29 754 Terrorismebestrijding

Nr. 710 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 februari 2024

Mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken informeer ik u over de tussenbeslissing van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2023 naar aanleiding van verzoekschriften tot beëindiging strafzaak die bij de rechtbank zijn ingediend door twee van terroristische misdrijven verdachte Nederlandse vrouwelijke uitreizigers.

Uitreizigers in Syrië en Irak hebben zich aangesloten bij een strijd die erop gericht is om alles te vernietigen waar wij voor staan. Met uw Kamer is het kabinet van mening dat er alles aan moet worden gedaan om deze personen te berechten, zodat de ernstige terroristische misdrijven waarvan zij worden verdacht niet onbestraft blijven. Uw Kamer nam hierover op 5 juli 2021 de motie van de leden Van der Werf (D66) en Koekkoek (VOLT) aan, waarin de regering wordt verzocht zich maximaal in te spannen om ervoor te zorgen dat uitgereisde terrorisme-verdachten hun straf niet ontlopen.1

Het ter berechting naar Nederland overbrengen van uitreizigers is echter geen vanzelfsprekendheid. Het kabinet maakt hierin per geval een afweging, waarbij het voorkomen van straffeloosheid en de nationale veiligheid een belangrijke rol spelen. Het kabinet is en blijft van mening dat de berechting primair moet plaatsvinden in de regio waar de misdrijven zijn gepleegd. Vooralsnog is dit echter niet mogelijk. Het kabinet zal zich blijven inspannen om de mogelijkheden tot berechting in de regio te verkennen. Zo vormt dit blijvend onderdeel van het gesprek tussen de Minister van Justitie en Veiligheid met de Iraakse autoriteiten. Voorgaande in aanmerking genomen zal het kabinet, om straffeloosheid te voorkomen, met de relevante (internationale) partijen verder spreken om te bezien of en hoe het mogelijk is de verdachten in deze specifieke casus ter berechting naar Nederland over te brengen. Met het kenbaar maken van dit voornemen wordt invulling gegeven aan de motie Laan-Geselschap (VVD), waarin het kabinet wordt verzocht geen onomkeerbare stappen te zetten en de Kamer vooraf te informeren over voornemens ten aanzien van het terughalen van Syriëgangers, dan wel hun vrouwen of kinderen.2

Ten aanzien van de twee verdachten heeft de rechtbank de zaken voor de duur van zes maanden aangehouden. De rechtbank heeft aangegeven vertrouwen te hebben in de toezegging dat het kabinet zich zal inspannen om deze vrouwen ter berechting naar Nederland over te brengen. Zij gaat ervan uit dat het proces dat zal leiden tot repatriëring binnen deze termijn in gang is, dan wel wordt gezet en ziet daarom geen reden voor extra druk door de termijn te verkorten. Bij uitblijven van overbrenging naar Nederland kan de rechtbank besluiten de strafzaken te beëindigen. In dat geval kunnen de verdachten in beginsel niet meer worden vervolgd voor de aan hen ten laste gelegde misdrijven. Zonder strafrechtelijke veroordeling komen ook mogelijke (strafrechtelijke) toezichtskaders, die door de rechter kunnen worden opgelegd, te vervallen. In die situatie worden de mogelijkheden om de dreiging die van deze personen uit kan gaan te mitigeren, ernstig bemoeilijkt. Ook is een onherroepelijke veroordeling nodig voor het mogelijk intrekken van het Nederlanderschap van personen met een dubbele nationaliteit, artikel 14 tweede lid Rijkswet op het Nederlanderschap.

Bij de afweging om al dan niet tot repatriëring van deze verdachten en hun kinderen over te gaan, zijn individuele omstandigheden leidend en worden verschillende belangen tegen elkaar afgewogen. Hierbij spelen het voorkomen van straffeloosheid en de nationale veiligheid een belangrijke rol. Uiteraard worden ook de overige feiten en specifieke omstandigheden, zoals internationale betrekkingen en de veiligheidssituatie in het gebied meegewogen.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Kamerstukken II 2020–2021, 29 754, nr. 600.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2018–2019, 29 754, nr. 512.

Naar boven