verzamelinkomen vervallen.

3. Aan de begripsomschrijving van peiljaar wordt na «aan het jaar waarin het studiefinancieringstijdvak aanvangt,» toegevoegd: dan wel het jaar waarvoor de draagkracht in de zin van hoofdstuk 6 wordt vastgesteld,.

4. Het derde lid vervalt.

B

In artikel 1.6 wordt «het gecorrigeerde verzamelinkomen of het gecorrigeerde belastbare loon» vervangen door: het verzamelinkomen of het belastbare loon.

C

Artikel 3.4, tweede lid, komt te luiden:

2. Uitsluitend als financieel afhankelijk wordt aangemerkt de partner die een toetsingsinkomen heeft dat naar de maatstaf van 1 januari 2004 minder bedraagt dan € 5 825,- en die de verzorging heeft van een of meer kinderen die jonger zijn dan 12 jaar waarvoor op grond van de Algemene Kinderbijslagwet aanspraak op kinderbijslag bestaat. Bij de bepaling van het inkomen van de partner zijn de artikelen 5 en 8, vierde, zesde en zevende lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en artikel 3.17 van overeenkomstige toepassing.

D

Artikel 3.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Maatstaf voor de bepaling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage is het toetsingsinkomen van de afzonderlijke ouders van de studerende in het peiljaar.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Op het toetsingsinkomen in het peiljaar wordt in mindering gebracht de vrije voet. Deze voet is naar de maatstaf van 2004 gelijk aan € 15 460,48. Indien een van de ouders is overleden, geldt voor de andere ouder een dubbele vrije voet. Indien een studerende die niet geadopteerd is en die als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, blijkens die basisadministratie slechts één ouder heeft of artikel 3.14 toepassing heeft gevonden, is de vorige volzin van overeenkomstige toepassing. Indien voor een ouder voor de inkomstenbelasting – naast de algemene heffingskorting – de alleenstaande-ouderkorting of de aanvullende alleenstaande-ouderkorting van toepassing is, en voor hem geen dubbele vrije voet geldt, geldt voor hem in afwijking van de derde volzin een vrije voet die naar de maatstaf van 2004 gelijk is aan € 19 606,33.

4. In het vierde lid, wordt «gecorrigeerde verzamelinkomen» vervangen door toetsingsinkomen.

E

In artikel 3.10, tweede lid, wordt «gecorrigeerde verzamelinkomens» vervangen door: toetsingsinkomens.

F

Artikel 3.11 komt te luiden:

Artikel 3.11. Nog niet vastgesteld of nog niet bekend inkomen

Voor de toepassing van de artikelen 3.9 en 3.10 wordt zolang het toetsingsinkomen over het peiljaar, het eerste of het tweede jaar na het peiljaar nog niet kan worden bepaald, door de IB-Groep daarvoor in de plaats gesteld een bedrag dat het desbetreffende toetsingsinkomen zo goed mogelijk benadert.

G

Artikel 3.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Indien een studerende in een kalenderjaar meerinkomen heeft, leidt dit tot een vordering van de IB-Groep op de studerende. Meerinkomen is het toetsingsinkomen, verminderd met een vrije voet naar de maatstaf van 1 januari 2004 van € 12 148,-.

2. Het tweede lid vervalt.

3. In het derde lid wordt «Tot het toetsingsinkomen behoren niet:» vervangen door: Tot het meerinkomen worden niet gerekend:.

4. In het vijfde lid wordt «toetsingsinkomen» vervangen door: meerinkomen.

5. Het zesde lid komt te luiden:

6. Voor de toepassing van het vijfde lid worden de volgende onderdelen van het toetsingsinkomen op verzoek van de studerende herleid tot maandbedragen door de desbetreffende bedragen te delen door 12:

a. de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onder a van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek die behaald is in het desbetreffende jaar,

b. de negatieve persoonsgebonden aftrekposten, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onderdeel g, van de Wet inkomstenbelasting 2001,

c. de persoonsgebonden aftrek, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onderdeel j, van de Wet inkomstenbelasting 2001,

d. het inkomen uit aanmerkelijk belang, bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en

e. het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen.

H

In artikel 6.2, derde lid wordt «gecorrigeerd verzamelinkomen» vervangen door: toetsingsinkomen.

I

Artikel 6.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en zevende lid, wordt «gecorrigeerde verzamelinkomen» telkens vervangen door: toetsingsinkomen.

2. In het eerste lid vervallen de tweede en derde volzin.

3. In het tweede, derde en zevende lid, vervalt telkens «gecorrigeerde».

4. In het tweede en vijfde lid wordt «draagkrachtinkomen» telkens vervangen door: toetsingsinkomen.

5. In het vierde lid wordt «gecorrigeerd verzamelinkomen» vervangen door: toetsingsinkomen.

J

Artikel 6.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «gecorrigeerde verzamelinkomen» vervangen door: toetsingsinkomen.

2. In het derde lid vervalt telkens «gecorrigeerde».

K

In artikel 9.6a wordt «het gecorrigeerde verzamelinkomen of het gecorrigeerde belastbare loon» vervangen door: het verzamelinkomen of het belastbare loon.

L

In artikel 11.1 wordt «genoemd in de artikelen 3.9, derde lid» vervangen door: genoemd in de artikelen 3.4, tweede lid, 3.9, derde lid.

M

Artikel 11.5, tweede lid, komt te luiden:

2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

a. het begrip belastbaar loon,

b. het begrip belastbaar minimumloon,

c. het begrip partner,

d. het begrip sociaal-fiscaal nummer,

e. het begrip toetsingsinkomen,

f. het begrip vreemdeling,

g. het begrip verzamelinkomen,

h. artikel 1.8, en

i. artikel 3.4, vierde lid.

ARTIKEL IV. DE WET TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de begripsomschrijving van gecorrigeerde belastbare loon vervangen door: belastbare loon als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met twee derde van het hoogste van de uit de toepassing van de volgende onderdelen voortvloeiende bedragen:

a. bij dat loon uit tegenwoordige dienstbetrekking: 12% van dat loon, maar niet minder dan € 119,- en niet meer dan € 1 605,-,

b. bij dat loon uit vroegere dienstbetrekking: € 487,-,

2. In het eerste lid wordt de begripsomschrijving van gecorrigeerde verzamelinkomen vervangen door: verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 verminderd met:

a. indien in het kalenderjaar waarover het verzamelinkomen wordt berekend, de zelfstandigenaftrek, bedoeld in artikel 3.76 van de Wet inkomstenbelasting 2001, is toegepast: € 903,-,

b. indien in het kalenderjaar waarover het verzamelinkomen wordt berekend, loon in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten: twee derde van het hoogste van de uit de toepassing van de volgende onderdelen voortvloeiende bedragen:

1°. bij dat loon uit tegenwoordige dienstbetrekking: 12% van dat loon, maar niet minder dan € 119,- en niet meer dan € 1 605,-,

2°. bij dat loon uit vroegere dienstbetrekking: € 487,-,

3. In het eerste lid wordt partner en de begripsomschrijving hiervan vervangen door: partner: degene die in het kalenderjaar waarin het school- of studiejaar aanvangt gedurende meer dan 6 maanden partner als bedoeld in artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van de aanvrager is, met dien verstande dat voor de toepassing van hoofdstuk 4 voor «belanghebbende» gelezen wordt: TOS-ouder,.

4. In het eerste lid worden in alfabetische rangschikking ingevoegd: sociaal-fiscaal nummer: nummer als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000,.

5. Het derde en vierde lid vervallen.

6. Het vijfde lid wordt vernummerd tot derde lid.

B

Artikel 1.4 vervalt.

C

Na artikel 1.7 wordt ingevoegd artikel 1.8, luidende:

Artikel 1.8. AWIR van toepassing

Op deze wet, met uitzondering van hoofdstuk 10, zijn van toepassing van de Algemene Wet inkomensafhankelijke regelingen:

a. artikel 6,

b. artikel 9, eerste en tweede lid, met dien verstande dat het tweede lid niet van toepassing is op hoofdstuk 3 van deze wet, en

c. artikel 10, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op hoofdstuk 3 van deze wet.

D

De laatste volzin van artikel 2.23, tweede lid, komt te luiden: Naar de maatstaf van het schooljaar of studiejaar 2004–2005 bedraagt het grensbedrag € 28 616,26.

E

1. Voor de tekst van artikel 11.4 wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

a. het begrip partner,

b. het begrip sociaal-fiscaal nummer,

c. het begrip vreemdeling, en

d. artikel 1.8.

F

Artikel 12.1 vervalt.

G

Na artikel 12.5 wordt ingevoegd:

Artikel 12.11 Afwijking in verband met de Aanpassingswet AWIR

1. Op besluiten met betrekking tot tegemoetkomingen voor het school- of studiejaar 2005–2006 zijn de bepalingen die golden voor de inwerkingtreding van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing.

2. Op besluiten met betrekking tot tegemoetkomingen voor het school- of studiejaar 2006–2007 zijn de bepalingen, opgenomen in hoofdstuk 1, afdeling C, artikel IV, van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing.

3. Op besluiten met betrekking tot tegemoetkomingen voor het school- of studiejaar 2007–2008 zijn de bepalingen, opgenomen in hoofdstuk 1, afdeling C, artikel V, van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing.

4. Op besluiten met betrekking tot tegemoetkomingen voor het school- of studiejaar 2008–2009 en volgende zijn de bepalingen, opgenomen in hoofdstuk 1, afdeling C, artikel VI, van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing.

ARTIKEL V. DE WET TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de begripsomschrijving van gecorrigeerde belastbare loon vervangen door: belastbare loon als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met een derde van het hoogste van de uit de toepassing van de volgende onderdelen voortvloeiende bedragen:

a. bij dat loon uit tegenwoordige dienstbetrekking: 12% van dat loon, maar niet minder dan € 119,- en niet meer dan € 1 605,-,

b. bij dat loon uit vroegere dienstbetrekking: € 487,-,

2. In het eerste lid wordt de begripsomschrijving van gecorrigeerde verzamelinkomen vervangen door: verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 verminderd met:

a. indien in het kalenderjaar waarover het verzamelinkomen wordt berekend, de zelfstandigenaftrek, bedoeld in artikel 3.76 van de Wet inkomstenbelasting 2001, is toegepast: € 452,-,

b. indien in het kalenderjaar waarover het verzamelinkomen wordt berekend, loon in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten: een derde van het hoogste van de uit de toepassing van de volgende onderdelen voortvloeiende bedragen:

1°. bij dat loon uit tegenwoordige dienstbetrekking: 12% van dat loon, maar niet minder dan € 119,- en niet meer dan € 1 605,-,

2°. bij dat loon uit vroegere dienstbetrekking: € 487,-,

B

De laatste volzin van artikel 2.23, tweede lid, komt te luiden: Naar de maatstaf van het schooljaar of studiejaar 2004–2005 bedraagt het grensbedrag € 29 249,60.

ARTIKEL VI. DE WET TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in alfabetische rangschikking ingevoegd: belastbaar loon: belastbare loon als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, toetsingsinkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8, eerste tot en met derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met dien verstande dat voor «berekeningsjaar» gelezen wordt: peiljaar, verzamelinkomen: verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001,.

2. De begripsbepalingen gecorrigeerde belastbare loon en gecorrigeerde verzamelinkomen vervallen.

3. Het derde lid vervalt.

B

In artikel 1.6 wordt «het gecorrigeerde verzamelinkomen of het gecorrigeerde belastbare loon» vervangen door: het verzamelinkomen of het belastbare loon.

C

Artikel 1.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdelen b en c worden geletterd c en d.

2. Na onderdeel a wordt ingevoegd onderdeel b, luidende:

b. artikel 7, eerste lid, met dien verstande dat voor de toepassing van hoofdstuk 4 voor «belanghebbende» gelezen wordt: TOS-ouder,.

D

Artikel 2.23 komt te luiden:

Artikel 2.23 Grensbedrag draagkracht

1. De tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en in de schoolkosten is afhankelijk van de hoogte van de op grond van artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen berekende draagkracht.

2. Volledige tegemoetkoming ingevolge de hoofdstukken 3, 4 en 5 bestaat tot en met het grensbedrag van de draagkracht. Naar de maatstaf van het schooljaar of studiejaar 2004–2005 bedraagt het grensbedrag € 29 882,93.

3. Indien het toe te kennen bedrag per aanvrager minder bedraagt dan € 10,-, wordt de tegemoetkoming op nihil gesteld.

E

Artikel 2.24 vervalt.

F

In artikel 2.25, derde lid, wordt «het toetsingsinkomen» vervangen door: de draagkracht.

G

Artikel 2.28 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 2.24» vervangen door: artikel 1.8, onderdeel b.

2. In het tweede lid wordt «het toetsingsinkomen» vervangen door: de draagkracht.

H

In artikel 2.29 wordt «de artikelen 2.24 en 2.25» vervangen door: «artikel 1.8, onderdeel b, en artikel 2.25» en vervalt telkens «gecorrigeerde».

I

In artikel 4.9 wordt «het toetsingsinkomen» vervangen door: de draagkracht.

J

In artikel 9.6 wordt «het gecorrigeerde verzamelinkomen of het gecorrigeerde belastbare loon» vervangen door: het verzamelinkomen of het belastbare loon.

K

Artikel 11.4, tweede lid, komt te luiden:

2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

a. het begrip belastbaar loon,

b. het begrip partner,

c. het begrip sociaal-fiscaal nummer,

d. het begrip toetsingsinkomen,

e. het begrip vreemdeling,

f. het begrip verzamelinkomen, en

g. artikel 1.8.

AFDELING D

Ministerie van Justitie

ARTIKEL I. WETBOEK VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 475d, vijfde lid, onderdeel b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vervalt: ,een bijzondere bijdrage in de huurlasten op grond van artikel 26b van de Huursubsidiewet,.

AFDELING E

Ministerie van Financiën

ARTIKEL I. DE WET OP DE LOONBELASTING 1964

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 16, eerste lid, onderdeel d, wordt «op de voet van artikel 5, eerste lid,» vervangen door: op de voet van artikel 5.

B

Artikel 16c, vierde lid, komt te luiden:

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder partner verstaan hetgeen daaronder in artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt verstaan.

HOOFDSTUK 2 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL I. OVERGANGSRECHT HUURSUBSIDIEWET

1. Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, respectievelijk burgemeester en wethouders, kennen voor het subsidiejaar dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 slechts huursubsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Huursubsidiewet, respectievelijk een bijzondere bijdrage in de huurlasten als bedoeld in artikel 26b, eerste lid, van die wet, dan wel voorschotten daarop krachtens artikel 31, derde lid, respectievelijk artikel 26c, vijfde lid, van die wet, zoals die bepalingen laatstelijk luidden vóór de inwerkingtreding van deze wet, toe over een tijdvak dat uiterlijk loopt tot en met 31 december 2005.

2. Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer verstrekt voor het subsidiejaar dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 in het eerste lid bedoelde subsidietijdvak slechts voorschotten als bedoeld in artikel 26f, tweede lid, van de Huursubsidiewet, zoals dat laatstelijk luidde vóór de inwerkingtreding van deze wet, over een tijdvak dat uiterlijk loopt tot en met 31 december 2005.

3. Voorzover een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Huursubsidiewet, of een beperkt huursubsidiebericht of een huursubsidiebericht als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van die wet dan wel een aanvraag tot toekenning van een bijzondere bijdrage in de huurlasten als bedoeld in artikel 26b, eerste lid, van die wet, zoals die bepalingen laatstelijk luidden vóór de inwerkingtreding van deze wet, betrekking heeft op het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, wordt voor de toepassing van die wet zoals deze laatstelijk luidde voor de inwerkingtreding van deze wet:

a. in artikel 1, onderdeel l, voor «het subsidiejaar» gelezen: het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005;

b. artikel 1, onderdeel o, als volgt gelezen:

o. subsidietijdvak:

1°. het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, als de huurder in het daaraan voorafgaande subsidiejaar huursubsidie heeft ontvangen dan wel in de maand juni voorafgaand aan dat tijdvak een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, heeft ingediend;

2°. de resterende volle kalendermaanden van het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, als de huurder in het tijdvak 1 juli 2005 tot en met 30 november 2005 een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, heeft ingediend;

c. in artikel 15, eerste lid, voor «de laatste dag van het subsidiejaar» gelezen: 30 juni 2006;

d. in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, en artikel 26d, vierde lid, voor «subsidiejaar» gelezen: tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005;

e. in artikel 26c, vierde lid, voor «30 juni» gelezen: 31 december 2005;

f. artikel 26f, derde lid, eerste volzin, als volgt gelezen: burgemeester en wethouders declareren de in een tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 gemaakte kosten uiterlijk 30 september volgend op dat tijdvak;

g. in artikel 30a, eerste lid, onderdeel b, voor «1 juli van elk jaar» gelezen: 1 juli 2005.

4. Alle vóór de inwerkingtreding van deze wet door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen onzelfstandige woonruimten als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Huursubsidiewet, zoals dat laatstelijk luidde vóór de inwerkingtreding van deze wet, zijn aangewezen krachtens dat artikellid, zoals dat komt te luiden nadat deze wet in werking is getreden.

5. Bij regeling van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer wordt, na overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in afwijking van artikel 27, vierde en zesde lid, van de Huursubsidiewet, de hoogte vastgesteld van de bedragen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 18, eerste lid, van die wet, die met ingang van 1 januari 2006 krachtens die wet gelden.

6. Indien de huurder uiterlijk op 30 november 2005 een aanvraag tot toekenning van huursubsidie als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Huursubsidiewet, of een verzoek als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van die wet, zoals die bepalingen laatstelijk luidden vóór de inwerkingtreding van deze wet, heeft ingediend en die aanvraag respectievelijk dat verzoek heeft betrekking op het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 of een daaraan voorafgaand subsidietijdvak, wordt die aanvraag respectievelijk dat verzoek afgedaan overeenkomstig die wet.

7. Indien de huurder uiterlijk op 28 februari 2006 een aanvraag tot toekenning van een bijzondere bijdrage in de huurlasten als bedoeld in artikel 26b, eerste lid, van de Huursubsidiewet, dan wel een verzoek als bedoeld in artikel 26g, eerste lid, van die wet heeft ingediend, zoals die bepalingen laatstelijk luidden vóór de inwerkingtreding van deze wet, en die aanvraag respectievelijk dat verzoek heeft betrekking op het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 of een daaraan voorafgaand subsidietijdvak, wordt die aanvraag respectievelijk dat verzoek afgedaan overeenkomstig die wet.

8. Indien burgemeester en wethouders een aanvraag als bedoeld in artikel 26f, tweede lid, van de Huursubsidiewet, zoals die laatstelijk luidde vóór de inwerkingtreding van deze wet, hebben ingediend die betrekking heeft op het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 of een daaraan voorafgaand subsidietijdvak, wordt die aanvraag afgedaan overeenkomstig die wet.

ARTIKEL II. OVERGANGSRECHT WET KINDEROPVANG

Voor het tegemoetkomingsjaar 2005 geldt de Wet kinderopvang, zoals deze laatstelijk luidde vóór de inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, eerste tot en met derde lid, van hoofdstuk 2 in werking met ingang van 1 juli 2005.

3. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen II en V van afdeling C van hoofdstuk 1 in werking met ingang van 1 januari 2007.

4. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen III en VI van afdeling C van hoofdstuk 1 in werking met ingang van 1 januari 2008.

ARTIKEL IV. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven