29 755
Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (implementatie richtlijn nr. 2004/56/EG)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van de Richtlijn 2004/56/EG1 in welk kader wordt voorgesteld om de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (hierna WIB) aan te passen. Deze richtlijn strekt tot wijziging van de Richtlijn 77/799/EEG2 betreffende de administratieve samenwerking tussen de Europese lidstaten bij belastingheffing met als doel om de basisregels voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren.3 De wijzigingen die ingevolge de Richtlijn 2004/56/EG aangebracht zijn in de Richtlijn 77/799/EEG, betreffen de regels voor de notificatieprocedure (kennisgeving van stukken), gelijktijdige boekenonderzoeken, de toestemming om informatie te gebruiken tijdens openbare rechtszittingen en de behandeling van inlichtingenverzoeken uit andere lidstaten.4 De richtlijn geeft de mogelijkheid een beroep te doen op de administratieve bijstand van een andere lidstaat. De verbeteringen terzake dragen bij aan de rechtshandhaving. Immers, onder omstandigheden kan een beroep op de richtlijn nodig zijn om tot een betere informatiepositie van de Nederlandse Belastingdienst te komen. Administratieve bijstand werkt wederzijds. Een beroep op de richtlijn veronderstelt de mogelijkheid dat de andere lidstaat Nederland bijstaat, maar ook omgekeerd. De in de richtlijn opgenomen regels betreffende de kennisgeving van stukken (artikel 8bis) en de gelijktijdige controle (artikel 8ter) geven aanleiding tot wijziging van de WIB. Daarbij zij opgemerkt dat – in lijn met de motie Van Vroonhoven-Kok c.s.5 – de richtlijn niet nodeloos breder is geïmplementeerd dan Europa voorschrijft. Wel wordt voorgesteld de praktische procedureregels voor het gelijktijdig onderzoek niet te beperken tot onderzoeken met lidstaten, omdat ook reeds nu onder de bilaterale belastingverdragen vergelijkbare gelijktijdige onderzoeken plaatsvinden, ook met enkele niet-lidstaten.

2. Richtlijn 2004/56/EG nader belicht

Hierna worden de verschillende onderwerpen van de Richtlijn 2004/56/EG belicht, waarbij wordt aangegeven of daardoor de WIB dient te worden aangepast, en, zo ja, op welke wijze.

2.1. Wijziging van artikel 1, lid 5, en verduidelijking van artikel 8, leden 1 en 3 (artikel 1, leden 1 en 4, Richtlijn 2004/56/EG)

In artikel 1, lid 5, van de Richtlijn 77/799/EEG worden de bij wederzijdse bijstand betrokken bevoegde autoriteiten genoemd. De wijziging van de betrokken autoriteiten in Italië en Zweden heeft geleid tot een wijziging van het vijfde lid van artikel 1 (door artikel 1, lid 1, van de Richtlijn 2004/56/EG). Deze wijziging is alleen van belang voor de samenwerking met de betrokken lidstaten, en hoeft niet in de Nederlandse wetgeving te worden geïmplementeerd.

In onderdeel a van het vierde lid van artikel 1 van de Richtlijn 2004/56/EG wordt verduidelijkt dat de lidstaten niet gehouden zijn de wetgeving en bestuurlijke praktijk van de verzoekende lidstaat te volgen, voorzover deze verschillen van de wetgeving en bestuurlijke praktijk in de eigen lidstaat. Een lidstaat kan echter niet weigeren informatie te verstrekken met als argument dat de desbetreffende informatie niet nodig is voor binnenlandse doeleinden. Een lidstaat kan ingevolge artikel 8, lid 1, van de Richtlijn 77/799/EEG daarentegen wel weigeren inlichtingen te verstrekken indien die lidstaat die inlichtingen krachtens eigen wetgeving of administratieve praktijk niet kan inwinnen of niet kan gebruiken. Dit is ook op overeenkomstige wijze verwoord in artikel 13, lid 1, onderdeel c, van de WIB. De wijziging van artikel 8, lid 1, van de Richtlijn 77/799/EEG betreft een verduidelijking, net als de verduidelijking van artikel 8, lid 3, van de Richtlijn 77/799/EEG ingevolge artikel 1, lid 4, onderdeel b, van de Richtlijn 2004/56/EG. Derhalve hoeft noch onderdeel c noch onderdeel e van artikel 13, eerste lid, van de WIB te worden gewijzigd.

2.2. Gelijke behandeling van inlichtingenverzoeken (artikel 1, lid 2, Richtlijn 2004/56/EG)

Het door de Richtlijn 2004/56/EG aan artikel 2 van de Richtlijn 77/799/EEG toegevoegde derde lid beoogt te voorkomen dat een onderzoek met het oog op het verkrijgen van inlichtingen op verzoek ingevolge de Richtlijn 77/799/EEG een afwijkende behandeling ten deel valt ten opzichte van nationale onderzoeken. Een verzoek dient steeds overeenkomstig de nationale praktijk in de aangezochte lidstaat te worden behandeld (vgl. artikel 5, lid 4, van de Verordening 1798/2003). Het is niet nodig het nieuwe artikel 2, lid 3, van de Richtlijn 77/799/EEG in Nederland in wetgeving om te zetten. Bij toepassing van artikel 8, tweede lid, van de WIB wordt met het oog op het vergaren van inlichtingen namelijk gebruik gemaakt van de bevoegdheid die ook in nationaal verband daarvoor wordt gebruikt.

2.3. Gebruik van inlichtingen in een procedure (artikel 1, lid 3, Richtlijn 2004/56/EG)

De Richtlijn 2004/56/EG beoogt voorts te verduidelijken dat een verzoekende lidstaat niet meer achteraf om toestemming hoeft te vragen voor het gebruik van verstrekte inlichtingen tijdens openbare rechtszittingen of bij rechterlijke uitspraken. Artikel 1, lid 3, van de Richtlijn 2004/56/EG betreft een wijziging van artikel 7, lid 1, tweede aanlegstreepje, van de Richtlijn 77/799/EEG door de toevoeging van tweede volzin. Deze volzin expliceert dat de bevoegde autoriteit van de verstrekkende lidstaat niet achteraf, maar meteen bij het verstrekken van de inlichtingen moet aangeven of en, zo ja, in hoeverre deze inlichtingen zonder bezwaar mogen worden gebruikt in een gerechtelijke procedure. Dit leidt niet tot aanpassing van de WIB. Nederland verleent tot nu toe in de regel (achteraf) toestemming om de inlichtingen te gebruiken in gerechtelijke procedures (anders dan strafrechtelijk). Er verandert op dit punt in feite niets in de mogelijkheden waarop deze vorm van wederzijdse bijstand plaatsvindt, slechts de toestemming zal in het vervolg op een ander moment plaatsvinden. Het is dan ook niet de bedoeling dat de andere lidstaat inlichtingen die zijn verstrekt onder het regime van de Richtlijn 77/799/EEG, voor andere doeleinden gebruikt dan waarvoor de richtlijn is bedoeld. Te denken valt aan het gebruik van de inlichtingen in strafrechtelijke procedures betreffende economische en/of commune delicten als witwassen en sociale zekerheidsfraude. In dergelijke procedures dient voor het verkrijgen van de benodigde informatie een (strafrechtelijk) rechtshulpverdrag te worden toegepast. Voorzover artikel 7, lid 1, derde aanlegstreepje, van de Richtlijn 77/799/EEG dit al niet voorkomt, zullen de inlichtingen geclausuleerd worden verstrekt. Indien de buitenlandse autoriteit de fiscaal verkregen informatie naderhand mede wenst aan te wenden voor strafrechtelijke vervolging van niet-fiscale delicten, dient er eerst expliciet bij de verstrekkende autoriteit om toestemming te worden verzocht.

2.4. Notificatieprocedure (kennisgeving van stukken) ex artikel 8bis (artikel 1, lid 5, Richtlijn 2004/56/EG)

In sommige lidstaten is het voorgeschreven dat een belastingbetaler op de hoogte wordt gesteld van akten of besluiten van de administratieve overheden van die lidstaten. Het voldoen aan dit vormvereiste is daar een noodzakelijke voorwaarde voor belastingheffing c.q. -inning. Notificatie van stukken kan plaatsvinden op basis van artikel 5 van de Richtlijn 76/308/EEG1, geïmplementeerd in artikel 8 e.v. van de Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen (WWB). Ingevolge de Richtlijn 2004/56/EG dient deze vorm van dienstverlening aan een andere lidstaat ook in het kader van de Richtlijn 77/799/EEG desgevraagd plaats te vinden. In dit verband wordt voorgestelt de WIB aan te passen. Het betreffende artikel I, onderdeel B, van dit wijzigingsvoorstel wordt hierna toegelicht.

2.5. Gelijktijdig onderzoek ex artikel 8ter (artikel 1, lid 5, Richtlijn 2004/56/EG)

Ingevolge de artikelen 12 en 13 van de Verordening 1798/2003 is het mogelijk dat de belastingautoriteiten van de betrokken lidstaten een gelijktijdig onderzoek instellen naar de situatie van een belastingbetaler die in twee of meer lidstaten actief is. In het kader van de heffing van andere belastingen dan de BTW kan een dergelijke samenwerking tussen de belastingautoriteiten ook van belang zijn. Te denken valt aan de problematiek van transferpricing. Met het oog daarop kan op grond van artikel 8ter van de Richtlijn 77/799/EEG een gelijktijdig onderzoek worden ingesteld. Door de resultaten van (gelijktijdige) onderzoeken in die landen tegen elkaar af te zetten kan misbruik in de vorm van over- en onderfacturering bij grensoverschrijdende transacties tussen verwante entiteiten worden bestreden. In artikel I, onderdeel C, van dit wetsvoorstel wordt een desbetreffende wijziging van de WIB voorgesteld die hierna wordt toegelicht. Daarbij is het van belang te onderkennen dat het nu al mogelijk is een gelijktijdig onderzoek te initiëren. De richtlijn schrijft voor dat de aanloop en de afwikkeling van een dergelijk onderzoek volgens het bepaalde in artikel 8ter dient te geschieden. Met name met het oog op de kenbaarheid van deze vorm van onderzoek, is het wenselijk artikel 8ter van de Richtlijn 77/799/EEG te implementeren. Om aansluiting te verkrijgen tussen de al bestaande samenwerking met niet-lidstaten – op grond van bijvoorbeeld artikel 8 van het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken – en de WIB wordt voorgesteld ook dit gelijktijdige onderzoek in de WIB te codificeren.

3. Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

De voorgestelde wijzigingen hebben de bedoeling een betere afstemming te bewerkstelligen van onderzoeksactiviteiten in verschillende staten. Dit zal er naar verwachting toe leiden dat onderzoeken die nu reeds in internationale samenwerking worden verricht op een efficiëntere manier door de betrokken belastingautoriteiten van de lidstaten kunnen worden afgestemd en gecoördineerd. Naar verwachting zal het wetsvoorstel op dit punt dan ook geen gevolgen hebben voor de administratieve lasten. Naar verwachting zal de beoogde verbetering van de administratieve bijstand tussen lidstaten een beperkt positief effect op de belastingopbrengsten hebben, welk effect niet goed te kwantificeren is.

De notificatie van akten of besluiten vindt plaats met het oog op de fiscale verplichtingen in een andere lidstaat, en ten dienste van die lidstaat. Voorzover hieraan administratieve lasten verbonden zouden zijn, moeten deze niet aan de Nederlandse, doch aan de verzoekende lidstaat worden toegerekend. Hoewel de notificatie van stukken samengaat met uitvoeringslasten, is het niet de verwachting dat het hier om een zodanige stroom verzoeken gaat dat er sprake is van een wezenlijk effect op de bestaande capaciteit.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Artikel I, onderdeel A (artikel 2 van de WIB)

Artikel 7a, derde lid, en artikel 8a, derde lid, van de WIB, maken het mogelijk in een ministeriële regeling procedurele voorschriften neer te leggen aangaande het verzoek tot notificatie van stukken respectievelijk het verzoek tot gelijktijdig onderzoek. Artikel 2 van de WIB betreft een definitiebepaling waarin begrippen voorkomen die ook in de ministeriële regeling worden gehanteerd. De wijziging van de aanhef maakt dat deze begrippen van toepassing zijn op zowel de wet als de daarop gebaseerde ministeriële regeling. De begrippen «notificatie van stukken» en «gelijktijdig onderzoek» die door de voorgestelde wijziging van de WIB in de Nederlandse regelgeving worden geïntroduceerd, worden in de voorgestelde artikelen 7a en 8a omschreven.

Artikel I, onderdeel B (artikel 7a van de WIB)

In een aantal lidstaten bestaat een procedure die gevolgd moet worden aan de hand waarvan een belastingbetaler op de hoogte gesteld moet worden van akten of besluiten van de administratieve overheden van die lidstaat. Ook als in de aangezochte lidstaat een dergelijke notificatieprocedure niet verplicht is voor de heffing en de invordering van belastingschulden overeenkomstig de nationale wet, kan het voor de belastingheffing in de verzoekende staat van belang zijn dat de belastingbetaler met bepaalde akten of besluiten bekend kan worden verondersteld. In ieder geval wordt het hierdoor gemakkelijker in een later stadium actie te ondernemen in het kader van de Richtlijn 76/308/EEG. Artikel 8bis van de Richtlijn 77/799/EEG schrijft voor dat Onze Minister als bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat desgevraagd gehouden is de geadresseerde in kennis te stellen van bepaalde akten en besluiten van fiscaalrechtelijke aard, overeenkomstig de hier geldende rechtsvoorschriften met betrekking tot de notificatie van soortgelijke akten. Aan een verzoek tot notificatie van stukken geeft Onze Minister uitvoering door deze ter hand te stellen aan een functionaris als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Met het oog op het aan het verzoek te verlenen gevolg zal deze de geadresseerde van de akte of het besluit in kennis stellen. Op grond van het derde lid van artikel 7a van de WIB kunnen bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden gesteld betreffende het gelijktijdige onderzoek.

Ingevolge artikel 8bis, lid 1, van Richtlijn 77/799/EEG dient de notificatie van stukken te geschieden met toepassing van dezelfde juridische voorschriften als de voorschriften die worden gehanteerd met betrekking tot de kennisgeving van gelijksoortige Nederlandse documenten. Omdat in het kader van het Nederlandse heffingsproces stukken plegen te worden uitgereikt door toezending via de post, zal zodoende in de regel kunnen worden volstaan met het op deze wijze uitreiken van het in artikel 7a, tweede lid, van de WIB bedoelde document. Overigens bestaat er tussen de notificatie van stukken op basis van de WIB en de notificatie van stukken op basis van de WWB enige overlap als de notificatie van een belastingaanslag in beschouwing wordt genomen. De regels omtrent notificatie van stukken betreffende invorderingsaspecten blijven dus ongewijzigd van toepassing. Afhankelijk van het regime in de verzoekende lidstaat, aanslag als heffings- of invorderingsinstrument, zal die lidstaat gebruik maken van hetzij de Richtlijn 77/799/EEG, en daarmee van het voorgestelde artikel 7a van de WIB, hetzij van de Richtlijn 76/308/EEG, en daarmee van de regels in de WWB. Steeds zal de te notificeren belastingaanslag een gelijke behandeling ten deel vallen, te weten: toezending per post.

Artikel I, onderdeel C (artikel 8a van de WIB)

Na overleg met een bevoegde autoriteit van één of meer staten kan Onze Minister op grond van artikel 8a, eerste lid, van de WIB besluiten tot het uitvoeren van een gelijktijdig onderzoek. In feite betreft het hier een bijzondere vorm van voorbereiding van wederzijdse bijstand, in die zin dat met het oog op de uitwisseling van inlichtingen in twee of meer staten tegelijk ten aanzien van een of van meerdere belastingplichtigen, een onderzoek wordt ingesteld. Met artikel 8ter, lid 1, van de Richtlijn 2004/56/EG in de hand kan door een lidstaat een overleg worden geïnitieerd om te komen tot een gelijktijdig onderzoek ten aanzien van belastingplichtigen waarvan de belastingsituatie voor lidstaten van gezamenlijk of complementair belang is. Door de Belastingdienst kan in een dergelijk geval op de voet van artikel 8 van de WIB een onderzoek worden ingesteld naar de belastingsituatie van de betrokkene in Nederland.

In het overleg, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, van de WIB, krijgt de samenwerking tussen de bij het onderzoek betrokken staten, en daarmee de inhoud van het onderzoek, zijn beslag. Ook het onderwerp van het gelijktijdige onderzoek wordt in die fase vastgelegd, alsmede de termijnstelling (vgl. artikel 8ter, tweede lid, eerste, tweede en vierde volzin, van de Richtlijn 77/799/EEG). Het gelijktijdige onderzoek kan bijvoorbeeld zijn gericht op de juistheid van de gehanteerde verrekenprijzen. In een dergelijk geval kan het zijn dat een gezamenlijk met een andere lidstaat uit te voeren onderzoek doeltreffender wordt geacht dan een onderzoek op grond van artikel 8 van de WIB naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 5 van de WIB.

Op grond van het derde lid van artikel 8a van de WIB zullen bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden gesteld betreffende het gelijktijdige onderzoek en de behandeling van een voorstel daartoe. In deze regeling zal – met inachtneming uiteraard van artikel 2, lid 3, van de Richtlijn 77/799/EEG – het normenkader worden opgenomen volgens welk Onze Minister handelt na ontvangst van een voorstel tot een gelijktijdig onderzoek. In ieder geval zullen de aanwijzingen worden opgenomen die in artikel 8ter van de Richtlijn 2004/56/EG worden genoemd. De delegatiegrondslag van artikel 8a, derde lid, van de WIB geeft ruimte in een ministeriële regeling procedurevoorschriften op te nemen die samenhangen met de afwikkeling van een gelijktijdig onderzoek. Ook kunnen op basis van de regeling toekomstige wijzigingen van de richtlijn die de aanpak en uitvoering van een gelijktijdig onderzoek betreffen, gemakkelijker in de WIB worden geïmplementeerd. De behandeling van het voorstel tot gelijktijdig onderzoek betreft overigens niet alleen de handelswijze van Onze Minister bij de afwikkeling. In de aanloop van de afwikkeling behoort de bevoegde autoriteit van de betrokken staat of staten geïnformeerd te worden over de functionaris die in Nederland met de uitvoering van het gelijktijdige onderzoek is belast (vgl. artikel 8ter, lid 4, van de Richtlijn 77/799/EEG). Indien het gelijktijdige onderzoek de desgewenste informatie heeft opgeleverd, vindt de afwikkeling van dat onderzoek plaats door de verkregen inlichtingen op de gebruikelijke wijzen uit te wisselen.

Artikel II

Artikel 2 van de Richtlijn 2004/56/EG verlangt van de lidstaten dat deze de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden vóór 1 januari 2005. Ingevolge artikel II van dit wetsvoorstel treedt deze wet zodoende in beginsel op 31 december 2004 in werking.

Opgemerkt zij dat deze wet niet referendabel wordt geacht, omdat zij uitsluitend strekt ter implementatie van Richtlijn 2004/56/EG en daarmee voldoet aan de uitzondering van artikel 7, onderdeel e, van de Tijdelijke referendumwet.

In Bijlage I is een transponeringstabel opgenomen, waarin de aansluiting tussen de voorgestelde bepalingen in de WIB enerzijds en de bepalingen in de Richtlijn 2004/56/EG anderzijds zichtbaar wordt gemaakt.

In Bijlage II is een concept opgenomen van de Uitvoeringsregeling internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

Bijlage I bij de Memorie van Toelichting

Transponeringstabel

Artikel wijzigingsrichtlijn Implementatie nodig?Verandering wettekst?Implementatie in de WIB
Artikel 1    
     
Lid 1 NeeNee 
     
Lid 2 NeeNee 
     
Lid 3 JaNee 
     
Lid 4, onderdeel a NeeNee 
     
Lid 4, onderdeel b NeeNee 
     
Lid 5– Artikel 8bis Notificatieprocedure, lid 1JaJa7a, eerste, tweede en derde lid
Lid 5– Artikel 8bis Notificatieprocedure, lid 2JaJa7a, eerste lid
Lid 5– Artikel 8bis Notificatieprocedure, lid 3JaJa7a, derde lid
     
Lid 5– Artikel 8ter Gelijktijdige controles, lid 1,JaJa8a, eerste en tweede lid
Lid 5– Artikel 8ter Gelijktijdige controles, lid 2, eerste volzinNeeNee 
Lid 5– Artikel 8ter Gelijktijdige controles, lid 2, tweede volzinNeeNee 
Lid 5– Artikel 8ter Gelijktijdige controles, lid 2, derde volzinJaJa8a, eerste lid
Lid 5– Artikel 8ter Gelijktijdige controles, lid 2, vierde volzinNeeNee 
Lid 5– Artikel 8ter Gelijktijdige controles, lid 3, eerste volzinJaJa8a, eerste en derde lid
Lid 5– Artikel 8ter Gelijktijdige controles, lid 3, tweede volzinJaJa8a, derde lid
Lid 5– Artikel 8ter Gelijktijdige controles, lid 4JaJa8a, derde lid
     
Artikel 2 NeeNee 
     
Artikel 3 NeeNee 
     
Artikel 4 NeeNee 

Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (implementatie richtlijn nr. 2004/56/EG)

Bijlage II bij de Memorie van Toelichting

Concept Uitvoeringsregeling internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.

Artikel 1

Deze regeling berust op artikel 7a, derde lid, en artikel 8a, derde lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.

Artikel 2

Deze regeling verstaat onder wet: de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.

Artikel 3

1. Ingeval een bevoegde autoriteit een voorstel doet tot een gelijktijdig onderzoek, beslist Onze Minister na het in artikel 8a, eerste lid, van de wet bedoelde overleg zo spoedig mogelijk omtrent het aan het voorstel te verlenen gevolg.

2. De bevoegde autoriteit, bedoeld in het eerste lid, wordt onverwijld op de hoogte gesteld van de redenen die zich verzetten tegen de instemming met een voorstel tot gelijktijdig onderzoek.

3. Indien met een voorstel tot gelijktijdig onderzoek kan worden ingestemd, brengt Onze Minister de bevoegde autoriteit, bedoeld in het eerste lid, daarvan onverwijld op de hoogte. Daarbij maakt Onze Minister de functionaris bekend die in Nederland is belast met de leiding en coördinatie van het gelijktijdige onderzoek.

Artikel 4

1. Ingeval een bevoegde autoriteit een verzoek doet tot de notificatie van stukken, beslist Onze Minister zo spoedig mogelijk omtrent het aan het verzoek te verlenen gevolg.

2. Het verzoek tot notificatie van stukken vermeldt ten aanzien van de geadresseerde zowel diens naam en adres als het bij het verzoek gevoegde document, bedoeld in artikel 7a, tweede lid, van de wet.

3. De bevoegde autoriteit, bedoeld in het eerste lid, wordt onverwijld op de hoogte gesteld van de redenen die zich verzetten tegen de bewilliging in het verzoek tot notificatie van stukken. In een verzoek tot notificatie van stukken wordt niet bewilligd indien het verzoek niet voldoet aan de vereisten, gesteld in het tweede lid.

4. Ingeval een verzoek tot notificatie van stukken voor bewilliging vatbaar is, brengt Onze Minister de bevoegde autoriteit, bedoeld in het eerste lid, daarvan onverwijld op de hoogte. Met het oog op het daaraan te verlenen gevolg draagt Onze Minister zorg voor de uitvoering van het verzoek tot notificatie van stukken met toepassing van de wettelijke voorschriften betreffende de notificatie van stukken van een overeenkomstig Nederlands document.

5. De bevoegde autoriteit, bedoeld in het eerste lid, wordt onverwijld op de hoogte gesteld van het gevolg van de uitvoering van het verzoek tot notificatie van stukken. In ieder geval wordt deze autoriteit in kennis gesteld van de datum waarop de notificatie van stukken heeft plaatsgevonden.

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking op 31 december 2004.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.


XNoot
1

Richtlijn nr. 2004/56/EG van de Raad van 21 april 2004 tot wijziging van Richtlijn 77/799/EEG betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen, bepaalde accijnzen en heffingen op verzekeringspremies (PbEU L 127).

XNoot
2

Richtlijn nr. 77/799/EEG van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen, bepaalde accijnzen en heffingen op verzeke- ringspremies (PbEG L 336).

XNoot
3

Ter implementatie van richtlijn nr. 2003/93/EG van de Raad van de Europese Unie van 7 oktober 2003 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe en de indirecte belastingen (PbEU L 264) is op 28 mei 2004 een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer (kamerstukken II 2003/04, 29 615, nrs. 1–3). Met dit voorstel is beoogd te bewerkstelligen dat, nu de rechtstreeks werkende Verordening 1798/2003 ertoe leidt dat daarin de juridische grondslag wordt gevonden voor de administratieve samenwerking en de inlichtingenuitwisseling op het gebied van de BTW, de WIB in zoverre buiten toepassing wordt verklaard.

XNoot
4

Richtlijn 77/799/EEG geldt niet voor de administratieve bijstandverlening tussen lidstaten op het gebied van de heffing van de belasting over toegevoegde waarde. Op het gebied van de BTW geldt namelijk de rechtstreeks werkende Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad van 7 oktober 2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en tot intrekking van de Verordening (EEG) nr. 218/92 (PbEG L 264).

XNoot
5

Kamerstukken II 2003/04, 29 036, nr. 7.

XNoot
1

Richtlijn nr. 76/308/EEG van de Raad van 15 maart 1976 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen (PbEG L 73), laatstelijk gewijzigd bij richtlijn nr. 2001/44/EG van de Raad van de Europese Unie van 15 juni 2001 tot wijziging van Richtlijn 76/308/EEG betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit verrichtingen die deel uitmaken van het financieringsstelsel van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, alsmede van landbouwheffingen en douanerechten, evenals van schuldvorderingen uit hoofde van de belasting over de toegevoegde waarde en van bepaalde accijnzen (PbEU L 175).

Naar boven