nr. 38
DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 24 november 2004
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel I, onderdeel G, wordt aan artikel 18e een lid toegevoegd, luidende:
5. Het in het eerste lid opgenomen maximum wordt voor de periode vanaf
het bereiken van de 65-jarige leeftijd opgevat met inbegrip van een bedragdat
ten minste wordt gesteld op de uitkeringen voor gehuwde personen zondertoeslag
als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid,van de
Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag.
Toelichting
Deze nota van wijziging bevat een technische aanvulling op de bij tweede
nota van wijziging in het voorstel van wet aangebrachte wijzigingen in het
kader van de bij het sociale akkoord van 5 november jl. gemaakte afspraken.
Zoals in de tweede nota van wijziging is aangegeven, wordt het onder meer
mogelijk gemaakt om onder bepaalde voorwaarden in aanvulling op het ouderdomspensioen
een fiscaal gefacilieerd 40-deelnemingsjarenpensioen op te bouwen. Toekenning
van dit 40-deelnemingsjarenpensioen is uitsluitend mogelijk voor zover het
ouderdomspensioen bij het met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële
grondslagen vervroegen van de ingangsdatum van dat ouderdomspensioen naar
het tijdstip waarop de werknemer de 63-jarige leeftijd bereikt, minder dan
70% van het laatste pensioengevend loon bedraagt. Bij deze 70%-toets dient –
net als bij de voor het ouderdomspensioen geldende 100%-toets – uiteraard
rekening te worden gehouden met het feit dat vanaf het bereiken van de 65-jarige
leeftijd AOW-uitkeringen worden ontvangen (de zogenoemde AOW-inbouw). In de
wettekst zoals deze is opgenomen in de tweede nota van wijziging was dit nog
onvoldoende tot uitdrukking gebracht. Om die reden is in deze derde nota van
wijziging – naar analogie met de voor het ouderdomspensioen in artikel
18a, achtste lid, opgenomen bepaling – een lid aan het voorgestelde
artikel 18e toegevoegd, waarin dit alsnog tot uitdrukking wordt gebracht.
Net als bij het ouderdomspensioen, wordt voor de hoogte van de AOW-inbouw
niet uitgegaan van de (van de individuele omstandigheden afhankelijke)
feitelijk te ontvangen AOW-uitkeringen, maar wordt het bedrag van de AOW-inbouw
altijd ten minste gesteld op de uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag
als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid,van de
Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt, dat bij het 40-deelnemingsjarenpensioen
artikel 18d, derde lid, van overeenkomstige toepassing is. Dat betekent dat
het 40-deelnemingsjarenpensioen – in afwijking van de hoofdregel dat
de laagste uitkering niet lager mag zijn dan 75% van de hoogste uitkering –
in de periode tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd tijdelijk kan worden
verhoogd met het bedrag van de uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag
als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid,van de
Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag. Bij de toets of
de maximale variatie in de hoogte van de uitkeringen wordt overschreden mag
het hiervoor genoemde AOW-bedrag buiten aanmerking worden gelaten.
De Staatssecretaris van Financiën,
J. G. Wijn