nr. 63
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN EN VAN DE MINISTER
VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 oktober 2005
Naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Sociale Zaken
en Werkgelegenheid van 29 september jl. om, zoals aangekondigd bij brief
van de tweede ondergetekende van 4 juli jl. (Kamerstukken II 2004/05,
29 760, nr. 58), uw kamer te informeren, berichten wij u bij dezen over
de motie Bussemaker/Verburg. Deze motie verzoekt de regering voor zelfstandigen
een regeling te treffen zodat deze groep evenals werknemers per 1 januari
2006 kan sparen voor verlof zoals bedoeld in de levensloopregeling. Hiervoor
zou een vorm van levensloopregeling voor zelfstandigen in de inkomstenbelasting
geïntroduceerd moeten worden.
Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet aanpassing fiscale behandeling
VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling is veelvuldig gesproken
over de bezwaren bij een levensloopregeling voor zelfstandigen. Bij brief
van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 mei
jl. (Kamerstukken II 2004/05, 28 170, nr. 37) is uw kamer geïnformeerd
over het kabinetsvoornemen om de motie Bussemaker/Verburg inzake een levensloopregeling
voor zelfstandigen niet uit te voeren. In de onderhavige brief worden de belangrijkste
overwegingen voor het niet introduceren van een levensloopregeling voor zelfstandigen
weergegeven. De levensloopregeling is bedoeld als inkomensvoorziening tijdens
perioden van onbetaald verlof. Verlof is onlosmakelijk verbonden met de contractueel
overeengekomen arbeidsverplichting van de werknemer. Bij zelfstandigen is
er door het ontbreken van de relatie werkgever – werknemer geen contractuele
arbeidsverplichting. Hierdoor kan er naar de mening van het kabinet ook geen
sprake zijn van verlof.
Indien er – ondanks het bovengenoemde argument dat bij een zelfstandige
geen sprake kan zijn van verlof – toch voor gekozen zou worden om de
levensloopregeling voor zelfstandigen open te stellen zoals de motie Bussemaker/Verburg
vraagt, zal dit problemen met betrekking tot de controleerbaarheid en handhaafbaarheid
tot gevolg hebben. Door het ontbreken van de natuurlijke belangentegenstelling
tussen werkgever en werknemer, is het niet controleerbaar of in perioden waarin
de zelfstandige minder inkomsten heeft ook daadwerkelijk verlof is opgenomen.
Dat de inkomsten in een bepaalde periode lager, zijn hoeft niet te betekenen
dat minder is gewerkt, maar kan evengoed economische oorzaken hebben. Een
levensloopregeling voor zelfstandigen zou daardoor in de praktijk niet gebruikt
hoeven te worden voor verlof – wat het uitgangspunt is van de levensloopregeling –
maar zou gebruikt kunnen worden voor een zo gunstig mogelijke verdeling van
inkomen in de tijd.
Voor zover de vraag naar een levensloopregeling voor zelfstandigen niet
zozeer betrekking heeft op tussentijds verlof, maar op de levensloopregeling
als oudedagsvoorziening, is het volgende van belang. In de inkomstenbelasting
bestaan voldoende mogelijkheden voor zelfstandigen om fiscaal gefacilieerd
te sparen voor een oudedagsvoorziening. Via de fiscale oudedagsreserve kan
jaarlijks een bepaald bedrag belastingvrij opzij gezet worden. Deze reserve
valt in beginsel vrij bij het einde van kalenderjaar waarin de onderneming
wordt gestaakt. Dit geldt ook indien de ondernemer op dat moment nog niet
de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Deze regeling kan derhalve ook worden
gebruikt voor vervroegde uittreding. Indien de vrijgevallen reserve wordt
omgezet in een lijfrente, wordt de belastingheffing uitgesteld en worden de
lijfrentetermijnen belast. De fiscale oudedagsreserve biedt zelfstandigen
daarmee dezelfde mogelijkheden voor vervroegde uittreding als de levensloopregeling
voor werknemers. Tot slot is van belang dat aan de openstelling van de levensloopregeling
voor zelfstandigen – mede als gevolg van de in de vorige alinea genoemde
problemen met betrekking tot de controleerbaarheid en handhaafbaarheid –
forse budgettaire risico's zijn verbonden.
Zoals door tweede ondergetekende op 25 april jl. in uw Kamer bij
een overleg over de nota «Nieuwe Accenten op Werk en inkomen»
is gemeld, zal de gedachte dat de werknemer of zelfstandige zelf de regisseur
is over tijd, werk en inkomen over de hele loopbaan overigens wel worden meegenomen
in het vervolgtraject op de notitie «Nieuwe accenten op werk en inkomen»
zoals toegezegd in de brief terzake van 1 juli jl (ASEA/AEV/05/46699).
De Staatssecretaris van Financiën,
J. G. Wijn
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus