nr. 58
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juli 2005
Bij brief van 9 juni (05-SZW-B-119) heeft u mij gevraagd of u er
van uit kan gaan dat (de strekking van) motie-Bussemaker c.s. inzake een onderzoek
naar voor- en nadelen van de flexibilisering van de pensioenleeftijd (Kamerstukken
II 2004/05 29 760, nr. 45), besloten ligt in de adviesaanvragen aan diverse
organisaties over belemmeringen voor doorwerken na 65 jaar.
Over deze motie heb ik u bij brief van 17 januari 2005 (Kamerstukken
II, 2004/05, 29 760, nr. 55) geïnformeerd. Het uitgangspunt van
deze brief is dat flexibilisering van de pensioenleeftijd voor het kabinet
géén doel op zichzelf is, maar moet worden beschouwd als een
eventuele voorwaarde om het langer doorwerken na de leeftijd van 65 jaar mogelijk
te maken of te stimuleren. In de AOW zitten naar het oordeel van het kabinet
géén onderdelen die het doorwerken na 65 jaar belemmeren. Datzelfde
geldt voor de regelgeving voor de aanvullende pensioenen. Flexibilisering
van de pensioenleeftijd is dan ook niet nodig om belemmeringen weg te nemen
voor dat langer doorwerken.
Om die reden is in de adviesaanvragen waar in uw brief naar wordt verwezen
niet expliciet gevraagd om de voor- en nadelen van het doorwerken na 65 jaar
in het adviestraject mee te nemen.
Het staat echter partijen vrij om, daar waar zij menen dat het wenselijk
dan wel noodzakelijk is, om in hun advies in te gaan op de voor- en nadelen
van flexibilisering van de pensioenleeftijd aandacht te besteden.
Het kabinet zal na ontvangst van alle adviezen komen tot een beleidsmatige
reactie.
Een nadere onderbouwing van het kabinetsvoornemen om de motie-Bussemaker/Verburg
inzake een regeling voor zelfstandigen (Kamerstukken II, 2004/05 29 760
nr. 46) niet uit te voeren zult u ontvangen van de Staatssecretaris van Financiën,
de eerstverantwoordelijke bewindspersoon voor dit onderwerp.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus