29 754 Terrorismebestrijding

30 821 Nationale Veiligheid

Nr. 697 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2023

In de Regeling van Werkzaamheden van 21 september jl. (Handelingen II 2023/24, nr. 3, item 6) heeft het Kamerlid Omtzigt het demissionaire kabinet verzocht om een standpunt in te nemen over de toepassing van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In het bijzonder gaat het om de beperking van het recht op bescherming van familie- en gezinsleven bij mannelijke uitreizigers in het belang van de nationale veiligheid. Met deze brief geef ik gehoor aan dit verzoek.

Uitreizigers in Syrië en Irak hebben zich aangesloten bij een strijd die erop gericht is om alles te vernietigen waar wij voor staan. Zij worden verdacht van het plegen van ernstige terroristische misdrijven. Het is dan ook van groot belang dat deze uitreizigers voor een rechter verantwoording afleggen voor de daden waarvan zij worden verdacht. Het demissionaire kabinet zal er alles aan doen om te voorkomen dat uitreizigers met een Nederlandse link straffeloos blijven. Daarbij blijft het kabinet van mening dat berechting zou moeten plaatsvinden in de regio waar de misdrijven zijn gepleegd. Helaas zijn er op dit moment echter nog geen mogelijkheden om uitreizigers in de regio te berechten. Ik blijf mij inspannen om de mogelijkheden tot berechting in de regio te verkennen. Zo beoog ik in 2024 weer een bezoek te brengen aan Irak, waar ik onder meer berechting in de regio opnieuw zal agenderen.

Het ter berechting naar Nederland overbrengen van uitreizigers is geen vanzelfsprekendheid. Het demissionaire kabinet maakt hierin per geval een afweging, waarbij het voorkomen van straffeloosheid en de nationale veiligheid een belangrijke rol spelen. Uiteraard worden daarbij ook de overige feiten en omstandigheden van het specifieke geval meegewogen.

Het informatieverzoek ziet op het in het belang van de nationale veiligheid beperken van het recht op familie- en gezinsleven, zoals beschermd onder artikel 8 EVRM. Het informatieverzoek is vergelijkbaar met de aangenomen motie van de leden Omtzigt en Michon1 met betrekking tot resolutie 2475 van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. In mijn reactie daarop aan uw Kamer bracht ik een nuancering aan bij de resolutie, die van belang is voor de wijze waarop het kabinet uitvoering kan geven aan de motie.2 Deze nuancering geldt ook voor de beantwoording van dit informatieverzoek.

Een beperking van het recht op bescherming van het familie- en gezinsleven is onder individuele omstandigheden mogelijk; dit recht is immers niet absoluut. Categorische uitsluiting van de toepasselijkheid van artikel 8 EVRM – bijvoorbeeld voor de groep mannelijke Nederlandse uitreizigers – is niet mogelijk. Bij een beroep op artikel 8 EVRM zal in elke afzonderlijke casus, waarin wordt vastgesteld dat sprake is van familie- en gezinsleven zoals bedoeld in de bepaling, een individuele belangenafweging plaatsvinden. In het kader van de belangenafweging is het evenmin mogelijk om op voorhand aan één belang – bijvoorbeeld de nationale veiligheid – een doorslaggevende betekenis toe te kennen. Bij de belangenafweging zal het belang van de nationale veiligheid moeten worden afgewogen tegen onder meer de belangen van de partner bij gezinshereniging en/of de belangen van het kind, waaronder het opgroeien met zijn of haar ouders. De eerdergenoemde resolutie 2475 van de Parlementaire Assemblee roept op tot het toekennen van een groot belang aan het welzijn van kinderen. Hierbij is onder meer relevant hoe invulling wordt gegeven aan de feitelijke gezinsband. Dit betekent dat gekeken wordt naar in hoeverre sprake is van feitelijk ouderschap en – in het geval van ouderschap – het verrichten van zorgtaken en een afhankelijkheidsverhouding van het kind met de betreffende ouder. Het demissionaire kabinet zal bij elke individuele afweging zwaar gewicht toekennen aan het belang van de nationale veiligheid, in het bijzonder wanneer sprake is van een concrete, acute dreiging.

Van alle uitreizigers gaat in principe een verhoogde terrorismedreiging uit, onder meer omdat zij door hun verblijf in het strijdgebied ideologische kennis en internationale jihadistische contacten hebben opgedaan. Mannelijke uitreizigers vormen – ten opzichte van vrouwelijke uitreizigers – een grotere potentiële geweldsdreiging vanwege hun veelal grotere rol in de strijd en gevechtstraining en -ervaring. In algemene zin is het dan ook voorstelbaar dat in de belangafweging het belang van nationale veiligheid bij mannelijke uitreizigers zwaarder kan wegen dan bij vrouwelijke uitreizigers.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Kamerstukken II, 2022/23, 29 754, nr. 674.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2022/23, 29 754, nr. 677.

Naar boven