Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 29754 nr. 94 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 29754 nr. 94 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2006
Op 7 juni 2006 hebben wij de vierde voortgangsrapportage terrorismebestrijding aan uw Kamer gezonden1. Ruim zes maanden later bieden wij in de vorm van deze brief de vijfde voortgangsrapportage aan.2 De rapportage behandelt de voortgang die het afgelopen half jaar is geboekt bij de ontwikkeling en uitvoering van de verschillende onderdelen van het antiterrorismebeleid. Daarbij gaat het achtereenvolgens om de internationale samenwerking, het tegengaan van radicalisering, het creëren van een slagvaardige organisatie en instrumenten, het treffen van veiligheidsmaatregelen, het voorbereid zijn op (de gevolgen van) een mogelijke aanslag en communicatie en voorlichting. De voortgangsrapportage begint zoals gebruikelijk met een samenvatting van het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Het DTN wordt vier keer per jaar opgesteld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) en valt onder zijn verantwoordelijkheid.
1. Samenvatting Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland december 2006
Het dreigingsniveau voor Nederland is op dit moment substantieel. Dit betekent dat de kans op een terroristische aanslag reëel is. Een evaluatie van de nationale en internationale dimensie van de terroristische dreiging afgezet tegen de weerstand leidt tot deze conclusie. Hiermee is het dreigingsniveau ongewijzigd. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat nationale netwerken aanslagen voorbereiden, maar de voortdurende radicalisering (ondanks de eveneens groeiende weerstand daartegen) alsmede enkele risicovolle internationale ontwikkelingen, maken dat nog steeds rekening dient te worden gehouden met een materialisering van de ongekende dreiging.
Het dreigingsbeeld laat zich als volgt nader beschrijven.
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat nationale, gekende jihadistische netwerken aanslagen voorbereiden. Het optreden en ingrijpen van inlichtingendiensten en politie heeft aan deze situatie bijgedragen. Naast de situatie rond de gekende netwerken is sprake van elementen die het bestaan van een dreiging alleszins voorstelbaar maken.
Internationale ontwikkelingen, waarvan voorstelbaar is dat die ook in Nederland plaatsvinden, hebben geleerd dat terroristische netwerken zich in de concrete keuze van doelwitten deels door pragmatisme laten leiden, bijvoorbeeld door de kans van slagen in te schatten op basis van de beschikbare middelen en expertise. Zorgwekkend in dit verband is dat de kennisdrempel voor het zelf fabriceren van explosieven lager is geworden door de verspreiding via Internet van zeer professionele handleidingen ten behoeve van fabricage en inzet van aanslagmiddelen. Hiermee treedt een verzwaring op van de voorstelbare dreiging. Op de korte termijn gaat van zelfgemaakte explosieven een grotere dreiging uit dan van CBRN-middelen. Aan dit element van de dreiging draagt eveneens bij dat vooral jonge, lokaal geradicaliseerde jihadisten in het westen roekelozer zijn en meer vanuit emotie zijn gericht op onmiddellijke gewelddadige actie. Door de in eerdere rapportages genoemde internationalisering van de agenda’s van lokale netwerken, zien deze netwerken meer nationale en internationale gebeurtenissen als zogeheten «sleutelgebeurtenissen». Dergelijke sleutelgebeurtenissen, kunnen in het uiterste geval leiden tot een daadwerkelijke overgang naar terroristische activiteiten.
Uit internationale casus komt eveneens naar voren dat processen van radicalisering en netwerkvorming zeer snel kunnen verlopen. In de afgelopen periode valt op dat gelijkgezinde individuen elkaar makkelijk weten te vinden en in ad hoc groepsverbanden aan de ontplooiing van terroristische activiteiten werken. Jongeren kunnen in een tijdsbestek van enkele maanden zelf een dergelijke operationele cel vormen of aansluiting vinden bij een bestaand netwerk. Dergelijke processen lijken deels buiten de tot nu toe bekende patronen van terroristische netwerken te vallen, en kunnen in potentie ook in Nederland plaatsvinden.
Naar aanleiding van arrestaties in augustus in het Verenigd Koninkrijk is een mogelijk groeiende betekenis van de kern van al Qa’ida onderwerp van aandacht. In toenemende mate komen aanwijzingen beschikbaar die suggereren dat de kern van al Qa’ida weer in staat zou zijn om ook in westerse landen, al dan niet met behulp van lokale netwerken, aanslagen te (laten) plegen. Al Qa’ida-elementen zouden de professionaliteit van locale netwerken doen groeien, en de agenda van deze netwerken verbreden. Deze dreiging is niet zonder meer van toepassing op Nederland. Invloed van in Pakistan verblijvende elementen die aan kern al Qa’ida zijn gerelateerd zal doorwerken in landen (zoals het Verenigd Koninkrijk) met een moslimpopulatie waarvan relatief veel Pakistanen deel uit maken die nauwe contacten hebben in de regio waar kern al Qa’ida zich schuilhoudt. Tevens is het internationale profiel van het Verenigd Koninkrijk hoger dan dat van Nederland. In dit opzicht is er dus geen directe verzwaring van het dreigingsbeeld voor Nederland.
Ten aanzien van de mogelijke import van jihadistische elementen zijn voor Nederland ontwikkelingen in Marokko zorgelijk. In een gebied waar veel in Nederland woonachtige Marokkanen oorspronkelijk vandaan komen, is een breed vertakt terroristisch netwerk opgerold. Niet uit te sluiten valt dat er contacten zijn tussen dergelijke Marokkaanse netwerken en geestverwanten in Nederland.
Voor Nederland zijn tevens de ontwikkelingen aan de grens tussen Pakistan en Afghanistan van belang. Zorgwekkend is dat in dit gebied de «talibanisering» doorgaat. Voor autoriteiten in binnen- en buitenland is dit reden tot zorg over het ontstaan van een jihadistische infrastructuur die de toevoer van jihadisten naar onder andere Europa zou kunnen faciliteren. Naarmate de aantrekkelijkheid van Nederland als potentieel doelwit toeneemt ook jihadisten uit de regio naar Nederland zullen komen. Voor het daadwerkelijk functioneren van een dergelijke infrastructuur richting Nederland zijn op dit moment overigens geen concrete aanwijzingen.
Niet alleen zouden dergelijke jihadisten aanslagen in Nederland kunnen gaan plegen, zij kunnen tevens de slagkracht van intentievolle, gekende lokale netwerken vergroten.
Er zijn signalen en geruchten die duiden op een op handen zijnde grootschalige aanslag, georganiseerd door de kern van al Qa’ida. Bij één van die geruchten werd Europa aanvankelijk als doelwit van een dergelijke aanslag genoemd, doch thans lijkt alleen de VS hiervoor nog in beeld. Dit neemt niet weg dat andere signalen en geruchten van gelijkaardige strekking vanzelfsprekend de aandacht hebben van de Nederlandse diensten.
Intensieve media-aandacht voor dergelijke geruchten leidt er overigens wel toe dat een van de kerndoelen van terroristen wordt bevorderd: het verspreiden van angst.
Niet onvermeld dient te blijven dat Nederland in september in een toespraak van kern al Qa’ida kopstuk Zawahiri werd genoemd. Zawahiri betitelde Nederland als één van de «tweederangs kruisvaarders» die de Amerikanen in Afghanistan naar voren hebben geschoven bij gebrek aan eigen kunnen. Hoewel hier geen sprake lijkt te zijn van een doelwitgerelateerde context, valt niet uit te sluiten dat zijn uitspraak door sommige jihadisten wel degelijk als doelwitgerelateerd wordt geïnterpreteerd.
Het profiel van Nederland is de afgelopen periode internationaal niet prominent geweest, maar door recente ontwikkelingen zou dit beeld in kringen van jihadisten op korte termijn kunnen verscherpen. Naast de blijvende aanwezigheid van Nederlandse troepen in Afghanistan, zijn daar de berichtgeving over vermeende misstanden tijdens gesprekken door Nederlandse militairen in Irak, alsmede de internationaal breed uitgemeten discussie over een verbod op gezichtsbedekkende kleding. Dergelijke kwesties kunnen direct tot radicalisering en operationalisering van aanslagplannen leiden, maar sommige uitspraken of gebeurtenissen, zoals destijds de Deense cartoonkwestie, kennen een langere incubatietijd.
Het internetgebruik van jihadisten beïnvloedt zowel de gekende als de voorstelbare dreiging. Een recent afgeronde fenomeenstudie noemt verspreiding van propaganda, creatie van virtuele netwerken en ruime distributie van trainingsmateriaal als de belangrijkste elementen van dat internetgebruik. De waarschijnlijkheid van een aanslag op het internet zélf of juist met behulp van het internet op bijvoorbeeld vitale sectoren wordt in die fenomeenstudie overigens als laag ingeschat.
Radicalisering onder moslimjongeren in Nederland blijft een punt van zorg en belast het dreigingsniveau aanzienlijk, ondanks eveneens toenemende weerstand binnen de moslimgemeenschap. Twee factoren verdienen bijzondere aandacht. Ten eerste neemt de invloed van de niet-gewelddadige richting binnen het salafisme onverminderd toe. Salafistische jongerenpredikers verzorgen lezingen in diverse plaatsen buiten de Randstad, waardoor islamitische radicalisering zich ook daar meer manifesteert. Ten tweede blijkt het reeds eerder geconstateerde fenomeen «informele islamitische huwelijken», waardoor vrouwen onder invloed komen van radicaal-islamitische netwerken, verder doorgang te vinden. Thans blijkt dat deze vrouwen erg jong zijn (soms zelfs minderjarig) en veelal bekeerlingen zijn. Ook is gebleken dat deze huwelijksvorm breder verspreid is binnen moslimkringen dan voorheen werd aangenomen.
Het risico van polarisatie binnen de Nederlandse samenleving is onverminderd aanwezig. Ten aanzien van uiteenlopende maatschappelijke vraagstukken zoals uitspraken van de paus over de profeet Mohammed, een vakbondsvoorstel over moslim-feestdagen en de discussie over gezichtsbedekkende kleding is gebleken dat het wij/zij-denken langs etnische scheidslijnen steeds dieper verankerd lijkt te raken in de samenleving.
In het licht van de polarisatie valt op dat ten opzichte van de vorige rapportageperiode meer gewelddadige interetnische incidenten bij de politie bekend zijn geworden. Bij meldingen over rechts-extremisme is vaak sprake van geweld. Ook het online rechtsradicalisme baart zorgen.
Tevens bestaan er zorgen over het verschijnsel van onverdraagzaam isolationisme bij sommige groepen moslims in Nederland. In deze kringen worden intolerante opvattingen gehuldigd over andersdenkenden en andersgelovigen. Soms worden daadwerkelijke parallelle samenlevings- en machtsstructuren voorgestaan, die op langere termijn de cohesie in de samenleving kunnen aantasten.
Aan de weerstandskant is onverkort sprake van een toename van de weerbaarheid onder moslims. Dit geldt niet alleen voor individuele personen maar ook voor moskeeën die actief radicalisering trachten tegen te gaan.
Het uittreden uit lokale netwerken lijkt in sommige gevallen relatief eenvoudig te kunnen plaatsvinden, zonder vrees voor represailles. Deze situatie, die ook als diffuusheid van netwerken te duiden valt, werkt echter tevens de andere kant op: het wisselen van radicale omgeving of het toetreden tot andere netwerken zal evenzeer eenvoudig zijn.
Ten aanzien van de weerstand binnen Turkse kring tegen radicalisering is enige aanleiding tot zorg. Een richtingenstrijd binnen Milli Görüs zou kunnen leiden tot het wegvallen van een belangrijke weerstandsfactor in Turkse kring, aangezien deze organisatie zou kunnen kiezen voor een naar binnen gekeerde opstelling en oriëntatie op Turkije. Dit is des te zorgelijker nu tegelijkertijd de maatschappelijke druk op de Turkse gemeenschap in Nederland is opgevoerd om de Armeense genocide te erkennen. Een en ander kan er toe leiden dat grotere delen van de Turkse gemeenschap meer afstand gaan nemen van de Nederlandse samenleving en daarmee moeilijker te mobiliseren zijn tegen islamitische radicalisering.
De bezorgdheid van Nederlanders over het terrorisme is dit jaar aanzienlijk gedaald in vergelijking met vorig jaar. Het jaarlijkse publieksonderzoek naar de risicobeleving en de informatiebehoefte van het Nederlandse publiek met betrekking tot terrorisme laat zien dat 20% van de bevolking zich hierover in ernstige mate ongerust maakt, tegenover 39% een jaar geleden. De uitkomsten zijn een indicatie dat de Nederlandse bevolking minder dan voorheen in de greep is van de angst voor het terrorisme en een groeiend vertrouwen heeft in het gevoerde beleid. Het is echter ook mogelijk dat de cijfers voor een deel vloeien uit een vorm van berusting en gewenning. In dat geval zou het risico bestaan dat de oplettendheid en weerbaarheid van de bevolking aan het afnemen is.
Aan de maatregelenkant hebben de resultaten van het onderzoek naar de verijdelde aanslagen in het Verenigd Koninkrijk een nieuw controleregime voor de luchtvaart noodzakelijk gemaakt, dat in november is ingevoerd.
2. Internationale samenwerking
In eerdere voortgangsrapportages is verwezen naar de implementatie van de EU-strategie en het actieplan terrorismebestrijding. De EU-coördinator terrorismebestrijding rapporteert hierover halfjaarlijks, waarbij hij ook de stand van zaken geeft van de ratificatie van relevante verdragen. In aanloop naar de JBZ-Raad van juni 2006 heeft u het voortgangsverslag over de eerste helft van 2006 ontvangen.
In de JBZ-Raad van 4 en 5 december jongstleden is de voortgangsrapportage voor de tweede helft van 2006 aan de orde geweest. In aanloop naar het algemeen overleg van 30 november 2006 bent u hierover geïnformeerd.
Dit halfjaarlijkse overzicht van de implementatie van de EU-strategie en Actieplan Terrorismebestrijding geeft een wisselend beeld. Enerzijds zijn er positieve ontwikkelingen. Het rapport maakt melding van voortgang op het gebied van versterking van nationale coördinatiestructuren. Deze zijn onderworpen aan zogenaamde peer evaluaties die tot aanbevelingen hebben geleid. De lidstaten hebben een groot deel van de aanbevelingen inmiddels uitgevoerd. Ook is sprake van voortgang bij bepaalde wetgevingstrajecten, FATF-aanbevelingen en bij de aanpak van radicalisering. Anderzijds blijkt ook dat vele maatregelen nog niet zijn doorgevoerd. Met name SIS II, VIS en het Europees Bewijsverkrijgingsbevel behoeven snelle afronding.
Voorts zijn op het gebied van het tegengaan van terrorismefinanciering een aantal wetgevingsvoorstellen in voorbereiding of al in de implementatiefase. In het bijzonder kan hier worden verwezen naar het voorstel dat er op toeziet dat de balans en staat van baten en lasten van stichtingen in de toekomst openbaar zullen zijn. De focus bij de aanpak van terrorismefinanciering dient thans meer te worden verlegd naar de operationele samenwerking.
De EU is actief geweest op mondiaal terrein: dat blijkt uit de ondersteuning van de inspanningen van de VN, als ook uit de samenwerking met derde landen zoals de Verenigde Staten, Rusland, Pakistan, Marokko, Algerije, Pakistan.
Ondanks de voortgang die gerapporteerd kan worden, zijn er ook knelpunten. De implementatie van maatregelen en beleid gebeurt niet altijd naar behoren. Ook is het niet altijd mogelijk om maatregelen binnen de daarvoor gestelde deadlines te nemen, gezien het vereiste van unanimiteit.
Tijdens dezelfde Raadsvergadering is ook de voortgang van de EU-strategie inzake de aanpak van radicalisering aan de orde geweest. Voortgang wordt gemeld op het gebied van kennisopbouw. Tevens is er een begin gemaakt met bespreking van de aanpak van radicalisering in gevangenissen en is de EU actief in internationale gremia, onder meer in de VN en in de Raad van Europa om aanzetten tot haat tegen te gaan. Ook is voortgang geboekt op het gebied van versterking van communicatie.
Naar aanleiding van de aanhoudingen in het kader van de antiterrorismeoperatie in het Verenigd Koninkrijk in augustus dit jaar is in Europees verband overeengekomen dat versterkt wordt ingezet op de opsporing van vloeibare explosieven, veiligheidsmaatregelen op alle Europese luchthavens, bescherming van de vitale infrastructuur en verbetering van informatie-uitwisseling tussen lidstaten. Ook wordt onderstreept dat de uitvoering van de EU-strategie voor de aanpak van radicalisering en rekrutering versneld ter hand genomen moet worden, en de nodige aandacht moet besteden aan home-grown terrorisme en het uitwisselen en ontwikkelen van best-practices voor de aanpak in gevangenissen, scholen, gebedsruimten en ruimtes voor geloofsbelijdenis, evenals over de rol van de media. Ook krijgt de aanpak van internet hoge prioriteit. In EU-verband is overeengekomen om informatie over trends en gebruik van internet voor terroristische en/of jihadistische doeleinden te delen. De bedoeling is dat door krachtenbundeling de informatiepositie wordt versterkt, onder meer ten behoeve van de beleidsontwikkeling.
Nederland heeft de bovengenoemde prioriteiten bij de uitvoering van het EU-actieplan verwelkomd en aangegeven dat vooral aandacht moet worden besteed aan de versterking van de praktische samenwerking.
Zoals uit bovenstaand overzicht blijkt, bestrijkt het antiterrorismebeleid in de EU een breed aantal onderwerpen en maatregelen , die in diverse fora worden besproken. Deze maatregelen betreffen eerste, tweede en derde pijler instrumenten, en reiken van wetgevingstrajecten, tot actieplannen, beleid en praktische maatregelen.
In de motie van het lid Van der Laan, c.s.1 wordt geconstateerd dat het de effectiviteit en dus onze veiligheid ten goede zou komen als de lijnen strakker zouden zijn en het duidelijk is wie eindverantwoordelijk is. De regering wordt daarbij verzocht in Europees verband aan te blijven dringen op het stroomlijnen van de Europese antiterrorismesamenwerking.
De wens tot stroomlijning van het antiterrorismebeleid wordt gedeeld door het kabinet. Echter, op basis van de huidige Europese wetgeving zijn de competenties op dit terrein verdeeld over de drie pijlers. Dat is inherent aan het huidige bouwwerk van de EU. Desalniettemin dringt Nederland er in Europees verband voortdurend aan op coördinatie en stroomlijning. Dat betekent onder meer dat de diverse fora over en weer geïnformeerd worden over vorderingen en maatregelen, hetgeen de effectiviteit ten goede komt. Ook is in december vorig jaar de EU-strategie terrorismebestrijding aangenomen, waarin doelstellingen, inzet en prioriteiten helder zijn verwoord. De strategie bevat nu ook een helder overzicht voor de besluitvormingsstructuur, verantwoordelijkheid en de coördinatie. Het kabinet hecht groot belang een pijleroverstijgende coördinatie teneinde te komen tot optimale effectiviteit van ons beleid.
Belangrijke vooruitgang is geboekt met de ontwikkeling van een Counter Terrorism Strategie, op basis van de zogenaamde Madrid-speech van secretaris-generaal van de VN, Kofi Annan, van maart 2005. De strategie is op 1 mei 2006 gepresenteerd; plaatsvervangend secretaris-generaal Bob Orr, die de voor dit doel opgerichte Counter Terrorism Implementation Task Force (CTITF) leidt, heeft het operationele karakter van de strategie weten te behouden en weten te vermijden dat discussies over principiële uitgangspunten, zoals definities werden gevoerd. Nederland heeft deze praktische benadering ondersteund. Op 20 september 2006 nam de Algemene Vergadering van de VN de strategie in een consensusresolutie aan. Aanbevelingen over een mondiale terrorismestrategie zijn aan de resolutie toegevoegd in de vorm van een actieplan. De door de EU op 24 januari 2006, in een brief aan secretaris-generaal Annan aangegeven elementen zijn alle behouden gebleven in de aanbevelingen. Daarbij gaat het om het respect voor internationaal recht, mensenrechten en vluchtelingenrecht, ondersteuning van slachtoffers en hun familieleden, de condities die bijdragen aan de verspreiding van terrorisme, het voorkomen van aanzetting tot terrorisme en het ontwikkelen van initiatieven die een interreligieuze dialoog bevorderen. Het is nu aan de VN als geheel en de individuele lidstaten aan de slag te gaan met de implementatie van het actieplan. Over twee jaar vindt een evaluatie plaats. Nederland zal de implementatie van het actieplan, voor zover dat belangrijke nieuwe elementen omvat, ter hand nemen. Nederland zal zich in dit kader ook inspannen om de «delisting» procedure van plaatsing op de VN sanctielijsten te verbeteren. Nederland steunt diverse activiteiten van de CTITF in relatie tot de Counter Terrorism Strategie. Dit betreft onder andere het bijeenbrengen van stakeholders op het gebied van biotechnologie (industrie, wetenschap, maatschappelijk middenveld en overheid) om ervoor te zorgen dat biotechnologie niet wordt gebruikt voor terroristische doeleinden.
De NAVO-top van Riga heeft bevestigd dat terrorismebestrijding permanent onderdeel uitmaakt van de agenda van de Alliantie. In Riga hebben staatshoofden en regeringsleiders hun steun uitgesproken voor de bestaande activiteiten op het gebied van inlichtingenuitwisseling, de ontwikkeling van capaciteiten ter verdediging tegen terroristische aanslagen (Defence Against Terorrism – DAT), het tegengaan van proliferatie van massavernietigingswapens, de bescherming van grootschalige evenementen en samenwerking met partnerlanden. Daarnaast zijn in Riga verdere activiteiten op deze gebieden goedgekeurd.
Recente ontwikkelingen betreffen de praktische werkzaamheden ter ontwikkeling van DAT-capaciteiten. Voorbeelden hiervan zijn de ontwikkeling van technologieën ter voorkoming van zelfmoordaanslagen met geïmproviseerde explosieven en bescherming tegen raketaanvallen tegen vliegtuigen en helikopters. Een andere recente ontwikkeling vormt de intensivering van de samenwerking ter bescherming tegen terroristisch gebruik van biologische, chemische, nucleaire of radiologische wapens. In dat kader werd in oktober 2006 een gezamenlijke NAVO-Rusland oefening gehouden om de gevolgen van een aanslag met een «vuile» (radiologische) bom het hoofd te kunnen bieden.
Diverse partnerlanden blijven betrokken bij NAVO-operaties. Dit is onder andere duidelijk zichtbaar bij Operation Active Endeavour, waarbij in de Middellandse Zee wordt gepatrouilleerd in het kader van terrorismebestrijding en op vrijwillige basis schepen kunnen worden geëmbarkeerd. Inmiddels participeert Rusland met twee schepen in deze operatie.
Tenslotte zal via actieve publieksdiplomatie de rol van de NAVO bij terrorismebestrijding beter voor het voetlicht worden gebracht.
Overige internationale samenwerking
Zowel in multilateraal verband als in bilaterale contacten richt Nederland zich op het geven van technische assistentie aan individuele landen. Om hieraan verder inhoud te geven is onder meer overleg gaande met een aantal landen in Noord Afrika. De samenwerking die hieruit volgt omvat verschillende thema’s. Gedacht kan worden aan wetgevingsaspecten, beschermingsmaatregelen en uitwisseling van informatie. Ook uitwisseling van kennis van radicaliseringsprocessen en tegenstrategieën, staan op de agenda. Daarnaast vormt de ondersteuning van regionale en subregionale antiterrorisme centra een prioriteit. Behalve het leveren van technische assistentie, vindt met een groot aantal landen binnen en buiten Europa, veelal op bilaterale basis, intensieve uitwisseling plaats van kennis, expertise en best practices. Deze uitwisseling richt zich op alle relevante terreinen van terrorismebestrijding. Uitwisseling van best practices leidt tot een voortdurende toetsing van het eigen nationale beleid aan dat van andere landen. Bovendien kunnen andere overheden profiteren van de ervaringen in Nederland, zoals bijvoorbeeld vastgelegd in diverse «handreikingen» die zijn gepubliceerd.
3. Tegengaan polarisatie en radicalisering
Zowel op nationaal als op lokaal niveau is geïnvesteerd in kennisvergaring over radicalisering en radicaliseringsprocessen. Het beleid ten aanzien van de aanpak van radicalisering is onverminderd doorgezet en is, mede door de informatie verkregen uit onderzoek en informatieanalyse, nog weer meer toegespitst op de huidige situatie. Meer inzicht is verkregen in de voedingsbodems van radicalisering, de wijze waarop jongeren radicaliseren en waar radicaliseringsprocessen plaatsvinden.
Door de Universiteit van Amsterdam is, in opdracht van het ministerie van Justitie kwalitatief onderzoek verricht naar de achtergrond en dynamiek van politieke keuzes van moslimjongeren1. In dit onderzoek wordt gewezen op het belang van versterking van de binding van moslimjongeren aan de democratische rechtsorde en de Nederlandse samenleving en van aandacht voor positieve identiteitsvorming van deze jongeren en effectief beleid ter bestrijding van discriminatie om radicalisering tegen te gaan. Over dit onderzoek is gerapporteerd in de tussenrapportage Weerbaarheid en Integratiebeleid2 die in augustus jongstleden door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie naar uw Kamer is verzonden. In deze rapportage is uw Kamer ook geïnformeerd over de voortgang van de programma’s die op het terrein van het integratiebeleid worden uitgevoerd ter preventie van radicalisering.
Ervaringen in gemeenten maar ook waarschuwingen van de AIVD geven aan dat bedreiging van de democratische rechtsstaat niet alleen uitgaat van radicaliseringsprocessen die een voorbode zijn van terrorisme.3 Verschijnselen van polarisatie – frustratie over de multiculturele samenleving, toenemende onverschilligheid tegenover en afkeer van bepaalde groepen, afwijzen van kernwaarden, discriminatie, interetnische conflicten, al dan niet gepaard met (het oproepen tot) geweld – vormen eveneens een gevaar voor de sociale cohesie, veiligheid en open karakter van onze samenleving als vergaande vormen van radicalisering.
Het wordt steeds meer duidelijk dat de meest effectieve bestrijding van deze fenomenen ligt in een brede aanpak van de problemen4. Hiermee wordt bedoeld dat op verschillende beleidsterreinen op strategische en gecoördineerde wijze (voorkoming van) polarisatie en radicalisering van bepaalde personen of groeperingen binnen de samenleving wordt beoogd. Een geslaagde aanpak valt uiteen in verschillende acties op verscheidene beleidsterreinen. Deze acties hebben niet allemaal expliciet tot doel polarisatie en radicalisering direct tegen te gaan, maar kunnen daar wel aan bijdragen doordat bijvoorbeeld potentiële voedingsbodems worden weggenomen. Zo is het aandacht besteden aan burgerschap in het onderwijs en tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt ook voor de aanpak van polarisatie en radicalisering van belang. De lange termijn gevaren van polarisatie en radicalisering zijn te groot om te kunnen accepteren dat er op bepaalde beleidsterreinen niet tegen wordt opgetreden. Rijksbrede, gecoördineerde aanpak van het probleem is noodzakelijk. Momenteel wordt door diverse ministeries gewerkt aan het signaleren en aanpakken van polarisatie en radicalisering. Hierbij valt te denken aan het opzetten van een gebiedsgerichte aanpak, het activeren en ondersteunen van professionals (agenten, leraren, jeugdwerkers, medewerkers van het Centrum voor Werk en Inkomen e.d.), het stimuleren van gemeenten en het bundelen en toegankelijk maken van kennis. In de eerste helft van 2007 zal uw Kamer hierover nader bericht ontvangen.
Het beleid om gemeenten te informeren over radicalisering en te stimuleren een eigen lokaal passend beleid ten aanzien van de aanpak van radicalisering te ontwikkelen is voortgezet. Zo is een algemene voorlichtingsmiddag georganiseerd voor burgemeesters van gemeenten waar radicale predikers actief zijn en radicalisering wordt waargenomen. Weer meer gemeenten hebben zich in de afgelopen periode bezig gehouden met het inschatten van de situatie in hun gemeente en het ontwikkelen van beleid. In de gemeente Tilburg1 en de regio Breda2 zijn verkennende onderzoeken uitgevoerd naar radicalisering en polarisatie en de gemeente Amsterdam heeft laten onderzoeken waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden.3
De rijksoverheid zal de lokale aanpak van polarisatie en radicalisering blijven ondersteunen. Onder andere zal in een handreiking voor gemeenten aandacht worden besteed aan het omgaan met signalen en vormgeving van de informatiehuishouding. Deze handreiking zal via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid worden verspreid.
Bij een relatief zeer klein aantal organisaties die als «radicaliseringshaard» zijn aan te merken, wordt momenteel een haardgerichte aanpak gevolgd, waarbij bestaande bevoegdheden en instrumenten van de landelijke en lokale overheidsdiensten gecoördineerd worden ingezet. Om operationele redenen kan geen openbare mededeling worden gedaan over de organisaties die als radicaliseringshaard zijn aangemerkt en de maatregelen die worden getroffen.
In een eerder stadium is alle informatie van de betrokken overheidsdiensten over de radicaliseringshaarden bijeengebracht en vervat in multidisciplinaire analyses. Op dit moment worden deze analyses geactualiseerd. Hierbij wordt eveneens gekeken naar de effecten van de aanpak tot nu toe. Begin 2007 zal op basis van deze analyses worden bezien op welke wijze – en met welke nieuwe accenten – voortzetting van de aanpak van radicaliseringshaarden nodig dan wel wenselijk is.
Naar aanleiding van de in de vorige voortgangsrapportage geconstateerde verspreiding van het salafisme naar andere centra in Nederland, zijn ook activiteiten ontplooid. Er wordt getracht te voorkomen dat nieuwe radicaliseringshaarden ontstaan.
Aanpak gebruik internet en satellietzenders voor radicale en terroristische doeleinden
De eerste helft van dit jaar zijn diverse trajecten in gang gezet om de inspanningen op het internet van politie, justitie en inlichtingendiensten te versterken. Daarnaast zijn projecten opgezet om enerzijds meer inzicht te verkrijgen in de problematiek en anderzijds de thans gevolgde werkwijzen en methodieken verder te optimaliseren.
Zo is onlangs door de NCTb een studie uitgevoerd naar de verschillende manieren waarop jihadisten het internet gebruiken. De bevindingen worden gebruikt voor het ontwikkelen van maatregelen en voor het benoemen van nieuwe thema’s die om nader onderzoek vragen. De studie zal binnenkort aan uw Kamer worden aangeboden.
Tevens zijn pilotprojecten op het gebied van monitoring en surveillance op het Internet uitgevoerd. De resultaten daarvan maken inzichtelijk op welke wijze structurele en systematische uitvoering van deze werkzaamheden kan worden vormgegeven.
Het komend jaar wordt geïnvesteerd in het vergroten van de bekendheid en het verbeteren van de vindbaarheid van het meldpunt cybercrime. Een vernieuwde website, een gebruiksvriendelijker meldingsformulier en andere communicatieactiviteiten moeten eraan bijdragen dat het meldpunt meer relevante meldingen op het terrein van radicale en terroristische content op het internet genereert.
In Europees verband maakt de aanpak van het gebruik van het internet voor radicale en terroristische doeleinden deel uit van de EU-strategie over de aanpak van radicalisering en rekrutering. Duitsland heeft, in zijn hoedanigheid als aankomend EU-Voorzitter, recent het voortouw genomen met een voorstel, onder de naam Check the Web, dat tot doel heeft de Europese samenwerking te intensiveren door informatie te delen over trends en gebruik van internet voor terroristische en/of jihadistische doeleinden. De opzet is dat door krachtenbundeling de informatiepositie van lidstaten wordt versterkt, onder meer ten behoeve van de beleidsontwikkeling. Nederland is voorstander van een dergelijke samenwerking waarbij de verkregen informatie met name gebruikt zal kunnen worden op het terrein van aanpak van radicalisering.
Voor wat betreft van radicale en terroristische uitingen via satellietzenders is een, in de vorige voortgangsrapportage aangekondigde, wijziging van de Mediawet in de maak.
Radicalisering en rekrutering in gevangenissen
Gevangenissen kunnen kwetsbaar zijn voor radicalisering en rekrutering. Zoals eerder gemeld is daarom besloten om de detentie van personen die worden verdacht van, of zijn veroordeeld wegens, een terroristisch misdrijf dan wel die voor of tijdens hun detentie een boodschap van radicalisering hebben verkondigd of verspreid te concentreren in een beperkt aantal inrichtingen. Bij de keuze om over te gaan tot concentratie zijn de voor- en nadelen van een geconcentreerde versus een verspreide opvang zorgvuldig tegen elkaar afgewogen. De Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft in een advies kenbaar gemaakt deze visie van het kabinet niet te delen. De minister van Justitie heeft 7 december jongstleden een uitgebreide reactie op het rapport naar de RSJ gestuurd.
Op 18 september jongstleden is in de PI Vught een eerste afdeling bestemd voor deze groep gedetineerden in gebruik genomen. Deze afdeling heeft een capaciteit van 18 cellen. In de eerste helft van 2007 zal in de PI Rijnmond een tweede afdeling met een capaciteit van 14 cellen in gebruik worden genomen. In de bedoelde afdelingen wordt een individueel regime gevoerd. Dit houdt in dat op basis van een actuele en individuele inschatting steeds wordt bepaald, welke activiteiten gedurende de detentie gemeenschappelijk dan wel individueel kunnen worden uitgevoerd. De keuze om bij deze categorie gedetineerden een individueel regime toe te passen staat overigens los van het besluit om over te gaan tot concentratie van deze groep.
Omdat het hier gaat om een voor het Nederlands gevangeniswezen relatief nieuw en onbekend fenomeen vindt een voortdurende monitoring plaats van de gang van zaken in de bijzondere voorzieningen.
4. Slagvaardige organisatie en instrumenten
Plan van Aanpak Grenscontroles
Op 3 februari 2006 heeft het kabinet een Plan van Aanpak Grenscontroles aan de Tweede Kamer aangeboden1. Dit plan bevat een aantal maatregelen dat tot een verbetering van de grenscontroles moet leiden. De afgelopen periode is gewerkt aan de uitvoering van deze maatregelen.
Om zicht te krijgen op de gebieden en locaties langs de kust, in kleine havens en op kleine luchthavens waar geen reguliere controle plaatsvindt, vindt sinds 1 maart 2006 in de vorm van een pilot gezamenlijk toezicht door de Koninklijke Marechaussee (KMar), de dienst Zeehavenpolitie (ZHP) en de Douane plaats. Hierbij is in nauwe afstemming met de Kustwacht gehandeld.
Verder is in de afgelopen periode een aantal maatregelen uitgevoerd dat bijdraagt aan de verbetering van de controle aan de grens door rekening te houden met risico’s en dreigingen. Zo zijn onder andere gezamenlijke lijsten van indicatoren voor verschillende vervoerssegmenten opgesteld.
De informatie-uitwisseling tussen en de informatiepositie van de diensten die op het terrein van grensbewaking werkzaam zijn, is in de afgelopen periode verbeterd door het creëren van contactpunten. Voorts zijn de informatiebehoeften van de grensbewakingsdiensten in kaart gebracht en is de wijze van informatie-uitwisseling tussen de diensten vastgelegd.
Een aantal maatregelen uit het plan van aanpak, waaronder de wijziging van wet- en regelgeving, behoeft nog verdere uitwerking. De eerste voortgangsrapportage van het Plan van Aanpak Grenscontroles is op 4 december jongstleden aan uw Kamer aangeboden.
Internationale samenwerking bij grensbewaking
Het EU-agentschap FRONTEX is verantwoordelijk voor de coördinatie van de operationele samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van het beheer van de buitengrenzen van de Europese Unie voor zover het gaat om personenverkeer. FRONTEX heeft onder meer tot taak de operationele samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van het beheer van de buitengrenzen te coördineren, de lidstaten te helpen bij het opleiden van nationale grenswachten, het uitvoeren van risicoanalyses en het bijstaan van de lidstaten in omstandigheden die extra technische en operationele bijstand aan de buitengrenzen vergen. De uitvoering van de grensbewaking moet in de toekomst binnen Europa geleidelijk uniformer worden. De Nederlandse grensbewakingsautoriteiten worden steeds meer betrokken in gezamenlijke operaties aan de buitengrens van de lidstaten van de EU. In afgelopen periode heeft de KMar een bijdrage geleverd aan een door FRONTEX gecoördineerde, gezamenlijke operatie op de Canarische Eilanden.
Verschillende ministeries, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, onderzoeksinstellingen en toezichthouders werken samen in een aantal projecten gericht op het verkleinen van de kans op een chemische, biologische, radiologisch en nucleaire (CBRN)-aanslag. De projecten zijn gericht op security bij CBRN-objecten, het optimaliseren van CBRN-grenscontrole, gerichte en zorgvuldige communicatie en de optimalisatie van CBRN-intelligence.
Tevens is er een project gestart gericht op het treffen van preventieve maatregelen tegen het gebruik van essentiële grondstoffen voor vervaardiging van effectieve zelfgemaakte explosieven. Gezien de benodigde kennis en expertise is het logisch dat dit project binnen CBRN-projectstructuur wordt uitgevoerd. Alle genoemde projecten hebben een vertrouwelijk karakter.
De projecten leveren gerichte en proportionele maatregelen, instrumenten en kennis op die een vaste plek moeten krijgen in (werkprocessen van) publieke en private organisaties. Hierdoor wordt zowel de weerstand van voor terroristen aantrekkelijke objecten als de weerstand van de Nederlandse grenzen verder versterkt. De intensieve samenwerking tussen de partijen heeft tevens tot gevolg dat bij organisaties die te maken hebben met risicovolle CBRN-agentia de bewustwording toeneemt en dat deze partijen zelf activiteiten gaan ontplooien ter voorkoming van CBRN-terrorisme.
In 2007 zal verder worden gegaan met implementatie van de producten en maatregelen die in de projecten zijn ontwikkeld. Op dit moment wordt bezien of er nieuwe projecten dienen te worden opgestart die verder bijdragen aan weerstandsverhoging tegen CBRN-terrorisme.
Voor alle activiteiten die worden verricht geldt dat er nauwe afstemming plaatsvindt met het traject CBRN-rampenbestrijding, dat door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt gecoördineerd.
Herziening van het stelsel van speciale eenheden
Aan uw Kamer is eerder gemeld dat het stelsel van speciale eenheden zal worden herzien om beter en doelmatiger het hoofd te kunnen bieden aan de hedendaagse terrorismedreigingen en de samenhang in het stelsel te waarborgen. Per 1 juli 2006 is het nieuwe stelsel in werking getreden en is de nieuwe Dienst Speciale Interventies (DSI) bij het Korps landelijke politiediensten (KLPD) van start gegaan. Indien nieuwe ontwikkelingen en inzichten hiertoe aanleiding geven zal het nieuwe stelsel, waar nodig, worden verfijnd. Deze verfijning van het stelsel krijgt vorm via het Afstemmingsoverleg stelsel speciale eenheden. Dit overleg heeft tot taak om de betrokken ministers te adviseren over beleids- en beheeraspecten van het stelsel van speciale eenheden. Begin 2008 zal het nieuwe stelsel worden geëvalueerd.
Op 14 november 2006 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven en het wetsvoorstel goedkeuring NGO-verdrag. Het laatste voorstel regelt dat organisaties die zijn geplaatst op een terrorismelijst in Nederland van rechtswege verboden zijn en niet bevoegd tot het verrichten van rechtshandelingen, terwijl deelname aan de voortzetting van de werkzaamheden strafbaar wordt gesteld.
Op 1 december 2006 heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in het «Piranha»-proces. Vijf van de zes verdachten zijn veroordeeld. Eén verdachte is vrijgesproken. Vier verdachten zijn veroordeeld voor onder meer het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor een terroristische aanslag. Onder hen was ook Samir A., die tot een gevangenisstraf van 8 jaar is veroordeeld. De straffen van de overige drie verdachten variëren van 3 tot 4 jaar gevangenisstraf. Eén verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden voor het op grond van valse gegevens doen verstrekken van een vals reisdocument. Eén verdachte is vrijgesproken. De rechtbank achtte niet bewezen dat sprake was van een terroristische organisatie.
De rechter heeft ook uitspraken gedaan over de vorderingen tot schadevergoeding van de ex-verdachten uit de zogenaamde Arles-zaak. De rechtbank heeft, evenals in een eerdere schadevergoedingszaak van een ex-verdachte van een terroristisch misdrijf, besloten tot een veel hogere schadevergoeding dan standaard wordt toegekend. Het openbaar ministerie heeft in beide zaken appel aangetekend. Het toekennen van deze schadevergoedingen werpt een ander licht op de noodzaak om te komen tot een algemene en brede wettelijke schadevergoedingsregeling voor ex-verdachten van terrorisme, zoals verzocht door de motie-Weekers c.s.1 Daarbij komt dat het risico aanwezig is dat uitgekeerde gelden gebruikt zullen worden voor ondersteuning van terroristische activiteiten. Al deze aspecten zullen betrokken moeten worden bij een eventuele wettelijke regeling.
In de vorige voortgangsrapportage is melding gemaakt van het programma Veiligheidsverbetering door Information Awareness (VIA). Dit programma is onderverdeeld in drie deelprojecten. De projecten Kennisontwikkeling in modellen en Patroonherkenning onderzoeken welke technologieën en modellen het beste werken op het gebied van veiligheid en terrorismebestrijding. Het project Verbetering CT-Infobox heeft als doel het proces van opslaan, verwerken en analyseren van data te verbeteren, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Genoemde projecten zijn inmiddels opgestart en worden uitgevoerd door respectievelijk het KLPD, NFI en de AIVD. De NCTb coördineert het programma.
Alerteringssysteem Terrorismebestrijding
De ontwikkeling en uitbreiding van het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding verloopt conform planning. Binnen de 9 sectoren zijn meer dan 50 bedrijven op het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding aangesloten, en zijn 6 departementen en hun crisis- en coördinatie centra voorbereid om een eventuele alertering snel en adequaat uit te voeren. Daarnaast zijn de processtappen beschreven en draaiboeken opgesteld zodat overheidsorganisaties en bedrijfsleven geprepareerd zijn op een eventuele opschaling. Dat geldt voor het landelijke niveau, en in toenemende mate ook op regionaal niveau.
Met de volgende bedrijfssectoren zijn de voorbereidingen om de aansluiting te realiseren in volle gang: de sector Chemie, de sector Olie, en de sector Evenementen. Daarnaast worden de sectoren Schiphol en Rotterdamse Haven uitgebreid tot respectievelijk «Luchthavens» en «Zeehavens» waardoor de dekking van deze sectoren aanzienlijk wordt vergroot. Met de sector Internationale Hotelketens zijn verkennende gesprekken gevoerd. Van de in de vorige voortgangsrapportage aangekondigde aansluiting van de sector «Openbaar Bestuur» is afgezien omdat gebleken is dat de relevante te beveiligen objecten binnen deze sector geheel vallen binnen het stelsel bewaken en beveiligen. Specifieke dreigingsanalyses voor objecten binnen deze sector vinden in dat kader plaats.
Een belangrijke succesfactor om in geval van een dreiging op een sector tot effectieve maatregelen te komen is de snelle bundeling van kennis en informatie, en de communicatie hiervan naar alle betrokken organisaties. De lokale samenwerking is daarbij van cruciaal belang voor het alerteringsproces omdat het lokaal bevoegde gezag het treffen van overheidsmaatregelen formeel vaststelt. Binnen het groeiende netwerk van op het systeem aangesloten organisaties, is het daarom van belang dat vooral de security-managers van de bedrijven, de politiefunctionarissen en de betrokken gemeenteambtenaren elkaar kennen, snel weten te vinden, en weten wat ze van elkaar mogen verwachten. Om hier stappen vooruit te boeken, is van alle aangesloten sectoren in kaart gebracht op welke locaties zich de belangrijkste te beschermen knooppunten zich bevinden. Vervolgens zijn regiobijeenkomsten gehouden waarin de relevante contactpersonen op uitvoeringsniveau bijeen zijn gebracht om tot concrete werkafspraken te komen. Deze bijeenkomsten vonden plaats in Groningen, Den Haag, Eindhoven, Arnhem en Middelburg en zijn goed ontvangen. Mede daarom zijn voorbereidingen voor een tweede serie bijeenkomsten in gang gezet.
Voor het goed functioneren van het alerteringssysteem is het ook van belang om regelmatig te oefenen. Ondertussen is de tweede oefencyclus – een serie besluitvormingsoefeningen – voltooid en geëvalueerd. Hieraan namen deel, naast de NCTb, 15 politiekorpsen, de KMar, 10 gemeenten, 5 departementen, 17 bedrijven en 2 brancheverenigingen. De oefeningen richtten zich op het op realistische wijze naspelen van de belangrijkste stappen uit het hoofdproces van het Alerteringssysteem. De deelnemers hebben de oefening over het algemeen positief gewaardeerd. Bovenal is gebleken dat het Alerteringssysteem een duidelijke meerwaarde heeft bij de sectorale respons op een terroristische dreiging. De geconstateerde verbeterpunten worden in gezamenlijk overleg tussen overheid en bedrijfsleven ter hand genomen. Inmiddels zijn de voorbereiding van start gegaan voor twee operationele oefeningen die naar verwachting in het voorjaar van 2007 zullen plaatsvinden.
In de afgelopen is een studie uitgevoerd naar een aantal juridische vraagstukken rondom het alerteringssysteem. Met het oog op de bindendheid van het alerteringssysteem is vooral de vraag van belang of het nemen van maatregelen die bij een bepaald alerteringsniveau noodzakelijk worden geacht, op rijksniveau verplicht kan worden gesteld indien de sector zelf nalaat de maatregelen te treffen.
Tot het nemen van de maatregelen zijn al naar gelang de sector verschillende instanties bevoegd. Geconstateerd is dat niet alle maatregelen berusten op een (expliciete) wettelijke grondslag. Daar waar burgemeester, officier van justitie, politie of de KMar bevoegd zijn tot het treffen van maatregelen, bestaat meestal ook op rijksniveau de mogelijkheid om door middel van het geven van aanwijzingen het uitoefenen van de bevoegdheid te beïnvloeden of af te dwingen. In andere gevallen beschikken de desbetreffende vakministers over specifieke bevoegdheden (bijvoorbeeld de nucleaire sector). Aanwijzingsbevoegdheden zijn er echter in veel mindere mate jegens de overige sectoren zoals de spoorsector en de energiesector. Nader overwogen zal worden of dit stelsel van bevoegdheden aanpassing behoeft. Voor het treffen van een deel van de maatregelen in die sectoren is de rijksoverheid dus vooralsnog afhankelijk van de medewerking van de desbetreffende actoren.
Gelet op het feit dat de maatregelen die in het kader van het Alerteringssysteem kunnen worden getroffen in overleg met de sectoren tot stand zijn gekomen, zou de overheid er in beginsel van uit mogen gaan dat de sectoren bereid zijn om bij afkondiging van een alerteringsniveau, de bij dat niveau passende en in kaart gebrachte maatregelen te nemen. Daar komt bij dat de private bedrijven in de voorbereiding op een alertering door de NCTb direct worden betrokken bij het afstemmen van de maatregelen op de aard van de dreiging. Daarbij wordt nog opgemerkt dat het treffen van hogere beveiligingsmaatregelen in geval van een hogere dreiging die door de inlichtingendiensten is geconstateerd, niet in de laatste plaats in het belang is van het bedrijfsleven zelf. Een en ander laat onverlet dat in echte noodsituaties gebruik gemaakt kan worden van noodbevoegdheden om voor elke sector de meest relevante beveiligingsmaatregelen te treffen. Het alerteringssysteem ziet vooral op situaties die weliswaar dreigend zijn, maar nog geen aanleiding geven de noodtoestand af te kondigen.
Dat betekent dat het maatregelenpakket dat behoort bij het door de minister van Justitie afgekondigde alerteringsniveau, in de praktijk geen verassing zijn voor de betrokken operationele partijen omdat ze al in de aanloop van de opschaling op diverse momenten zijn betrokken. Concluderend kan gesteld worden dat het huidige stelsel dat gebaseerd is op afspraken en wederzijds vertrouwen tussen publieke en private diensten op dit moment een goed kader biedt om tot adequate maatregelen te komen in gevallen van verhoogde dreiging.
Terrorismebestrijding en bedrijven
In 2006 is gestart met de verbetering van de publiek-private samenwerking rond terrorismebestrijding. Dit traject omvat drie hoofdlijnen: verhogen van de bewustwording van bedrijven over de terroristische dreiging, verbetering van de informatieverzameling endeling tussen bedrijven en overheid en het verbeteren van het handelingsperspectief van bedrijven. Het traject voorziet in afstemming met lopende trajecten zoals het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding, het project CBRN-terrorisme en het project bescherming vitale infrastructuur.
5 december jongstleden hebben wij uw Kamer de brochure en handreiking Wat kan uw bedrijf ondernemen tegen terrorisme? aangeboden. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 29 november 2006 de brochure uitgereikt aan de voorzitters van MKB-Nederland en de Kamer van Koophandel Nederland. De brochure en handreiking zijn opgesteld met medewerking van de private sector. De handreiking biedt inzicht in terroristische dreigingen en de organisatie van en het beleid over terrorismebestrijding in Nederland. In de handreiking lezen bedrijven hoe zij hun bestaande (veiligheids)beleid kunnen aanpassen. Daarvoor is ook een checklist opgenomen. De brochure en handreiking zijn bedoeld voor alle bedrijven. Voor zowel grote als kleine bedrijven is het goed om te weten of ze kwetsbaar kunnen zijn voor terroristische dreigingen of aanslagen en op welke aspecten.
Op 29 november 2006 ging ook de aangepaste website www.nederlandtegenterrorisme.nl/bedrijven van start met uitgebreide actuele informatie voor bedrijven. Daarnaast vinden nog andere activiteiten plaats om de bedrijven te informeren over wat zij – gezamenlijk met de overheid – kunnen doen om de kans op een terroristische dreiging of aanslag te verminderen. Vanaf 1 november 2006 wordt de aangepaste televisiespot van de publiekscampagne Nederland tegen terrorisme, uitgezonden. Deze spot besteedt aandacht aan het handelingsperspectief voor bedrijven. Bedrijven zijn gewezen op de handreiking. brochure en de aangepaste website door de verzending van een kaartje bij diverse branche- en vakbladen. Aan de hand van enkele vragen worden bedrijven aangespoord de website te bezoeken of de handreiking en brochure aan te vragen. Ten slotte gaan diverse bedrijfs- en vakbladen in op het onderwerp en organiseren branches bijeenkomsten.
In de brief aan uw Kamer met een evaluatie van het functioneren van het stelsel bewaken en beveiligen van 10 oktober 20051 hebben wij melding gemaakt van uitbreiding van de zogenaamde limitatieve lijst met een aantal personen en objecten. De lijst is inmiddels uitgebreid en alle betrokkenen zijn daarvan per brief op de hoogte gesteld. Deze en andere wijzigingen die voortkomen uit de evaluatie worden opgenomen in de nieuwe circulaire bewaking en beveiliging die naar verwachting begin 2007 in werking treedt. Voor wat betreft het beveiligingsbeleid voor bewindspersonen is op basis van de ervaringen tijdens de afgelopen jaren een beleidskader ontwikkeld, dat zorgt voor verdere eenduidigheid.
Met de inbedding van het stelsel bewaken en beveiligen in de structuren van de NCTb, is de evaluatiedriehoek overbodig geworden. De NCTb is onder onze gezamenlijke verantwoordelijkheid overeenkomstig onze onderscheiden ministeriële bevoegdheden belast met besluiten op het gebied van bewaking en beveiliging ter voorkoming van onder meer terroristische aanslagen.2 Het gezagsdualisme bij bewaking en beveiliging komt mede tot uiting in de functie van de NCTb, die onder ons beide ressorteert. Besloten is daarom de NCTb voortaan eigenstandig te laten beslissen over bewakings- en beveiligingsvraagstukken en de evaluatiedriehoek op te heffen. De cyclus van het Afstemmingoverleg Bewaken en Beveiligen (ABB) en het Uitvoeringsoverleg (UO) blijft ongewijzigd, evenals de onderscheiden ministeriële verantwoordelijkheden voor bewaken en beveiligen.
Het bewaken en beveiligen van personen, objecten en diensten is evenwel een beleidsterrein waarop continu afwegingen moeten worden gemaakt, die niet uitputtend zijn en niet kunnen worden vastgelegd in regels en procedures. Bij strategische vraagstukken en bijvoorbeeld politiek gevoelige zaken of gecompliceerde kwesties waarbij groepen mensen of objecten zijn betrokken, is een goede informatievoorziening richting de directeur-generaal Veiligheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving van het ministerie van Justitie van wezenlijk belang. Daartoe is het Beleidsoverleg Bewaken en Beveiligen (BoBB) ingesteld. Het BoBB heeft een consulterend en informatief karakter, waarbij ideeën, opvattingen en meningen over strategische of politiek gevoelige vraagstukken worden gedeeld. Het BoBB bestaat naast de NCTb als voorzitter, uit de volgende vaste deelnemers: directeur-generaal Veiligheid, directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving en de Coördinator Bewaking en Beveiliging. De leden worden in hun rol als adviseur geconsulteerd over de maatregelen die zijn getroffen of nodig worden geacht. De NCTb beslist als voorzitter.
Wanneer er kwesties aan de orde komen in het Beleidsoverleg Bewaken en Beveiligen die raken aan de belangen van de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie, worden van beide departementen vertegenwoordigers genodigd. Daarnaast kunnen voortaan als deskundigen in het kader van dreigingsinformatie, de Directeur Beveiliging van de AIVD en het Hoofd Dienst Nationale Recherche Informatie van het KLPD deel nemen aan de bijeenkomsten. Hun rol beperkt zich tot het geven van een toelichting op het dreigingsbeeld om zo een betere informatievoorziening tot stand te brengen. Hier dient uitdrukkelijk te worden vastgesteld dat zij door hun toelichting niet worden gecommitteerd aan het niveau van beveiligingsmaatregelen.
Met de nieuwe constellatie wordt recht gedaan aan de aanbevelingen van de commissie Feitenonderzoek Veiligheid en Beveiliging Pim Fortuyn (commissie Van den Haak). De informatie en de maatregelen komen samen bij de NCTb voor advies en besluitvorming. Tevens wordt gewerkt met vastgestelde definities voor de dreigingsmeldingen en -analyses. Ook geschiedt het beschouwen van dreiging en risico, het vaststellen van de maatregelen én het toezien op de daadwerkelijke uitvoering van de maatregelen onder de (gemandateerde) verantwoordelijkheid van één functionaris.
Bij de arrestaties op 9 en 10 augustus 2006 in het Verenigd Koninkrijk zijn methoden van terroristen aan het licht gekomen die nieuwe beveiligingsmaatregelen op de luchthavens noodzakelijk maken. De nieuwe beveiligingsmaatregelen die op 6 november jongstleden op alle luchthavens in de Europese Unie zijn ingevoerd, zorgen ervoor dat het risico dat voortvloeit uit de ontdekte methoden om vloeibare explosieven te gebruiken, tot een verantwoord niveau is teruggebracht. De maatregelen zijn in nauw overleg met de luchtvaartsector tot stand gekomen waarbij een goede balans is bereikt tussen de veiligheid en economische belangen. Ook heeft nauwe afstemming plaatsgevonden tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten hetgeen tot geharmoniseerde maatregelen heeft geleid. De hoofdlijn van de nieuwe maatregelen is dat vloeistoffen tot een bepaald volume mogen worden meegenomen en apart dienen te worden aangeboden. Een vloeistofverpakking mag maximaal 100 milliliter bevatten. Indien meer vloeistofverpakkingen worden meegenomen, dienen deze in een hersluitbare transparante plastic zak met een inhoud van maximaal één liter, apart ter controle te worden aangeboden. Per passagier maximaal één plastic zak. Uitzonderingen op de maatregel zijn er voor onder meer babyvoeding en medicatie. De NCTb heeft in samenwerking met de luchthavens en de KLM de nodige bekendheid gegeven aan de nieuwe regels om op die manier de invoering van de maatregelen zo soepel mogelijk te laten verlopen.
Over de implementatie van de aanbevelingen van de Commissie Toegangsbeheer Schiphol heeft op 8 juni 2006 een algemeen overleg met uw Kamer plaatsgevonden. Daarbij is toegezegd medio 2007 een volgende rapportage naar uw Kamer te sturen met daarin een voortgang van de implementatie van de aanbevelingen.
Crisismanagement bij een terroristische aanslag
In de vorige voortgangsrapportage meldden wij al dat voor wat betreft de beheersing van een (ophanden zijnde) terroristische crisis specifieke voorzieningen zijn getroffen, die het mogelijk maken alle betrokken overheidsinstanties ook in dergelijke gevallen goed te laten functioneren. De hoofdlijnen van deze voorzieningen zijn opgenomen in de herziene uitgave van het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming, terwijl detailafspraken tussen de NCTb en diverse overheidsinstanties op dit moment verder worden ingevuld.
De gebeurtenissen rond de publicatie van de «Deense spotprenten» hebben ook bij in Nederland geleid tot het besef dat op het eerste gezicht wellicht weinig belangwekkende publicaties of uitlatingen aanleiding kunnen geven tot heftige of zelfs gewelddadige reacties. Het betreft ten dele oprechte verontwaardiging die samenhangt met onvoldoende kennis van en begrip voor elkaars belevingswereld. Dergelijke kwesties worden echter ook, zo is gebleken, door radicale en terroristische organisaties aangegrepen om moslims in de Arabische wereld en/of Europa op te zetten tegen «het westen» om zo de kloof tussen moslims en niet-moslims te vergroten, radicaliseringsprocessen te versnellen en lokale groepen aan te zetten tot actie. Om deze redenen is een aantal voorbereidingen op het gebied van communicatie in gang gezet en zijn organisatorische afspraken gemaakt die erop gericht zijn te voorkomen dat soortgelijke kwesties uitgroeien tot daadwerkelijke incidenten.
Het regelmatig oefenen van processen en procedures op het gebied van terrorismebestrijding is van groot belang. Zo is naar aanleiding van de wijziging van het stelsel van speciale eenheden is op 21 en 22 juni jongstleden in de regio Rotterdam een grote oefening gehouden, waarbij zowel de daadwerkelijke operationele inzet van de nieuwe eenheden, als het vernieuwde bestuurlijke besluitvormingstraject is geoefend. Aan deze oefening werd deelgenomen door de minister van Justitie, de politie Rotterdam Rijnmond, het KLPD, de gemeente Rotterdam, het Parket Generaal, het Arrondissementsparket Rotterdam, het Landelijk Parket, de Koninklijke Marechaussee, andere eenheden van de krijgsmacht en de NCTb. Een evaluatie van deze oefening is aangeboden aan de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In 2007 zullen twee van dit soort oefeningen worden georganiseerd.
Ook regionaal worden regelmatig kleinschalige en grootschalige oefeningen gehouden op het gebied van crisisbeheersing, rampenbestrijding en terrorismebestrijding. Zo werd op 18 oktober een grote calamiteitenoefening gehouden op en rondom het Centraal Station van Utrecht.
Elders in deze rapportage wordt ingegaan op de oefeningen rond het Alerteringssysteem terrorismebestrijding.
7. Communicatie en voorlichting
In de zomer van 2006 is opnieuw opinieonderzoek uitgevoerd onder de Nederlandse bevolking naar de risicobeleving en informatiebehoefte in relatie tot terrorisme en terrorismebestrijding. Het betreft de derde editie van het onderzoek dat sinds 2004 jaarlijks wordt uitgevoerd onder begeleiding van de Rijksvoorlichtingsdienst. Doel van dit jaarlijkse onderzoek is het volgen van de publieke opinie rond het onderwerp terrorisme, zodanig dat vergelijkingen kunnen worden gemaakt en op termijn tendensen kunnen worden aangetoond. Uit de recente cijfers is gebleken dat het vertrouwen in de overheid als bestrijder van terrorisme is toegenomen van 27% in 2005 tot 40% in 2006. Daarnaast is de bezorgdheid onder Nederlanders rondom terrorisme gedaald. Noemde in augustus 2005 nog 39% van de ondervraagden «terrorisme» spontaan als eerste zorg, nu is dat percentage teruggelopen tot 20%. Ook is een daling gemeten van de algemene informatiebehoefte die men heeft over terrorisme en terrorismebestrijding (29% in 2006; was 41% in 2005). Echter, het aandeel mensen dat aangeeft (meer) behoefte te hebben aan informatie vanuit de overheid over dit onderwerp, blijft aanzienlijk (50% wil evenveel informatie als ze nu krijgen; 30% wil méér). Duidelijk is dat er een blijvende behoefte is aan overheidsinformatie over dit onderwerp. Het vertrouwen in deze informatievoorziening blijft ongeveer gelijk aan vorig jaar, rond de 40 procent.
Dit jaar is in het onderzoek een eerste verkenning uitgevoerd naar percepties rondom radicalisering. Deze verkenning heeft uitgewezen dat men vooral radicalisering en dreiging binnen de rechts-politieke en islamitische groeperingen ziet. 80% van de respondenten is het eens met de stelling dat de Nederlandse samenleving door radicalisering verdeeld raakt. 73% onderschrijft bovendien de stelling dat radicalisering de samenleving onveilig maakt. Men is het ook eens met de stelling dat islamitisch fundamentalisme een vorm van radicalisering is (73%). Ook is een meerderheid van de respondenten (65%) het eens met de stelling dat radicalisering leidt tot terrorisme en stelt een meerderheid van 71% dat het voorkomen van radicalisering een effectieve manier is om terrorisme te voorkomen. Echter: 33% van de respondenten stelt dat radicalisering niet te voorkomen is. Er is tevens een redelijk grote groep die stelt dat ook radicale groepen vrijheid van meningsuiting hebben (31%) en dat men kan begrijpen waarom mensen radicaliseren (24%). Een kwart van de Nederlanders stelt dat radicalisering in Nederland erg wordt overdreven. Ongeveer een derde van de Nederlanders vindt dat dit niet het geval is. Het lijkt er op dat de meningen over dit onderwerp sterk verdeeld zijn.
De publiekscampagne «Nederland tegen terrorisme» is gestart in februari 2006 en zal naar verwachting in totaal drie jaar lopen. Vanaf de lancering van de campagne lag het accent vooral op wat de overheid doet aan terrorismebestrijding. Dit gebeurde met televisie en radiocommercials, huis-aan-huis folders, advertenties en een campagnewebsite. De eerste fase van de campagne heeft goed de aandacht van het publiek weten te trekken. Op een aantal belangrijke doelstellingen zijn aantoonbare effecten behaald. Het lijkt erop dat de brochure een belangrijke bijdrage heeft geleverd. Het publiek heeft een beter beeld van wat er in Nederland wordt gedaan om de kans op een aanslag te verkleinen en men heeft iets meer vertrouwen in de overheid als beschermer van de veiligheid. Men herkent in de boodschap het concept Nederland (overheid en burgers) tegen terrorisme. Het publieksonderzoek 2006 laat ook enkele concrete positieve effecten zien van de eerste fase van de publiekscampagne. Zo is de kennis toegenomen over wat men zelf kan doen om een terroristische aanslag te helpen voorkomen (50% zegt te weten waarop te moeten letten; was 38% in 2005). Dat men hierdoor een bijdrage levert aan het verkleinen van de kans op een terroristische aanslag wordt echter niet zo ervaren. Het meest wordt gelet op koffers, bagage, tassen en pakketjes die zonder (zichtbare) eigenaar zijn achtergelaten (54%). Daarnaast let men achtereenvolgens op: vreemd, verdacht of nerveus gedrag van personen (44%); opvallende/verdachte personen (16%); verdachte pakketjes (14%) en achtergelaten spullen in stations, winkels en openbare gebouwen (16%).
Gedurende de zomerperiode is aanvullend aandacht besteed aan hoe mensen zelf een bijdrage kunnen leveren aan het verkleinen van de kans op een terroristische aanslag. De lokale deelcampagnes «Nederland tegen terrorisme» van de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag hebben hier een belangrijke bijdrage aan geleverd.
In het najaar kreeg de landelijke campagne een nieuwe impuls met opnieuw televisie- en radiocommercials, posters op NS-stations, gratis post- en stickerkaarten in uitgaansgelegenheden, advertenties in landelijke dagbladen en posters op scholen. Daarnaast is extra aandacht besteed aan de uitwerking van de campagneboodschap voor specifieke doelgroepen als het bedrijfsleven, jongeren, scholieren en docenten. Ook is het onderwerp «terrorisme» opgenomen in de nieuwe rampencampagne «Denk Vooruit» van het ministerie van Binnenlandse Zaken, die eind september van start ging. De informatie over «wat te doen bij een aanslag», is in deze campagne opgenomen als één van de vijf ramptypes (de overige zijn brand, overstroming, uitval van nutsvoorzieningen en vrijkomen gevaarlijke stoffen). De planning en de inhoud van de campagnes «Nederland tegen terrorisme» en «Denk Vooruit» zijn in goed overleg met elkaar afgestemd.
In 2007 zal de campagne wederom door alle partners (NCTb, G4, NS en Schiphol) worden uitgedragen en/of ondersteund. In deze nieuwe fase is het doel het vertrouwen in de overheid in relatie tot terrorismebestrijding te consolideren en waar mogelijk te versterken. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan jongeren. Recentelijk is al begonnen aan een meer doelgroepgerichte benadering op jongeren (15–30 jaar) in de vorm van een essaywedstrijd en een aantal debatten in de klas over radicalisering.
F. Buijs, F. Dermant, A. Hamdy, Strijders van eigen bodem, IMES, Amsterdam University Press 2006.
COT, Tussen feiten, beelden en gevoelens; Verslag van een verkennend onderzoek naar polarisatie en radicalisering in zes gemeenten in het politiedistrict Breda, oktober 2006.
M. Slotman, J Tillie Processen van radicalisering; Waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden, IMES, september 2006.
Regeling van de Ministers van Justitie en BZK van 29 juni 2005, nr. dds5 367 209, houdende instelling van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29754-94.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.