29 756
Wijziging van de Wet op de rechtsbijstand en het Wetboek van Strafvordering houdende regeling van de vergoeding aan de verdachte ingeval van toepassing van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 7 maart 2005

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de verschillende fracties met betrekking tot het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op de rechtsbijstand en het Wetboek van Strafvordering houdende regeling van de vergoeding aan de verdachte ingeval van toepassing van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.

Hieronder zal ik gaarne ingaan op de vragen van de leden van de VVD, SP en GroenLinks-fracties.

De leden van de VVD-fractie vragen of een verdachte op het moment waarop de toevoeging is afgegeven, met behoud van het recht op schadevergoeding, kan afzien van de toevoeging.

De verdachte houdt zijn recht op schadevergoeding zolang geen daadwerkelijke rechtsbijstand is verleend. Op het moment dat rechtsbijstand wordt verleend, heeft de verdachte klaarblijkelijk gekozen voor de rechtsbijstand van de betreffende advocaat. Is eenmaal rechtsbijstand verleend, dan kan niet meer met behoud van het recht op schadevergoeding een andere advocaat worden gekozen. Daartoe is ook geen noodzaak. Indien een andere advocaat de rechtsbijstand voortzet, bestaat de mogelijkheid om aan de zaak op grond van artikel 20 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 een opvolgingstoeslag van één maal twee punten toe te kennen. Vereist is dan wel dat de opvolgend advocaat niet in hetzelfde samenwerkingsverband werkzaam is.

De leden van de SP-fractie vragen waarom het ontwerp van het voorliggende wetsvoorstel niet in de gebruikelijke consultatieronde aan de Nederlandse orde van advocaten is voorgelegd. Het onderhavige onderwerp was reeds lang een punt van zorg van zowel sommige leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal als van mij (Zie Aanhangsel Handelingen II 1999/2000, nr. 611 en Kamerstukken II 2001/02, 27 553, nr. 5, blz. 25 en Kamerstukken II 2002/03, 27 553, nr. 8, blz. 13). Ik achtte de tijd rijp om een regeling te treffen gelet op de voortdurend wisselende interpretatie van de reikwijdte van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. In deze conclusie word ik bevestigd door het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2004, NJ 2005, 5. Gelet op de stand van zaken achtte ik een consultatie niet nodig.

Dezelfde leden vragen of, en zo ja waarom, voornoemd arrest als maatstaf heeft gediend van de onderhavige regeling. De werkgroep die in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de rechtsbijstand naar aanleiding van de evaluatie van de Wet op de rechtsbijstand alsmede aanpassing van de Wet op de rechtsbijstand aan de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2001/02, 27 553, nr. 5, blz. 25) is aangekondigd, heeft onderzoek gedaan naar de knelpunten en mogelijke oplossingen van het probleem. Op basis daarvan was het onderhavige wetsvoorstel in een vergevorderd stadium op het moment dat voornoemde uitspraak van de Hoge Raad bekend werd. Natuurlijk is kennis genomen van de uitspraak. De uitspraak heeft echter niet geleid tot wijzigingen in het ontwerp wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie willen weten of de regering de mening van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten (NVSA) deelt dat de vergoedingen die worden verstrekt in toevoegzaken nauwelijks in verhouding staan tot de werkelijke kosten van rechtsbijstand. Bij brief van 15 mei 2002 heeft de toenmalig Minister van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal laten weten dat één van de conclusies van het interdepartementaal beleidsonderzoek rechtsbijstand (IBO) was dat het gewenste uurtarief voor de gesubsidieerde rechtsbijstand mede gezien de marktprijzen, de ontwikkelingen met betrekking tot het aanbod van sociaal advocaten en enkele beroepsspecifieke omstandigheden, dient te liggen tussen de € 95 en € 100 per uur (Kamerstukken II 2001/02, 28 372, nr. 1, blz. 3). Op grond van deze conclusie is bij Besluit van 16 januari 2004, houdende wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (Stb. 2004,14) geregeld dat het uurtarief van de advocaat in twee tranches wordt verhoogd. Het gevolg hiervan is dat per 1 januari 2005 de uurvergoeding € 98 bedraagt. Het uurtarief stemt dan overeen met hetgeen door het IBO is voorgesteld. De aan strafzaken toegekende forfaitaire punten, zoals die in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 zijn neergelegd, zijn destijds gebaseerd op een tijdschrijfonderzoek. Dit houdt in dat de vergoeding voor de verlening van rechtsbijstand in strafzaken in overeenstemming is met de gemiddelde tijdbesteding die aan die rechtsbijstand wordt besteed.

Dezelfde leden vragen ook hoe de kritiek van de NVSA wordt beoordeeld die stelt dat dit wetsvoorstel de kosten van de rechtsbijstand in strafzaken waarin de verdachte wordt vrijgesproken of geen straf of maatregel krijgt opgelegd, afwentelt op de advocaat.

Gelet op het bovenstaande ben ik van mening dat de kosten van rechtsbijstand niet worden afgewenteld op de advocaat. De advocaat die op basis van een toevoeging rechtsbijstand verleent, ontvangt daarvoor het forfaitaire bedrag. Dit is niet anders dan nadat de verdachte wel zou zijn veroordeeld. Het ligt niet in de rede aan te nemen dat een advocaat op een andere wijze rechtsbijstand verleent in de wetenschap dat hij na een vrijspraak kan afzien van de toevoeging met als gevolg dat hij zijn commerciële tarief kan declareren.

De leden van de SP-fractie informeren naar de gevolgen van het onderhavige wetsvoorstel op de toegankelijkheid van de rechtsbijstand in het licht van de hoogte van de huidige vergoedingen voor rechtsbijstand en de klacht dat deze niet kostendekkend zijn.

In de hierboven aangehaalde brief is uiteengezet dat het voorgestelde uurtarief volgens de conclusies van het IBO een reële vergoeding is voor de gesubsidieerde rechtsbijstand. Ik heb aan de wens tot verhoging van de vergoeding reeds uitvoering gegeven. Dit staat niet in de weg aan het feit dat de advocaat met zijn cliënt kan afspreken van de aanvang af rechtsbijstand te verlenen op commerciële basis. Het lijkt niet in de rede te liggen dat de advocaat een toevoeging aanvraagt, indien bekend is dat de cliënt de rechtsbijstand in zijn eigen zaak wil betalen. Ik meen er daarom vanuit te mogen gaan dat er geen negatieve gevolgen voor de toegankelijkheid van de rechtsbijstand zullen zijn.

Aangezien ik om de hiervoor gemelde reden niet om adviezen heb gevraagd, heb ik geen kennis genomen van de argumenten en suggesties van de NVSA. Wel heb ik uitvoerig kennis genomen van de wisselende interpretaties voor wat betreft de toepassing van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Met het onderhavige wetsvoorstel beoog ik daaraan een einde te maken. Met het voorgaande ben ik ingegaan op de vragen op dit punt van de leden van de SP-fractie.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen om een overzicht van de mogelijke kosten die aan de bijstand van raadslieden in strafzaken zijn verbonden. De kosten die in dit kader worden gemaakt, zijn de kosten van het honorarium van de advocaat.

Op grond van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 worden de volgende kosten van de advocaat vergoed. Dit komt neer op een vergoeding van het honorarium overeenkomstig het berekende forfait. In dit kader wordt het forfait verhoogd ingeval de verdachte van zijn vrijheid is beroofd (artikel 16). Ook wordt een toeslag toegekend, indien de advocaat bij een verhoor of descente aanwezig is geweest (artikel 17). Evenals in civiele zaken wordt een zittingstoeslag toegekend (artikel 18). Voor extra bewerkelijke zaken kan een extra honorering op gewerkte urenbasis worden aangevraagd (artikel 22).

Het verlenen van rechtsbijstand tijdens een piketdienst wordt apart gehonoreerd (artikel 23).

Voorts wordt een puntenvergoeding gegeven voor reiskosten en reistijdverlet (artikel 24 en 25). De kosten van tolken worden vergoed tot ten hoogste het bedrag dat voortvloeit uit het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (artikel 26). Deze kosten komen echter niet voor rekening van de advocaat. De bijdrage in de administratiekosten is ongeveer € 32.

Andere kosten die betrekking hebben op de rechtsbijstand zijn er niet. Ten overvloede merk ik op dat dit onverlet laat dat de advocaat bepaalde kosten van de cliënt voorschiet. Deze kosten merk ik echter niet aan als kosten van de advocaat. Deze kosten kunnen immers op de cliënt worden verhaald. Deze kosten vallen wel onder de te vorderen kosten van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven