29 760
Wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet arbeid en zorg en van enige andere wetten (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling)

nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 november 2004

Mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doe ik u hierbij een reactie toekomen op de CPB-doorrekening van het wetsvoorstel VUT/prepensioen/levensloop alsmede een reactie op het EU-rapport over de Lissabon-doelstellingen. Daarnaast is ter informatie een bijlage1 toegevoegd met een overzicht van de budgettaire consequenties van het sociaal akkoord zoals dat afgelopen vrijdag is gesloten.

CPB doorrekening

Het CPB heeft de budgettaire opbrengst van het betreffende wetsvoorstel berekend voor de situatie dat helemaal geen uitwijk plaatsvindt naar andere fiscale faciliteiten en voor de situatie dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van uitwijkmogelijkheden. Op basis daarvan komt het CPB tot een bandbreedte waarbinnen de budgettaire opbrengst zich moet bevinden. De uiteindelijke budgettaire opbrengst is afhankelijk van de reactie van sociale partners en individuele keuzes van werknemers. Het CPB stelt dat de uitkomst tussen deze uitersten zal liggen.

Verwacht mag worden dat het afschaffen van de fiscale faciliëring van VUT en prepensioen inderdaad zal leiden tot een hoger gebruik van andere fiscale mogelijkheden. Het kabinet is echter van mening dat het gebruik van uitwijkmogelijkheden niet zo hoog zal uitvallen als het door CPB berekende maximum. Het gebruik van fiscale mogelijkheden is ten eerste afhankelijk van de uitkomsten van CAO-onderhandelingen, waarin afspraken over vervroegde uittreding zullen moeten worden ingepast binnen het totaal aan afspraken over de arbeidsvoorwaarden. Werkgevers en werknemers hoeven daarbij niet noodzakelijkerwijs te streven naar maximale reparatie van de mogelijkheden voor vervroegde uittreding. Daarnaast spelen individuele preferenties van werknemers een rol. Het is niet vanzelfsprekend dat het bij het vervallen van verplichte prepensioenbesparingen iedere werknemer de vrijvallende middelen zal omzetten in hogere vrijwillige besparingen voor de levensloop. Dit is afhankelijk van het consumptiepatroon en de tijdsvoorkeursvoet van een bepaalde werknemer. Tot slot kan worden opgemerkt dat ook in de huidige situatie de bestaande fiscale mogelijkheden voor opbouw van ouderdomspensioen niet maximaal en nooit door iedereen benut worden.

Op basis hiervan is het kabinet van mening dat de in het wetsvoorstel geraamde budgettaire opbrengst een realistische schatting is. Voor 2006 bevindt deze zich aan de onderkant van de door CPB geschetste bandbreedte en voor 2011 in het midden.

Het CPB heeft tevens een raming gemaakt van het budgettaire beslag van de levensloopregeling. CPB raamt een hogere derving dan het kabinet van de levensloop en een lagere opbrengst van de anticumulatie met het spaarloon. De lagere opbrengst van anticumulatie wordt veroorzaakt doordat het CPB rekening heeft kunnen houden met de gevolgen van de motie Verhagen, waarin de eindheffing van het spaarloon is verhoogd en omdat het CPB verwacht dat een calculerende werknemer een aantal jaren spaarloon kan afwisselen met een aantal jaren van hogere stortingen in de levensloop. Het kabinet verwacht dat dit effect zich in de praktijk minder sterk zal voordoen, omdat het een constructie is die een bewuste fiscale planning vereist waarbij een werknemer meerdere jaren zijn spaargedrag moet plannen om niet geconfronteerd te worden met liquiditeitsbeperkingen. Tot slot kan worden opgemerkt dat het in de rede ligt dat als gevolg van het sociaal akkoord dit effect zal afnemen, omdat een levensloopheffingskorting wordt ingevoerd die per inlegjaar geldt.

EU-rapport Lissabon-doelstellingen

Het EU-rapport over de Lissabondoelstellingen is als bijlage toegevoegd. Een kabinetsreactie op dit rapport is momenteel in voorbereiding en zal de Kamer zo spoedig mogelijk – in ieder geval nog deze maand – bereiken. Tot slot verwijs ik de Kamer naar het ER-verslag dat op 8 november jongstleden naar de Tweede Kamer is verstuurd, en dat een (zeer) beknopte weergave bevat van de presentatie die Wim Kok over zijn rapport heeft gegeven tijdens de Europese Raad van 4 en 5 november.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven