Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 februari 2024
Mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken informeer ik u over de tussenbeslissing
van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2023 naar aanleiding van verzoekschriften
tot beëindiging strafzaak die bij de rechtbank zijn ingediend door twee van terroristische
misdrijven verdachte Nederlandse vrouwelijke uitreizigers.
Uitreizigers in Syrië en Irak hebben zich aangesloten bij een strijd die erop gericht
is om alles te vernietigen waar wij voor staan. Met uw Kamer is het kabinet van mening
dat er alles aan moet worden gedaan om deze personen te berechten, zodat de ernstige
terroristische misdrijven waarvan zij worden verdacht niet onbestraft blijven. Uw
Kamer nam hierover op 5 juli 2021 de motie van de leden Van der Werf (D66) en Koekkoek
(VOLT) aan, waarin de regering wordt verzocht zich maximaal in te spannen om ervoor
te zorgen dat uitgereisde terrorisme-verdachten hun straf niet ontlopen.1
Het ter berechting naar Nederland overbrengen van uitreizigers is echter geen vanzelfsprekendheid.
Het kabinet maakt hierin per geval een afweging, waarbij het voorkomen van straffeloosheid
en de nationale veiligheid een belangrijke rol spelen. Het kabinet is en blijft van
mening dat de berechting primair moet plaatsvinden in de regio waar de misdrijven
zijn gepleegd. Vooralsnog is dit echter niet mogelijk. Het kabinet zal zich blijven
inspannen om de mogelijkheden tot berechting in de regio te verkennen. Zo vormt dit
blijvend onderdeel van het gesprek tussen de Minister van Justitie en Veiligheid met
de Iraakse autoriteiten. Voorgaande in aanmerking genomen zal het kabinet, om straffeloosheid
te voorkomen, met de relevante (internationale) partijen verder spreken om te bezien
of en hoe het mogelijk is de verdachten in deze specifieke casus ter berechting naar
Nederland over te brengen. Met het kenbaar maken van dit voornemen wordt invulling
gegeven aan de motie Laan-Geselschap (VVD), waarin het kabinet wordt verzocht geen
onomkeerbare stappen te zetten en de Kamer vooraf te informeren over voornemens ten
aanzien van het terughalen van Syriëgangers, dan wel hun vrouwen of kinderen.2
Ten aanzien van de twee verdachten heeft de rechtbank de zaken voor de duur van zes
maanden aangehouden. De rechtbank heeft aangegeven vertrouwen te hebben in de toezegging
dat het kabinet zich zal inspannen om deze vrouwen ter berechting naar Nederland over
te brengen. Zij gaat ervan uit dat het proces dat zal leiden tot repatriëring binnen
deze termijn in gang is, dan wel wordt gezet en ziet daarom geen reden voor extra
druk door de termijn te verkorten. Bij uitblijven van overbrenging naar Nederland
kan de rechtbank besluiten de strafzaken te beëindigen. In dat geval kunnen de verdachten
in beginsel niet meer worden vervolgd voor de aan hen ten laste gelegde misdrijven.
Zonder strafrechtelijke veroordeling komen ook mogelijke (strafrechtelijke) toezichtskaders,
die door de rechter kunnen worden opgelegd, te vervallen. In die situatie worden de
mogelijkheden om de dreiging die van deze personen uit kan gaan te mitigeren, ernstig
bemoeilijkt. Ook is een onherroepelijke veroordeling nodig voor het mogelijk intrekken
van het Nederlanderschap van personen met een dubbele nationaliteit, artikel 14 tweede
lid Rijkswet op het Nederlanderschap.
Bij de afweging om al dan niet tot repatriëring van deze verdachten en hun kinderen
over te gaan, zijn individuele omstandigheden leidend en worden verschillende belangen
tegen elkaar afgewogen. Hierbij spelen het voorkomen van straffeloosheid en de nationale
veiligheid een belangrijke rol. Uiteraard worden ook de overige feiten en specifieke
omstandigheden, zoals internationale betrekkingen en de veiligheidssituatie in het
gebied meegewogen.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yeşilgöz-Zegerius