29 760
Wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet arbeid en zorg en van enige andere wetten (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling)

nr. 12
TWEEDE NADER VERSLAG

Vastgesteld 12 november 2004

De vaste commissies voor Financiën1 en voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, hebben naar aanleiding van de ontvangst van de tweede nota van wijziging (stuk nr. 11) besloten tot het uitbrengen van een tweede nader verslag over het wetsvoorstel.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit tweede nader verslag afdoende zal beantwoorden, achten de commissies hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgaveblz.
  
• Inleiding2
• Vragen van de leden van de CDA-fractie2
• Vragen van de leden van de PvdA-fractie2
• Vragen van de leden van de VVD-fractie3
• Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie4
• Vragen van de leden van de D66-fractie4
• Vragen van de leden van de SGP-fractie7

Inleiding

De leden van de fracties van het CDA, de PvdA, de VVD, GroenLinks, D66 en de SGP hebben naar aanleiding van de ontvangen tweede nota van wijziging nog een aantal vragen over het wetsvoorstel. Die vragen zijn hieronder gerubriceerd per fractie opgenomen.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben slechts enkele vragen naar aanleiding van de tweede nota van wijziging waarmee het onlangs gesloten sociaal akkoord in het wetsvoorstel wordt verwerkt.

Hoe verhouden de aanpassingen in de tweede nota van wijziging zich tot de Pensioen- en spaarfondsenwet, vooral ten aanzien de voorwaardelijke toezegging van het 40-deelnemingsjarenpensioen en de bandbreedte van het flexibelpensioen?

Kan de regering nader toelichten wat er onder het gehanteerde begrip «deelnemingsjaren» verstaan wordt?

Kan de regering aangeven welke consequenties er bestaan voor uittredingsregelingen in de overheidssector?

In hoeverre kunnen CAO-afspraken in het geval van de levensloopregeling de werkgever en/of werknemer als contractpartij binden aan een bepaalde aanbieder? Kan de regering hierbij ook de analogie met bijvoorbeeld een mantelcontract ziektekosten of WAO-hiaat-verzekering betrekken?

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie een nadere toelichting en motivering ten aanzien van de opgenomen verplichting om de werkgeversbijdrage uit te betalen aan een werknemer die aan geen enkele levensloopregeling deelneemt. Kan de regering hierbij ook ingaan op de analogie met een werknemer met kinderen, die echter van geen enkele kinderopvang gebruik maakt?

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling. Zij hebben over de voorstellen die in deze nota van wijziging worden gedaan enige vragen.

Ten aanzien van het 40-deelnemingsjarenpensioen vragen de leden van de PvdA-fractie om een nadere uitleg van het begrip deelnemingsjaren. Wat is het onderscheid tussen het begrip dienstjaren en het begrip deelnemingsjaren? Kan worden aangegeven hoeveel deelnemingsjaren een werknemer met een leeftijd van 57 jaar heeft die op zijn 16e is begonnen met werken en vanaf zijn 25e deelneemt aan de voor hem geldende pensioenregeling? Vanwege de leeftijdsdrempel van 25 jaar was voor hem eerdere deelname aan de regeling niet mogelijk. Tevens vragen deze leden hoe omgegaan dient te worden met door waardeoverdracht toegekende fictieve deelnemingsjaren.

De leden van de PvdA-fractie zouden het op prijs stellen indien aan de hand van een aantal voorbeelden de werking van de levensloopverlofkorting inzichtelijk gemaakt kan worden. Wat is het effect van deze korting op het tijdens het verlof te genieten inkomen? Kan iemand door deze korting eerder betaald verlof opnemen dan op basis van de oorspronkelijke voorstellen mogelijk was? Wordt de levensloopverlofkorting ook toegepast indien het levenslooptegoed omgezet is in ouderdomspensioen? Hoe lang is de levensloopverlofkorting van toepassing indien het levenslooptegoed aan het ouderdomspensioen is toegevoegd?

Op welke wijze wordt rekening gehouden met een eerder geëffectueerde levensloopverlofkorting indien een werknemer na 5 jaar sparen via de levensloopregeling zijn levenslooptegoed heeft opgenomen en vervolgens wederom na 5 jaar sparen verlof neemt met gebruikmaking van zijn levenslooptegoed?

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben nog een aantal vragen aan de regering.

Op grond van het nu voorgestelde artikel 19g, zesde lid Wet LB 1964 wordt het saldo van een levensloopregeling belast als de werkgever zich niet aan de voorwaarden houdt dat iedereen een werkgeversbijdrage moet kunnen krijgen, of, als ze niet mee willen doen, een navenant bedrag als loon kunnen krijgen. Daarop heeft de werknemer helemaal geen invloed. De werkgever kan er dus voor zorgen dat de werknemer een belast saldo op zijn levensloopregeling krijgt, terwijl de werknemer daar helemaal niets aan en tegen kan doen. Kan de regering hier commentaar op geven en aangeven of dit de bedoeling is?

Op grond van het nieuwe artikel 19g, Wet LB, mag een saldo van de levensloopregeling op pensioendatum worden ingebracht in de reguliere pensioenregeling, mits de pensioenregeling na die inbreng nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB gestelde begrenzing (zevende lid van artikel 19g). Artikel 18a Wet LB kent echter twee begrenzingen. Enerzijds is het eerste lid een grens van 2% per dienstjaar voor eindloon. Anderzijds in het zevende lid een absolute grens van 100%. Kan de regering aangeven naar welke begrenzing artikel 19g, zevende lid, verwijst? Stel bijvoorbeeld dat een werknemer 40 jaar heeft gewerkt, mag hij of zij via de levensloop dan aanvullen tot 80% (40 * 2%) of tot 100%?

In de nota naar aanleiding van verslag en het nader verslag missen de leden van de VVD-fractie het antwoord op de volgende vraag die zij in het verslag hadden gesteld. Deze leden verzoeken de regering om deze vraag alsnog te beantwoorden.

Gestelde vraag luidde «De leden van de VVD-fractie willen opmerken dat de wijze waarop de fiscale behandeling van VUT-regelingen is vormgegeven (artikel 32aa Wet LB 1964) moeilijk leesbaar is. De bedoeling is om zowel de uitkeringen integraal te belasting als de werkgevers- en werknemersbijdrage te belasten. Dit leidt tot dubbele heffing en derhalve een principiële breuk betekent met het beginsel dat ofwel de aanspraak belast is en de uitkeringen onbelast, ofwel de aanspraak niet belast is en de uitkeringen belast.» De leden van de VVD-fractie zouden, om e.e.a. te verduidelijken, graag wat voorbeelden uitgewerkt zien van de volgende situaties:

1. werkgever betaalt volledige VUT-premie; VUT-uitkeringen door de werkgever;

2. als onder 1, maar nu betaalt de werknemer de helft van de VUT-premie;

3. als onder 1, maar nu wordt de VUT-uitkering door een apart fonds gedaan;

4. als onder 3, maar nu betaalt de werknemer de helft van de VUT-premie.

In de nota naar aanleiding van verslag en het nader verslag missen de leden van de VVD-fractie het antwoord op de volgende vraag die zij in het verslag hadden gesteld. Gaarne alsnog een antwoord van de regering op de vraag.

Gestelde vraag luidde: «Overigens heeft het er alle schijn van dat de regering bij dit voorstel alleen is uitgegaan van de situatie waarin de pensioenregeling wordt uitgevoerd door een pensioenfonds en over het hoofd heeft gezien dat in 25% van alle gevallen sprake is van een regeling die wordt uitgevoerd door een verzekeraar. De leden van de VVD-fractie vragen de regering hier commentaar op te geven.

Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering een nadere toelichting te geven op het ruimere gebruik van het Witteveenkader voor vroegpensioen. Kan de regering exact aangeven welke ruimte het wetsvoorstel na de tweede nota van wijziging biedt voor vroegpensioen (voor 65 jaar) en hoe zich dat verhoudt tot de huidige fiscale faciliëring van VUT en prepensioen?

Waarom heeft de regering in de overgangsregeling geen nadere eisen gesteld omtrent spaarvut en deeltijdfaciliteiten?

Indien de leden van de fractie van GroenLinks het goed zien dat recht op de levensloopverlofkorting uitsluitend ontstaat nadat is gespaard, kan de regering dan aangeven op welke wijze hiermee de regeling toegankelijker wordt voor mensen met lage inkomens? In welke mate zullen lage inkomensgroepen hiervan meer gebruik maken t.o.v. het oorspronkelijke wetsvoorstel? Welke verwachtingen koestert de regering omtrent het gebruik van deze regeling door onderscheiden inkomensgroepen? Kan dat cijfermatig onderbouwd worden?

Waar zitten in de nota van wijzing de aanpassingen die ertoe leiden dat de herziene levensloopregeling niet vooral wordt gebruikt als een prepensioen-nieuwe stijl voor rijke, oude mannen? Is nu letterlijk sprake van een levensloopregeling die niet alleen voorziet in de mogelijkheid van tussentijds verlof, maar ook als zodanig gebruikt zal worden in bijvoorbeeld de spitsuur van het leven?

Is het niet logisch dat wanneer werkgevers geen eisen mogen stellen aan het moment van opname van het levenslooptegoed als conditie voor een werkgeversbijdrage, werknemers het recht toekomt op eigen initiatief ook gebruik te maken van de regeling? Zo nee, waarom niet? Waarom is de keuzevrijheid voor werknemers zonder een expliciet verlofrecht voor werknemers voldoende geborgd?

Moet de toelichting op de budgettaire aspecten zo begrepen worden, dat de tweede nota van wijziging vanaf 2006 exclusief gefinancierd wordt via lastenverzwaring ten opzichte van het bestaande lastenbeeld voor 2006 en latere jaren? Aan welke type lastenverzwaring en aan welke categorie belastingplichtigen denkt de regering?

Neemt de complexiteit van het wetsvoorstel na de tweede nota van wijziging niet zodanig toe, dat een correcte invoering op 1 januari 2006 onmogelijk is geworden?

Is het waar dat de vakbeweging de spaarloonregeling wilde inzetten voor een betere faciliëring van de levensloopregeling? Waarom heeft de regering dat aanbod niet aangenomen?

Vragen van de leden van de D66-fractie

Sociaal akkoord

De leden van de fractie van D66 hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL). Deze leden staan positief tegenover het financieel aantrekkelijker maken van de levensloopregeling voor zaken als het vergemakkelijken van de combinatie van arbeid, zorg en studie. Hetzelfde geldt voor het zogenaamde 40-deelnemingsjarenpensioen.

Desalniettemin hebben zij nog wel een aantal vragen en opmerkingen. Zo kan het sociaal akkoord pas definitief bekrachtigd worden als de uitkomst van de ledenraadpleging van de vakbeweging (waarschijnlijk eind november of begin december) bekend is. Wat is de regering van plan in de hypothetische situatie dat de Tweede Kamer akkoord gaat met het wetsvoorstel en de vakbeweging niet? En wat gebeurt er als de Tweede Kamer het wetsvoorstel op belangrijke punten amendeert?

Levensloopregeling

De leden van de fractie van D66 zijn tevreden met de bepaling dat werkgevers geen nadere eisen mogen stellen aan het moment van opname van het levenslooptegoed. Sluit het geheel aan kabinetsvoorstellen nu voor de volle 100% uit dat levenslooptegoeden op enig moment niet vrij opneembaar zijn?

In de nota naar aanleiding van het verslag en het nader verslag (Kamerstuk 29 760, nr. 10, blz. 34) wordt aangegeven dat werkgevers niet verplicht kunnen worden om bij beëindiging van de dienstbetrekking het levenslooptegoed in tijd uit te keren, hoewel de werkgever wel gehouden is om bij weigering van omzetting in geld het tegoed op enigerlei wijze op te laten nemen door de werknemer. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat werknemers bij beëindiging van de dienstbetrekking het recht moeten hebben hun in tijd opgebouwde levenslooptegoed om te zetten in geld. Dit komt de mobiliteit op de arbeidsmarkt ten goede en sluit ook aan op de inzet van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer De Geus, die er in Europees verband voor pleit om mobiliteitsbelemmeringen op de arbeidsmarkt op te ruimen. De leden van de D66-fractie zien dit mede in het licht van het rapport van de commissie-Kok.

De sociale partners kunnen afspraken maken met (een) uitvoerder(s) van levensloopregelingen over de uitvoering van de levensloopregeling, eventueel door een dochter van een pensioenfonds. De leden van de fractie van D66 hebben hierover twee vragen:

1. kunnen afspraken tussen sociale partners voor werknemers die gebruik maken van de levensloopregeling leiden tot verplichte winkelnering bij de uitvoerder waarmee de sociale partners afspraken hebben gemaakt?

2. kan de regering garanderen dat de voorgestelde maatregelen voldoende zijn voor een «level playing field» tussen dochters van pensioenfondsen en andere mogelijke uitvoerders van levensloopregelingen? Met andere woorden, is de gekozen oplossing «Brussel proof»?

Pensioenen

De leden van de fractie van D66 vinden het een sympathieke gedachte om voor mensen die op zeer jonge leeftijd, soms op hun veertiende of vijftiende, zijn moeten gaan werken en dit ook 40 jaar of meer zijn blijven doen (vaak in zware beroepen) een extra mogelijkheid te creëren om fiscaal gefacilieerd met vervroegd pensioen te gaan. De regering wil dit toestaan aan werknemers die 40 deelnemingsjaren bij een pensioenfonds bereiken. De leden van de fractie van D66 zien graag antwoord op de vraag of de doelgroep hiermee voldoende wordt bereikt, gezien het feit dat betrokkenen gedurende hun werkzame leven waarschijnlijk tegoeden hebben opgebouwd bij verschillende pensioenfondsen en wellicht gedurende bepaalde periodes niet of nauwelijks pensioen hebben opgebouwd?

Daarnaast hebben de leden van de D66-fractie de volgende vragen: betekent de mogelijkheid om op 63-jarige leeftijd tegen 70% te stoppen met werken dat er wel een actuariële korting plaats moet vinden van 65 naar 63 jaar, maar dat het verschil tussen de uitkomst en 70% wordt aangevuld door het fonds? Zo ja, moet dit recht tijdsevenredig worden opgebouwd en hoe moet of mag dit worden gefinancierd, (omslag, rentedekking, kapitaal)? Hoe wordt hierbij calculerend gedrag voorkomen? Bijvoorbeeld door op 61-jarige leeftijd bij 35 deelnemingsjaren een baan met een lager salaris te accepteren. Hierdoor wordt (indien geen gebruik wordt gemaakt van de demotiemogelijkheid) de pensioenlijn herrekend naar het nieuwe salaris, waardoor alsnog 40 deelnemingsjaren ontstaan. Dan kan alsnog gebruik gemaakt worden van de 40 deelnemingsjarenregeling.

Budgettaire aspecten

De budgettaire kosten van de nota van wijziging lopen op van € 364 miljoen in 2006 tot € 639 miljoen in 2011. De leden van de fractie van D66 merken op dat het mooi is dat het sociaal akkoord begint met een preambule waarin onder andere de kenniseconomie wordt genoemd, maar dat de kosten van het sociaal akkoord niet verhaald mogen worden op uitgaven die van belang zijn voor het ontwikkelen van een kenniseconomie, zoals in het onderwijs.

De leden van de fractie van D66 zien graag antwoord op de volgende vragen:

1. wat zijn de budgettaire effecten van het sociaal akkoord als geheel?

2. welke macro-economische en arbeidsmarkt-/arbeidsparticipatie-effecten heeft het sociaal akkoord in het algemeen en deze nota van wijziging in het bijzonder?

3. hoe zullen de budgettaire effecten worden ingepast in de voorziene lastenverlichting voor 2006? Geldt dit alleen voor de effecten van de nota van wijziging of ook voor andere budgettaire effecten van het sociaal akkoord?

4. kan de regering reageren op de CPB-notitie d.d. 9-11-2004 over de effecten van de Wet VPL, en dan met name op de verschillen in de ramingen van enerzijds de regering en anderzijds het CPB? Kunnen hiernaast ook de nieuwste ramingen naar aanleiding van de nota van wijziging betrokken worden?

Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie inzicht in de budgettaire consequenties, na implementatie van de nota van wijziging:

1. van het toegankelijk maken van de levensloopregeling voor zelfstandigen (al dan niet via een fiscale oudedagsreserve);

2. van invoering van een imputatieregeling waarbij mensen in een jaar zowel in de spaarloonregeling als in de levensloopregeling tot het gezamenlijk maximum kunnen sparen;

3. het niet afschaffen van de stamrechtvrijstelling.

Artikelsgewijze toelichting: artikel II, lid 2

De leden van de D66-fractie zien graag een helderder toelichting op artikel II, lid 2, van de nota van wijziging.

Vragen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met tevredenheid kennisgenomen van het feit dat het mogelijk bleek om tot overeenstemming te komen over prepensioen- en levensloopregeling met de sociale partners. Zij vinden het belangrijk erop te wijzen dat bijvoorbeeld stakingen geen goed middel zijn om de druk op kabinet of werkgeversorganisaties te vergroten. Wel vinden zij het van groot belang dat ernaar wordt gestreefd het draagvlak voor de maatregelen te vergroten. Zolang noodzakelijke doelstellingen in het licht van de vergrijzing gehaald kunnen worden, zien zij geen bezwaren tegen een versoepeling van de voorgestelde kabinetsplannen.

Bovengenoemde leden zouden graag van de regering vernemen wat naar verwachting de effecten van de voorgestelde wijzigingen zullen zijn op arbeidsparticipatie van ouderen. Is het pensioenstelsel naar de opvatting van de regering als gevolg van deze nota van wijziging nog toekomstbestendig? Of is de regering van mening dat er nog aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn?

De aandacht bij het thema levensloopregeling verschuift langzamerhand volledig naar vervroegde pensionering. Hiermee verandert het «spitsuur van het leven» in de praktijk tot de periode van het 62ste of 63ste tot het 65ste levensjaar, omdat het niet te verwachten is dat mensen in staat zijn om zowel te sparen voor drukke periodes in het gezinsleven als voor een vervroegd pensioen. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of afschaffing van de bestaande fiscale prepensioenregelingen dan nog wel opweegt tegen de grote nadelen.

De levensloopregeling zal in de praktijk vooral voor hogere inkomens aantrekkelijk zijn. Heeft de regering ook in de overwegingen meegenomen hoe ernaar kan worden gestreefd om de regeling ook aantrekkelijk te houden of te maken voor werknemers met een lager inkomen?

De nota van wijziging biedt de mogelijkheid om na veertig dienstjaren te stoppen met werken als de leeftijd van 63 jaar is bereikt. Is de indruk van de leden van de SGP-fractie juist dat deze mogelijkheid in principe voor iedereen geldt en niet alleen voor de zogenoemde «zware beroepen»? Wat is de achterliggende gedachte hierachter?

Er wordt tevens een levensloopverlofkorting ingevoerd van € 183 per jaar. Die korting wordt toegekend bij opname van verlof uit de levensloopregeling. De werking van deze korting is de leden van de SGP-fractie nog niet volledig duidelijk. Levert deze korting niet veel praktische moeilijkheden op bij de uitvoering? Hoe wordt er bijvoorbeeld gerekend bij een werknemer die 10 jaar gespaard heeft en zijn gespaarde verlof voor de helft opneemt? Krijgt deze persoon dan de helft van deze korting of het volledige bedrag? Hoe moet in een later stadium worden berekend op welke korting deze werknemer recht heeft?

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor het RMU-voorstel om niet alleen tijd voor scholing, maar ook de onkosten van scholing te betrekken in de levensloopregeling. Het kabinet heeft richting de RMU geschreven dit voorstel op te nemen in de regeling. Tot op heden is dit nog niet gebeurd. Is de regering bereid dit alsnog te doen?

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Tichelaar

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Hamer

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Berck


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Bakker (D66), Crone (PvdA), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD) en Van Egerschot (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Koenders (PvdA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), vacature (algemeen), Duyvendak (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), De Ruiter (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), Van Bommel (SP), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Stuurman (PvdA), Luchtenveld (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), De Vries (VVD) en Van Beek (VVD).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GL), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (CU), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Koser Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GL), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GL), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Vacature (algemeen), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Egerschot (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF) en Schippers (VVD).

Naar boven