29 760
Wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet arbeid en zorg en van enige andere wetten (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling)

nr. 59
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 augustus 2005

Tijdens het plenaire debat over het nieuwe fiscale regime voor vut/prepensioen en levensloop in de Eerste Kamer is door mij toegezegd dat ik voor medio september 2005 het parlement zou informeren over de stand van de implementatie van het nieuwe vut/prepensioenkader en de consequenties die het kabinet aan die gegevens verbindt.

Met deze brief informeer ik u over de stand van zaken.

Procedure

Direct na het overleg in de Eerste Kamer heb ik contact opgenomen met De Nederlandsche Bank met het verzoek beleidsinformatie te verzamelen over de stand van zaken van de voorbereidingen door pensioenuitvoerders op de invoering van de wet VPL per 1 januari 2006. Daartoe is een plan van aanpak opgesteld dat op 21 maart is besproken met de Stichting van de Arbeid en de koepels van pensioenuitvoerders en verzekeraars. Daarbij is tevens de afspraak gemaakt dat ik met partijen de door DNB verzamelde beleidsinformatie zou bespreken voordat ik tot een definitief besluit kom over al dan niet uitstel van invoering van het nieuwe fiscale kader voor vut/prepensioen per 1 januari 2006. Die gesprekken hebben heden plaatsgevonden.

Meting van De Nederlandsche Bank

Zoals hiervoor vermeld heeft De Nederlandsche Bank op mijn verzoek beleidsinformatie over de stand van zaken van de voorbereidingen door pensioenuitvoerders op de fiscale behandeling van vut/prepensioen per 1 januari 2006 verzameld. De door DNB-opgestelde rapportage is als bijlage bij deze brief bijgevoegd.1

DNB heeft voor drie momenten (eind februari, half mei en half augustus) navraag gedaan bij een steekproef van pensioenuitvoerders naar de stand van zaken van de voorbereidingen op het nieuwe fiscale regiem voor vut/prepensioen. Over het plan van aanpak tot verzamelen van beleidsinformatie is overleg gevoerd met vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en pensioenuitvoerder.

In de steekproef zijn door DNB alleen pensioenregelingen betrokken, waarvoor aangenomen werd dat deze zouden moeten worden gewijzigd. Over de samenstelling van de steekproef en de vragenlijst is overleg gevoerd met de koepels van pensioenuitvoerders.

Pensioenfondsen geven aan voor iets meer dan de helft van het aantal regelingen (76% van het aantal deelnemers) en mogelijk zelfs voor 65% van de regelingen (85% van de deelnemers) per 1 januari 2006 de pensioenregeling te kunnen uitvoeren binnen de nieuwe fiscale kaders van de wet VPL.

De drie grote verzekeraars geven aan voor ongeveer de helft van het aantal regelingen, dat is opgenomen in de steekproef, gereed te zullen zijn per 1 januari 2006. Daarbij gaat het dan vooral om regelingen, die niet behoeven te worden aanpast. In slechts een zeer beperkt aantal gevallen waarin de regeling wel moet worden aangepast (3) en met een klein aantal deelnemers (175) zijn verzekeraars gereed voor invoering per 1 januari 2006.

Aan de hand van deze beleidsinformatie uit de steekproef van DNB kan worden afgeleid dat ongeveer 75% van alle deelnemers in aanvullende pensioenregelingen na 1 januari 2006 een regeling hebben, die aan de wet VPL voldoet.

Stand van zaken CAO's

Daarnaast is door mij bekeken welk beeld naar voren komt indien gekeken wordt naar de CAO's die in de loop van dit jaar tot stand zijn gebracht.

Uit de steekproef CAO's (128 CAO's waaronder 80% van alle werknemers vallen) blijkt dat 38 CAO's een looptijd kennen van langer dan 1 januari 2006. In 29 CAO's zijn nieuwe afspraken gemaakt over vut/prepensioen, in 5 CAO's is afgesproken die nog nader te maken en in 4 CAO's zijn geen nieuwe afspraken gemaakt. De afspraken over vut/prepensioen brengen met zich mee dat werknemers enkele maanden tot anderhalf jaar langer moeten doorwerken voordat zij vervroegd met pensioen kunnen gaan. Bestaande afspraken voor 55-plussers blijven meestal in tact. Vut/prepensioenregelingen worden voor werknemers jonger dan 55 jaar afgeschaft. De mogelijkheden tot opbouw van ouderdomspensioen worden uitgebreid.

Voorstel

Uit de rapportage van DNB blijkt dat de pensioenuitvoerders aangeven, dat voor ca 75% van de werknemers mag worden verondersteld dat een bereikt akkoord ook voor 1 januari 2006 zal worden geïmplementeerd. Een dergelijk hoog percentage onderstreept dat het vasthouden aan de invoeringsdatum van 1 januari 2006 zijn vruchten heeft afgeworpen. Ook de inhoud van de tot nu toe afgesloten CAO's laat zien dat er sprake is van een trend die zich in de goede richting beweegt. Tegelijkertijd ben ik mij er uiteraard van bewust dat 75% op orde ook het risico inhoudt dat voor 25% van de werknemers de zaken niet tijdig zijn geregeld. In absolute aantallen werknemers gaat het dan om ruim 1,5 miljoen werknemers.

De effecten van het niet voldoen aan het nieuwe fiscale kader voor vut- en prepensioen zullen per individuele werknemer en werkgever sterk uiteenlopen, maar het is evident dat die effecten in termen van financiële lasten groot kunnen zijn.

De cijfers uit de DNB-meting zijn voor mij aanleiding om te stellen dat voor volledig uitstel van invoering van het nieuwe fiscale regime geen aanleiding is. Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat volledige invoering niet verantwoord is.

Mijn conclusie is dat daarmee overgangsrecht noodzakelijk is, waarmee een voorziening kan worden getroffen voor diegenen die er naar verwachting niet in zullen slagen gewenste aanpassingen vóór 1 januari 2006 te realiseren. Voor mij is daarbij een belangrijk uitgangspunt dat er geen obstakel mag zijn om de al afgesloten akkoorden per de afgesproken datum ook daadwerkelijk te laten ingaan. Dit zou immers een heel verkeerd signaal afgeven aan partijen die datgene hebben gedaan wat door het kabinet zo dringend is verzocht.

Het kabinet heeft daarbij het volgende in gedachten. De wet VPL wordt ingevoerd met ingang van 1 januari 2006. Op grond van de huidige fiscale wetgeving zou dat betekenen dat pensioenregelingen die nog niet zijn aangepast in zijn geheel onzuiver worden. Op basis van de huidige fiscale wetgeving zou daardoor heffing over de totale aanspraken moeten plaatsvinden. Dat zou echter wel bijzonder belastend zijn. Er wordt daarom aanvullend overgangsrecht voorgesteld voor deze groep. Hierdoor kan tot 1 januari 2007 een uitloopmogelijkheid tot aanpassing worden geboden.

In dit voorstel wordt in 2006 toegestaan om de pensioenregeling uitsluitend in fiscale zin te splitsen in een fiscaal zuiver en fiscaal bovenmatig gedeelte (de pensioenregeling zelf blijft ongewijzigd). Dit voorstel is budgettair neutraal.

Verdere procedure

Op 29 augustus heb ik, tezamen met de Staatssecretaris van Financiën, gesprekken gevoerd met de Stichting van de Arbeid, met de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen en de Stichting Ondernemingspensioenfondsen en vervolgens met het Verbond van Verzekeraars.

In die gesprekken is het bovenstaande besproken, met het verzoek om een reactie.

Aan DNB heb ik de vraag voorgelegd hoe de toezichthouder aankijkt tegen de uitvoerbaarheid van het kabinetvoorstel.

Op basis van de informatie die ik van de diverse partijen verwacht te ontvangen, zal het kabinet beslissen.

Het is mijn streven u de definitieve informatie, conform mijn eerdere toezegging, uiterlijk 15 september te verstrekken.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven