Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29760 nr. 44 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29760 nr. 44 |
Ontvangen 25 november 2004
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel I vervalt.
Artikel II vervalt.
Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A. Aan artikel 10 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Tot het loon behoren uitkeringen en verstrekkingen ingevolge een tot het loon behorende aanspraak voor zover de aanspraak in afwijking van hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, bij de bepaling van de verschuldigde belasting niet als loon in aanmerking is genomen.
5. Tot het loon behoren uitkeringen en verstrekkingen uit een voordien niet tot het loon gerekende aanspraak ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding in de zin van artikel 32aa, onverminderd de omstandigheid dat de bedragen die worden ingehouden als bijdrage ingevolge een zodanige regeling tot het loon behoren en de inhoudingsplichtige ingevolge artikel 32aa de aldaar bedoelde belasting is verschuldigd.
B. Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «, een en ander volgens de in of krachtens de artikelen 18i en 19f gestelde normeringen en beperkingen» vervangen door: als bedoeld in artikel 32aa.
2. In het eerste lid vervalt onderdeel g.
3. In het eerste lid, onderdeel j, onder 1°, vervalt: of een regeling voor vervroegde uittreding.
4. In het eerste lid wordt onderdeel j, onder 5°, vervangen door:
5°. als bijdragen ingevolge een levensloopregeling, volgens de bij of krachtens hoofdstuk IIC gestelde normeringen en beperkingen;.
5. In het eerste lid wordt onderdeel r, onder 4°, vervangen door:
4°. ingevolge een levensloopregeling;.
6. Het derde, vierde en vijfde lid vervallen onder vernummering van het zesde lid tot tweede lid.
7. In het tot tweede lid vernummerde zesde lid wordt «een regeling voor verlofsparen» vervangen door: «een levensloopregeling». Voorts wordt «de in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen begrenzingen» vervangen door: de in artikel 19g, eerste lid, onderdeel b, opgenomen begrenzingen.
C. In artikel 13a, tweede lid, wordt «geheel of voor een meer dan bijkomstig deel» vervangen door: «geheel of gedeeltelijk». Voorts vervalt de tweede volzin.
D. In de kop van hoofdstuk IIB vervalt: «EN REGELINGEN VOOR VERVROEGDE UITTREDING».
E. Artikel 18, tweede lid, onderdeel a, wordt vervangen door:
a. het ouderdomspensioen na het bereiken van veertig deelnemingsjaren aanvult (40-deelnemingsjarenpensioen);.
F. Artikel 18a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid, eerste volzin, wordt «de 60-jarige leeftijd» vervangen door: «de 65-jarige leeftijd». Voorts vervalt de tweede volzin.
2. In het achtste lid wordt in onderdeel a «in dit hoofdstuk» vervangen door «in deze wet». Voorts wordt aan onderdeel a een volzin toegevoegd, luidende: Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een lager bedrag in aanmerking kan worden genomen dan het in de eerste volzin bedoelde bedrag indien een lager percentage per dienstjaar wordt toegepast dan de in het eerste tot en met derde lid bedoelde percentages.
G. Aan artikel 18d wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, blijft in de periode tussen de ingangsdatum van het pensioen en het bereiken van de 65-jarige leeftijd, van de uitkering buiten aanmerking het gedeelte dat overeenkomt met het bedrag bedoeld in artikel 18a, achtste lid, onderdeel a.
H. Artikel 18e wordt vervangen door:
1. Een 40-deelnemingsjarenpensioen is een levenslang pensioen dat:
a. ingaat op hetzelfde tijdstip als het ouderdomspensioen;
b. met inbegrip van het ouderdomspensioen niet meer bedraagt dan 70% van het pensioengevend loon ingeval het ouderdomspensioen ingaat bij het bereiken van de 63-jarige leeftijd;
c. niet eerder wordt opgebouwd dan vanaf het tijdstip waarop de werknemer 40 deelnemingsjaren heeft bereikt.
2. Ingeval het 40-deelnemingsjarenpensioen later ingaat dan bij het bereiken van de 63-jarige leeftijd mag het 40-deelnemingsjarenpensioen na het bereiken van die leeftijd met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen worden verhoogd.
3. Ingeval het 40-deelnemingsjarenpensioen eerder ingaat dan bij het bereiken van de 63-jarige leeftijd wordt het 40-deelnemingsjarenpensioen met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen herrekend ten opzichte van die leeftijd.
4. De artikelen 18a, negende lid, en 18d zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat door de overeenkomstige toepassing van artikel 18d, eerste lid, onderdeel d, een 40-deelnemingsjarenpensioen met inbegrip van het ouderdomspensioen niet meer bedraagt dan 100% van het laatste pensioengevend loon.
5. Het in het eerste lid opgenomen maximum wordt voor de periode vanaf het bereiken van de 65-jarige leeftijd opgevat met inbegrip van een bedrag dat ten minste wordt gesteld op de uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag.
I. Artikel 18g wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «diensttijd» vervangen door «deelnemingsjaren». Voorts wordt «de artikelen 18a, 18b, 18c, 18e, 18i en 38a» vervangen door: de artikelen 18a, 18b, 18c en 18e.
2. In het tweede lid wordt «de artikelen 18a, 18b, 18c, 18d, 18e, 18i en 38a» vervangen door: de artikelen 18a, 18b, 18c, 18d en 18e.
J. Artikel 18i vervalt.
K. In artikel 19 vervalt «of op een regeling voor vervroegde uittreding». Tevens vervalt «, onderscheidenlijk onderdeel d».
L. Artikel 19a wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt «of een voorziening voor vervroegde uittreding als bedoeld in de artikelen 18 en 18i» vervangen door: als bedoeld in artikel 18.
2. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt «of de verplichting ingevolge de regeling voor vervroegde uittreding».
3. In het eerste lid, onderdeel c, vervalt «of de voorziening voor vervroegde uittreding». Tevens vervalt «of een voorziening die».
4. In het eerste lid, onderdeel d, vervalt «of de verplichting ingevolge de regeling voor vervroegde uittreding».
M. Artikel 19b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt «of een regeling voor vervroegde uittreding».
2. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt «of een regeling voor vervroegde uittreding».
3. In het tweede lid, eerste volzin, vervalt «of een regeling voor vervroegde uittreding». Voorts vervalt in de tweede volzin «of een regeling voor vervroegde uittreding».
4. In het derde lid vervalt «of een regeling voor vervroegde uittreding» en «of de aanspraak op een regeling voor vervroegde uittreding». Voorts wordt «van onderscheidenlijk de aanspraak op een pensioenregeling» vervangen door: van de aanspraak op een pensioenregeling.
5. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot vijfde, zesde en zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:
4. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover een in onderdeel b van dat lid bedoelde uitkering of afkoopsom wordt uitgekeerd als gevolg van een bij of krachtens artikel 32, vierde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet toegestane afkoop van aanspraken, opgebouwd ten behoeve van pensioen in de periode voorafgaand aan de datum waarop de deelnemer of gewezen deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
6. In het tot vijfde lid vernummerde vierde lid vervalt telkens «of een regeling voor vervroegde uittreding».
7. In het tot zesde lid vernummerde vijfde lid vervalt «of een regeling voor vervroegde uittreding».
8. Het tot zevende lid vernummerde zesde lid, vervalt.
N. Artikel 19c, derde lid, vervalt.
O. Artikel 19d wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef vervalt «onderscheidenlijk regeling voor vervroegde uittreding».
2. In onderdeel b vervalt «onderscheidenlijk een regeling voor vervroegde uittreding».
3. In onderdeel c vervalt telkens «of de voorziening voor vervroegde uittreding».
P. Na artikel 19f wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK IIC. LEVENSLOOPREGELING
1. Onder levensloopregeling wordt verstaan een regeling die:
a. ten doel heeft het treffen van een voorziening in tijd of geld uitsluitend voor een periode van extra verlof;
b. inhoudt dat een voorziening in tijd of geld kan worden opgebouwd, met dien verstande dat in het kalenderjaar niet meer aanspraken ontstaan dan overeenkomt met 12 percent van het loon van het jaar en voorzover de totale aanspraken aan het einde van het kalenderjaar door de in het kalenderjaar opgebouwde aanspraken een periode van extra verlof van 2,1 jaar niet te boven gaan.
2. Over de ingevolge een levensloopregeling in geld opgebouwde voorziening mag worden beschikt ten behoeve van loon tijdens een verlofperiode dat, tezamen met het daarnaast van de inhoudingsplichtige genoten loon, niet uitgaat boven het laatstgenoten loon.
3. Het ingevolge een levensloopregeling ter zake van een voorziening in geld ingehouden loon wordt overgemaakt naar een geblokkeerde rekening bij een kredietinstelling dan wel als premie gestort bij een verzekeraar voor een verzekering in het kader van een levensloopregeling.
4. Als kredietinstelling, onderscheidenlijk verzekeraar als bedoeld in het derde lid kunnen optreden:
a. ondernemingen of instellingen aan wie het ingevolge de Wet toezicht kredietwezen 1992 is toegestaan hun bedrijf te maken van het ter beschikking krijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen of beleggingen, mits deze kredietinstelling de verplichting ingevolge de levensloopregeling voor de heffing van de vennootschapsbelasting rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen;
b. verzekeraars aan wie het ingevolge de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 is toegestaan het directe verzekeringsbedrijf uit te oefenen, mits deze verzekeraar de verplichting ingevolge de levensloopregeling rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen;
c. een ander lichaam dan bedoeld in de onderdelen a en b dat voldoet aan door onze Minister te stellen voorwaarden.
5. Een werknemer kan in een kalenderjaar niet zowel een voorziening ingevolge een levensloopregeling opbouwen als sparen ingevolge een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32.
6. Indien op enig tijdstip:
a. een levensloopregeling niet langer als zodanig is aan te merken, of
b. een aanspraak ingevolge een levensloopregeling wordt afgekocht of vervreemd, of
c. de inhoudingsplichtige aan de werknemer een bijdrage ten behoeve van de levensloopregeling verstrekt, terwijl hij niet in dezelfde mate aan zijn overige werknemers die voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeren een bijdrage verstrekt, of de bijdrage onder voorwaarden verstrekt met betrekking tot het moment van beschikken over de opgebouwde voorziening, wordt op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de aanspraak ingevolge de levensloopregeling aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer of gewezen werknemer dan wel, indien deze is overleden, van de gerechtigde tot de aanspraak.
7. Het zesde lid is niet van toepassing voorzover een aanspraak ingevolge een levensloopregeling wordt omgezet in een aanspraak ingevolge een pensioenregeling die na de omzetting nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB gestelde begrenzingen.
8. De ingevolge de levensloopregeling opgebouwde voorziening wordt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de werknemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, maar uiterlijk op de dag voorafgaand aan het ingaan van het ouderdomspensioen aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer.
9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel.
Q. Aan artikel 21c wordt, onder vervanging van «en» aan het slot van onderdeel d door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door «en», een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. de levensloopverlofkorting (artikel 22ca).
R. Na artikel 22c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor de werknemer die beschikt over een ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g opgebouwde voorziening is de levensloopverlofkorting van toepassing. Voor de werknemer die met toepassing van artikel 19g, zesde lid, beschikt over de opgebouwde voorziening is de levensloopverlofkorting niet van toepassing.
2. De levensloopverlofkorting is gelijk aan het bedrag waarover met toepassing van artikel 19g wordt beschikt, maar ten hoogste € 183 per kalenderjaar waarin een voorziening in tijd of geld in het kader van een levensloopregeling is opgebouwd, verminderd met de bedragen aan levensloopverlofkorting die de werknemer in voorafgaande loontijdvakken reeds heeft genoten.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel.
S. In artikel 22d wordt «de artikelen 22, 22a, 22aa, 22b en 22c» vervangen door «de artikelen 22, 22a, 22aa, 22b, 22c en 22ca». Voorts wordt «de artikelen 8.10, 8.11, 8.16a, 8.17 en 8.18» vervangen door: de artikelen 8.10, 8.11, 8.16a, 8.17, 8.18 en 8.18a.
T. In artikel 32, eerste lid, wordt «en 3 125, eerste lid, onderdelen a, c en d van de Wet inkomstenbelasting 2001» vervangen door: «en 3 125, eerste lid, onderdelen a en c van de Wet inkomstenbelasting 2001». Voorts wordt «de financiering van scholingsuitgaven als bedoeld in artikel 6.27 van de Wet inkomstenbelasting 2001» vervangen door: de financiering van scholingsuitgaven als bedoeld in artikel 6.27 van de Wet inkomstenbelasting 2001, de financiering van kinderopvang als bedoeld in artikel 16c, vijfde lid,.
U. Na artikel 32a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, wordt een door een inhoudingsplichtige gedane en op hem drukkende uitkering ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding alsmede een door een inhoudingsplichtige voldane en op hem drukkende bijdrage of premie aan een fonds dat of een verzekeraar die een zodanige regeling uitvoert, aangemerkt als loon dat als een eindheffingsbestanddeel wordt belast naar een tarief van 52%.
2. Een uitkering of een bijdrage of een premie wordt beschouwd te zijn gedaan of voldaan op het tijdstip waarop zij betaald of verrekend is, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden.
3. Een uitkering, een bijdrage of een premie wordt beschouwd niet te drukken op een inhoudingsplichtige voor zover de inhoudingsplichtige ter zake bedragen van werknemers heeft ingehouden of van andere inhoudingsplichtigen bijdragen of premies voldaan heeft gekregen.
4. Ingeval op enig tijdstip een aanspraak ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding niet langer als zodanig is aan te merken dan wel wordt afgekocht of vervreemd, wordt op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de aanspraak aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking van de werknemer of gewezen werknemer. De waarde van de aanspraak wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer op het in de eerste volzin genoemde tijdstip, met dien verstande dat de waarde ten minste wordt gesteld op het bedrag dat ter zake van de vervreemding of afkoop wordt genoten.
5. Ingeval op grond van het vierde lid een aanspraak wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking van een werknemer of gewezen werknemer, wordt de inhoudingsplichtige die de in dat lid bedoelde regeling voor vervroegde uittreding uitvoert voor de toepassing van het eerste lid geacht een uitkering ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding te hebben gedaan ter grootte van de aldaar bedoelde waarde van die aanspraak, op het tijdstip waarop de daar bedoelde aanspraak is aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking.
6. Onder een regeling voor vervroegde uittreding wordt verstaan een regeling die of een gedeelte van een regeling dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel heeft voorafgaand aan het ingaan van uitkeringen ingevolge een pensioenregeling of de Algemene Ouderdomswet te voorzien in een of meer uitkeringen of verstrekkingen ter overbrugging van de periode tot het ingaan van het pensioen of de uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet dan wel tot het aanvullen van uitkeringen ingevolge een pensioenregeling. In afwijking in zoverre van de eerste volzin wordt een regeling niet als regeling voor vervroegde uittreding aangemerkt, voor zover die regeling een toezegging inhoudt in de zin van het bepaalde bij of krachtens de Pensioen- en spaarfondsenwet.
7. Op verzoek van de inhoudingsplichtige beslist de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking of een regeling een regeling voor vervroegde uittreding is. Het verzoek wordt gedaan voordat de regeling dan wel een wijziging van de regeling wordt ingevoerd.
8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel.
V. Artikel 36a, tweede lid, wordt vervangen door:
2. De aanspraken die voor 1 januari 2008 zijn opgebouwd ingevolge een regeling voor verlofsparen worden aangemerkt als aanspraken opgebouwd ingevolge een levensloopregeling.
W. In artikel 36b wordt «artikel 18i, onderdeel c,» vervangen door: artikel 18i, onderdeel c, zoals dat luidde op 31 december 2007,.
X. Artikel 37 wordt vervangen door:
1. Met betrekking tot een op 31 december 2007 bestaande aanspraak welke naar of krachtens de tekst van artikel 11 zoals dat op 31 december 2007 luidde, is aan te merken als een aanspraak op periodieke uitkeringen en verstrekkingen ter vervanging van gederfd of te derven loon is artikel 19b van overeenkomstige toepassing.
2. Met betrekking tot een op 31 december 1994 bestaande aanspraak welke naar of krachtens de tekst van artikel 11 zoals dat op 31 december 1994 luidde, is aan te merken als een aanspraak op periodieke uitkeringen en verstrekkingen ter vervanging van gederfd of te derven loon, zijn de in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1° en 2°, gestelde voorwaarden, zoals deze luidden op 31 december 2007, niet van toepassing. Met betrekking tot de in de eerste volzin genoemde aanspraken is artikel 19b van overeenkomstige toepassing.
Y. Artikel 38a vervalt.
Z. Artikel 38b wordt vervangen door:
Voor bestaande aanspraken ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in deze wet blijven de op het moment van ontstaan van deze aanspraken in deze wet opgenomen bepalingen die verband houden met deze aanspraken, van toepassing. In afwijking in zoverre van de eerste volzin is met betrekking tot de in de eerste volzin bedoelde aanspraken artikel 10, vierde lid, eveneens van toepassing.
AA. Na artikel 38b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De artikelen 11, 18g, 18i, 19, 19a, 19b, 19c en 19d, zoals die luidden op 31 december 2007, blijven van toepassing en artikel 32aa is niet van toepassing voor een op 31 december 2007 bestaande regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 18i, zoals dit artikel op 31 december 2007 luidde, indien ingevolge die regeling voor vervroegde uittreding na 31 december 2007 nog uitsluitend uitkeringen kunnen worden gedaan aan werknemers:
a. die voor 1 januari 2008 reeds een of meer uitkeringen ingevolge deze regeling genoten, of
b. die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt.
AB. Na artikel 38c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Artikel 38a, zoals dit artikel luidde op 31 december 2007, blijft van toepassing voor een op 31 december 2007 bestaande prepensioenregeling als bedoeld in artikel 38a, zoals dit artikel toen luidde, indien ingevolge die prepensioenregeling na 31 december 2007 nog uitsluitend uitkeringen kunnen worden gedaan:
a. aan werknemers die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt, of
b. ingevolge aanspraken die voor 1 januari 2008 zijn opgebouwd.
2. In afwijking in zoverre van artikel 18a kan een ouderdomspensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van de omzetting van een op 31 december 2007 bestaande aanspraak ingevolge een prepensioenregeling als bedoeld in artikel 38a, zoals dit artikel op 31 december 2007 luidde, in een aanspraak ingevolge een pensioenregeling.
AC. Na artikel 38d wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 18a, zoals dit artikel luidde op 31 december 2007, blijft van toepassing voor een werknemer die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt.
AD. Na artikel 38e wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De artikelen 18, 18e en 18g, zoals deze luidden op 31 december 2007, blijven van toepassing voor een werknemer die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt.
2. In afwijking in zoverre van artikel 18a kan een ouderdomspensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van de omzetting van een op 31 december 2007 bestaande aanspraak ingevolge een overbruggingspensioen als bedoeld in artikel 18e, zoals dit artikel op 31 december 2007 luidde, in een aanspraak ingevolge een pensioenregeling.
AE. Na artikel 38f wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor de toepassing van artikel 18e, eerste lid, onderdeel b, en vierde lid, wordt het 40-deelnemingsjarenpensioen opgevat met inbegrip van:
a. een overbruggingspensioen als bedoeld in artikel 18e, zoals dit artikel op 31 december 2007 luidde;
b. uitkeringen ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 18i, zoals dit artikel op 31 december 2007 luidde;
c. een prepensioen als bedoeld in artikel 38a, zoals dit artikel op 31 december 2007 luidde.
In de aanhef van artikel III vervalt «met ingang van 1 januari 2006».
Artikel III, onderdeel F, wordt vervangen door:
F. Na hoofdstuk 10 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK 10A OVERGANGSRECHT TEN GEVOLGE VAN WIJZIGINGSWETTEN
Artikel 10a.1 Overgangsrecht in verband met afschaffing per 1 januari 2008 van premieaftrek voor overbruggingslijfrenten
1. Op aanspraken die uitsluitend dan wel mede betrekking hebben op lijfrenten als bedoeld in artikel 3 125, eerste lid, onderdeel c, zoals dit onderdeel luidde op 31 december 2007, blijven de op die datum geldende bepalingen die verband houden met de aanspraken op dergelijke lijfrenten van toepassing, voor zover de aanspraken voortvloeien uit premies die vóór 1 januari 2008 in aanmerking zijn genomen als uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
2. Indien ter zake van een overeenkomst waarin een aanspraak is opgenomen die mede betrekking heeft op lijfrenten als bedoeld in artikel 3 125, eerste lid, onderdeel c, zoals dit onderdeel luidde op 31 december 2007, ook na 31 december 2007 nog premies worden voldaan, worden die premies geacht geen betrekking te hebben op lijfrenten als bedoeld in genoemd onderdeel c.
3. Indien ter zake van een overeenkomst waarin een aanspraak is opgenomen die uitsluitend of mede betrekking heeft op lijfrenten als bedoeld in artikel 3 125, eerste lid, onderdeel c, zoals dit onderdeel luidde op 31 december 2007, ook na 31 december 2007 nog premies worden voldaan, is aanwending van opgebouwde aanspraken voor lijfrenten als bedoeld in genoemd onderdeel c slechts mogelijk tot ten hoogste een bedrag gelijk aan de waarde in het economische verkeer van die aanspraak op 31 december 2007. Voor zover de in de eerste volzin bedoelde aanspraken tot een hoger bedrag dan de aldaar bedoelde waarde worden aangewend voor lijfrenten als bedoeld in genoemd onderdeel c, is artikel 3 133, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
In de aanhef van artikel IV wordt «1 januari 2010» vervangen door: 1 januari 2012.
In artikel VA vervalt «met ingang van 1 januari 2006».
In de aanhef van artikel VI vervalt «met ingang van 1 januari 2006».
In artikel VIII wordt in het zesde lid van artikel 17 van de Pensioen- en spaarfondsenwet «1 januari 2006» vervangen door: 1 januari 2008.
In de aanhef van artikel IX vervalt «1 januari 2006».
Artikel IX, onderdeel B, wordt vervangen door:
B. Artikel XI, onderdeel M, wordt vervangen door:
M. Na artikel 41 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De op 1 januari 2008 vervallen regeling inzake de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof blijft doorlopen tot uiterlijk 31 december 2008 met betrekking tot een werknemer die in het kalenderjaar 2008 ouderschapsverlof geniet waarbij loon wordt doorbetaald krachtens een op de laatste dag van het kalenderjaar 2007 bestaande:
a. collectieve arbeidsovereenkomst;
b. regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan of
c. regeling van de inhoudingsplichtige welke geldt voor ten minste driekwart van de werknemers van de inhoudingsplichtige.
Artikel IX, onderdeel C, wordt vervangen door:
C. Artikel XXX, tweede lid, wordt vervangen door:
2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XI, onderdelen A, lid 1b en lid 4b, B, lid 1b en tweede lid, C, derde lid, G, J, lid 1b, lid 2b en lid 4b, en M, in werking met ingang van 1 januari 2008.
Artikel XII wordt vervangen door:
A. In artikel 11, eerste lid, onderdeel j, onder 1o, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel op 1 januari 2008 luidt, wordt tot en met 31 december 2010 aan het slot toegevoegd: of een regeling voor vervroegde uittreding, met dien verstande dat bij een regeling voor vervroegde uittreding de helft van deze bijdragen in aanmerking wordt genomen.
B. In artikel 32aa, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel op 1 januari 2008 luidt, wordt tot en met 31 december 2010 «52%» vervangen door: 26%.
C. Voorzover een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 3.53, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of een voorziening samenhangt met een regeling voor vervroegde uittreding waarop artikel 38c van de Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing is, blijft artikel 8, zevende lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 buiten toepassing.
D. In afwijking in zoverre van artikel 19g, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel op 1 januari 2008 luidt, kunnen voor werknemers die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 jaar maar niet de leeftijd van 56 jaar hebben bereikt, in het kalenderjaar meer aanspraken ontstaan dan overeenkomt met 12 procent van het loon van het jaar, voorzover de totale aanspraken aan het einde van het kalenderjaar door de in het kalenderjaar opgebouwde aanspraken een periode van extra verlof van 2,1 jaar niet te boven gaan.
E. In afwijking in zoverre van artikel 19g, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel op 1 januari 2008 luidt, kunnen voor werknemers die met toepassing van artikel 32, vierde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet prepensioenaanspraken afkopen en deze afkoop aanwenden voor het opbouwen van een voorziening ingevolge een levensloopregeling, in het kalenderjaar meer aanspraken ontstaan dan overeenkomt met 12 procent van het loon van het jaar, voorzover de totale aanspraken aan het einde van het kalenderjaar door de in het kalenderjaar opgebouwde aanspraken een periode van extra verlof van 2,1 jaar niet te boven gaan.
Artikel XIV wordt vervangen door:
1. Onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze wet in werking met ingang van 1 januari 2008.
2. Artikel 10, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals dat komt te luiden in gevolge artikel IIA, onderdeel A, werkt terug tot en met 16 september 2004 voor uitkeringen die worden genoten als gevolg van afkoop, vervreemding of het formeel of feitelijk onderwerp van zekerheid worden van de aanspraak, anders dan ten behoeve van uitstel van betaling op grond van artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990.
Dit amendement wijzigt de inwerkingtreding van alle in het wetsvoorstel opgenomen maatregelen die voor 1 januari 2006 in werking zouden treden naar 1 januari 2008. De invoeringsdatum wordt naar achter geschoven omdat de invoering van het onderhavig wetsvoorstel per 1 januari 2006 tot onoverkomelijke uitvoeringsproblemen leidt. Als het wetsvoorstel door het parlement is behandeld en goedgekeurd en als algemene maatregelen van bestuur beschikbaar zijn, moeten sociale partners nieuwe afspraken maken over de implementatie van het gewijzigde fiscale kader in de bestaande pensioenregelingen. Alle algemene maatregelen van bestuur zijn volgens de nota naar aanleiding van het verslag pas per 1 april 2005 beschikbaar. Nadat de sociale partners nieuwe afspraken hebben gemaakt, dienen pensioenfondsen en verzekeraars deze nieuwe afspraken te vertalen naar aangepaste pensioenregelingen en polissen. Bij pensioenfondsen moeten deelnemers en gepensioneerden in de gelegenheid zijn gebruik te maken van hun medezeggenschap. Daarna kunnen fondsen en verzekeraars overgaan tot de definitieve implementatie. Daarna volgt het traject bij de Pensioen en VerzekeringsKamer (PVK) en de belastingdienst. Er zijn 25 000 verzekerde regelingen en vele honderden pensioenfondsregelingen die moeten worden voorgelegd aan de belastingdienst en de PVK. Daarna moeten de deelnemers voorgelicht worden over de gewijzigde regelingen. Bij de wijziging van het vorige fiscale kader is vijf jaar uitgetrokken voor de implementatie. Hiervan is geleerd. Daarom is een implementatietijd van 3 jaar nodig.
Tot 1 januari 2008 wordt de huidige fiscale behandeling van VUT- en prepensioenregelingen gehandhaafd.
– Voor de fiscale faciliëring van ouderdomspensioen wordt vanaf 1 januari 2008 uitgegaan van een pensioen dat niet eerder ingaat dan bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en niet meer bedraagt dan 100% van het laatstgenoten pensioengevend loon.
* De fiscale faciliëring van prepensioen en overbruggingspensioen vervalt per 1 januari 2008. Dat betekent dat de aanspraken worden belast en de uitkeringen worden vrijgesteld.
– Bij VUT-regelingen en het omslaggefinancierde deel van prepensioenregelingen zal per 1 januari 2008 een systematiek worden gehanteerd waarbij evenals in de huidige wetsystematiek de uitkeringen als loon worden belast en de aanspraken worden vrijgesteld. Daarnaast wordt een heffing van 52% over de werkgeversbijdragen geïntroduceerd en zullen de werknemersbijdragen niet langer aftrekbaar zijn.
– Voor zowel VUT- als prepensioenregelingen wordt een leeftijdsafhankelijke overgangsregeling voorgesteld. Deze houdt in dat voor VUT- en prepensioenregelingen ten behoeve van werknemers die op 1 januari 2005 55 jaar of ouder zijn, de huidige fiscale faciliëring in stand blijft. Voor VUT-regelingen en het omslaggefinancierde deel van prepensioenregelingen van andere werknemers wordt overgangsrecht voorgesteld in de vorm van een gefaseerde invoering van de nieuwe elementen van de voorgestelde heffingssystematiek.
– De overige mogelijkheden om fiscaal gefacilieerd een regeling te handhaven of te introduceren met materieel dezelfde doelstelling als een VUT- of prepensioenregeling, vervallen eveneens per 1 januari 2008.
– De zogenoemde verplichtstelling komt met ingang van 2015 te vervallen voor pensioenregelingen die de mogelijkheid bieden om eerder dan bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd uit te treden, tenzij deze binnen het fiscale kader blijven.
– Pensioenfondsen krijgen de verplichting alle deelnemers een opgave te geven van de waarde van de prepensioenaanspraken op 1 januari 2008.
– Het afkoopverbod voor het prepensioendeel (alle pensioen gericht op ingaan voor 65 jaar) vervalt per 1 januari 2008. Dit betreft geen recht op afkoop voor individuele werknemers.
Per 1 januari 2008 wordt de levensloopregeling geïntroduceerd.
– Als overgangsrecht is bij de levensloopregeling een extra stortingsmogelijkheid opgenomen voor werknemers die op 1 januari 2005 50 jaar of ouder, maar nog geen 55 jaar zijn. Deze wet krijgt echter pas per 1 juli 2007 betekenis voor deze groep. Voor deze werknemers vervalt de voorwaarde dat binnen de levensloopregeling in het kalenderjaar niet meer dan 12% van het loon van dat jaar mag worden opgebouwd. Hierdoor kunnen deze werknemers in een kortere periode een aanzienlijke levensloopvoorziening opbouwen.
– Het jaarlijkse stortingsmaximum van 12% komt ook te vervallen voor werknemers die (na 1 januari 2008) afgekochte prepensioenrechten willen doorstorten op de levensloopregeling.
Budgettair is het totaaleffect voor de jaren 2006–2011van dit amendement € 15 miljoen.
Depla
Vendrik
De Wit
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29760-44.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.