29 754
Terrorismebestrijding

nr. 60
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 december 2005

Afgelopen juni ontving uw Kamer de tweede voortgangsrapportage terrorismebestrijding1. Volgens de eerder aangekondigde systematiek van twee rapportages per jaar, is het nu tijd voor de volgende voortgangsrapportage. Deze brief vormt de derde voortgangsrapportage terrorismebestrijding. Los van de tweejaarlijkse voortgangsrapportages informeren wij uw Kamer met regelmaat over onderdelen van het antiterrorismebeleid. Zo heeft uw Kamer de afgelopen maanden nota’s ontvangen over radicalisme en radicalisering2 en het Europese antiterrorismebeleid3. Naar aanleiding van de aanslagen in Londen hebben wij uw Kamer tussentijds geïnformeerd over de stand van zaken van het antiterrorismebeleid en het actuele dreigingsbeeld4. Over deze nota’s hebben wij uitgebreid met uw Kamer van gedachten gewisseld. In deze voortgangsrapportage zullen de onderwerpen radicalisering en het Europese antiterrorismebeleid daarom slechts summier aan de orde komen. Datzelfde geldt voor bewaken en beveiligen. Recent ontving uw Kamer namelijk van ons een evaluatie van het stelsel bewaken en beveiligen5. Hierover hebben wij op 17 november 2005 overleg gevoerd met uw Kamer. Vorige voortgangsrapportages gingen vergezeld van lijsten met lopende en doorlopende actiepunten. Wij hebben besloten om met ingang van de derde voortgangsrapportage de actiepuntenlijsten te laten vervallen. Veel van de actiepunten zijn inmiddels uitgevoerd of maken deel uit van het reguliere beleid. De voortgang op de belangrijkste openstaande actiepunten zal in de rapportage zelf worden vermeld.

De voortgangsrapportage begint met een samenvatting van het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) zoals dat is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb). Vervolgens worden de verschillende onderdelen van antiterrorismebeleid behandeld. Dat beleid loopt van het verhinderen van radicalisering, via het voorkomen dat daadwerkelijk aanslagen worden gepleegd, tot het goed voorbereid zijn voor het geval dat ondanks alle voorzorgsmaatregelen toch een aanslag plaatsvindt. Daarbij geldt zoals hierboven gemeld, dat bepaalde onderwerpen in deze rapportage minder aandacht zullen krijgen. Wel zal, indien opportuun, worden ingegaan op de implicaties die het DTN heeft voor het beleid.

1. Actueel dreigingsbeeld (samenvatting DTN)

De dreiging voor Nederland is onveranderd substantieel. Met de recente aanhoudingen is weliswaar een acute specifieke terroristische dreiging aanzienlijk verminderd, maar dit is geen aanleiding het algemene dreigingsniveau te verlagen. De dreiging voor Nederland is immers veel complexer en omvattender dan genoemde specifieke dreiging. Naast het Hofstadnetwerk zijn tussen de tien en twintig andere netwerken actief in Nederland. De gewichtsverdeling tussen de binnenlandse en buitenlandse factoren die het dreigingsbeeld beïnvloeden is vergelijkbaar met het vorige dreigingsbeeld. Dit betekent dat interne factoren (zoals de dynamiek van radicaliseringsprocessen en de activiteiten van lokale netwerken) samen met externe factoren (zoals het internationale profiel van Nederland en de repercussies van internationale ontwikkelingen) het dreigingsbeeld blijven bepalen.

Wat betreft de binnenlandse factoren vallen de afgelopen periode enkele ontwikkelingen op die alleen in de context van mondiale radicaliseringsprocessen goed kunnen worden geduid. Dit houdt in dat de ontwikkelingen in Nederland onderdeel zijn van globale maatschappelijke processen die in veel westerse landen vergelijkbare patronen vertonen en slechts een zeer klein deel van de allochtonen en autochtonen betreffen. Allereerst bevinden zich in toenemende mate autochtone bekeerlingen in een overwegend individueel radicaliseringsproces. Sommigen raken zelfs betrokken bij de ondersteuning van terroristische activiteiten. De toegenomen geweldsbereidheid van dergelijke bekeerlingen is een zorgwekkende ontwikkeling. Verder ontvangt de politie inmiddels veelvuldig meldingen over personen die zich in een radicaliseringsproces lijken te bevinden. Dit heeft overigens voor een deel te maken met de toegenomen maatschappelijke alertheid ten aanzien van eventuele radicaliseringsprocessen. Veel van deze personen blijken criminele antecedenten te hebben. Dit zou een aanwijzing kunnen zijn dat radicale predikers er blijkbaar in slagen een aantrekkelijk alternatief te bieden voor een criminele carrière. Contacten tussen criminelen en aanhangers van de radicale islam zijn vanuit verschillende invalshoeken zorgwekkend. De rekruteringsmogelijkheden in gevangenissen en het rekruteringspotentieel «op straat» zouden hierdoor kunnen groeien.

Ook worden in kringen van radicale moslims opvallend veel «informele islamitische huwelijken» gesloten. Deze gang van zaken vertoont overeenkomsten met zogenoemde «loverboy»-achtige processen die al langere tijd in het criminele circuit zijn waar te nemen. Dergelijke informele huwelijken vormen een belangrijk thema in de discussies en het handelen van radicale moslims. Door deze informele huwelijken komen in toenemende mate ook jonge vrouwen in de sfeer van extremisme terecht. Bij sluiting van «informele islamitische huwelijken» komt doorgaans geen erkende geestelijke of administratieve autoriteit te pas. Deze «informele islamitische huwelijken» worden zonder medeweten van de ouders gesloten. In de islamitische wereld is dit een grote schande voor de familie. De huwelijken worden van overheidswege noch in Nederland noch in landen van herkomst erkend. Op dit moment worden «informele islamitische huwelijken» vooral gesloten door radicale of ultra-orthodoxe moslims.

Ten slotte komt de in Nederland geconstateerde toename van het aantal hoger opgeleiden onder rekruten overeen met waarnemingen in het buitenland. Met betrekking tot de vraag of er van buitenaf geregisseerde radicaliseringsprocessen plaatsvinden in het Nederlands hoger onderwijs is vooralsnog geen informatie beschikbaar. Wel komen scholen als locaties waar radicaliseringsprocessen zich afspelen steeds meer in beeld.

Diverse internationale ontwikkelingen laten zien dat de buitenlandse factor voor het dreigingsbeeld in Nederland niet veronachtzaamd mag worden. Zo wijzen bijvoorbeeld de parallelle uitzending van videoboodschappen van een van de daders van de aanslagen in Londen en het al-Qa’ida kopstuk al-Zawahiri, in combinatie met voorlopige onderzoeksresultaten, op een betrokkenheid van krachten buiten het Verenigd Koninkrijk. Deze ontwikkeling laat zien dat gevaren uit het buitenland ondanks de verwevenheid met binnenlandse factoren niet als zelfstandig element van de dreiging mogen worden onderschat. Weliswaar heeft ons land ook in veel moslimlanden bij het grote publiek een positief imago, onder meer vanwege de ontwikkelingshulp, doch in radicale moslimkringen wordt scherp gelet op de – in hun perceptie negatieve – rol die Nederland speelt als actieve en loyale actor in de internationale strijd van grootmachten als de VS, Groot-Brittannië en Rusland tegen terrorisme. Daarnaast trekken de ontwikkelingen rond terrorisme en radicalisering in Nederland ook grote internationale aandacht. Het internationale profiel van Nederland blijft daarom onveranderd hoog.

2. Tegengaan radicalisering

Zoals eerder gemeld, zullen wij in deze rapportage niet uitgebreid ingaan op de onderwerpen radicalisme en radicalisering. Met de uitvoering van de door ons in de eerdergenoemde nota’s en debatten aangekondigde maatregelen, wordt momenteel een begin gemaakt. Datzelfde geldt voor de plannen die worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Ook is met een gezamenlijke inzet van de ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Vreemdelingenzaken en Integratie een begin gemaakt met het informeren en stimuleren van gemeenten. Wel gaan wij in deze rapportage in op recente ontwikkelingen bij het verstoren van radicaliseringshaarden en de aanpak van het gebruik van internet voor radicale (en terroristische) doeleinden.

De signaleringen uit het DTN geven daarnaast aanleiding extra alert te zijn op radicaliseringsprocessen binnen het onderwijs. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap start binnenkort in samenwerking met de Onderwijsinspectie, de Directie Coördinatie Integratiebeleid Minderheden (DCIM) van het ministerie van Justitie, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de NCTb een onderzoek naar radicalisering op scholen en naar mogelijkheden om dit tegen te gaan. Naar aanleiding van de trend van het sluiten van «informele islamitische huwelijken» in kringen van radicale moslims zal worden bekeken in hoeverre bij de aanpak van dit fenomeen kan worden aangesloten of gebruik kan worden gemaakt van opgedane ervaringen bij het bestrijden van loverboys. Bovendien zal worden bezien of, en zo ja, op welke wijze de moslimgemeenschap geattendeerd kan worden op de risico’s van dergelijke processen.

Verstoren van radicaliseringshaarden

Een radicaliseringshaard is een organisatie of stichting die als voedingsbodem fungeert voor radicaliseringsprocessen. Om deze radicaliseringsprocessen te beteugelen is het radicaliseringshaardgericht verstoren ontwikkeld. De afgelopen periode zijn multidisciplinaire analyses over diverse radicaliseringshaarden opgesteld. Op basis van deze analyses is besloten de verstoringsmethodiek toe te passen op een aantal haarden. Per radicaliseringshaard wordt bezien welke interventie-instrumenten het beste kunnen worden ingezet. Het kan dan gaan om maatregelen op onder meer verblijfsrechtelijk, financieel en bestuurlijk terrein, in aanvulling op of ter versterking van de op deze terreinen reeds genomen maatregelen. Ook het toepassen van toezicht- en handhavingsbevoegdheden maakt deel uit van de interventiemogelijkheden. Bij het vaststellen van de in te zetten instrumenten zal aandacht worden geschonken aan de te volgen strategie en de samenhang tussen de maatregelen. Onderdeel van het proces vormt ook het structureel in kaart brengen van de effecten van het verstoren. De verstoringsacties vinden uiteraard plaats binnen de grenzen van de wet.

De lokale overheden worden betrokken in alle fasen van het project. Dit om eenduidigheid van de boodschap richting het stichtingsbestuur van de radicaliseringshaard te verzekeren. Daarnaast is een intensieve betrokkenheid van het lokale bestuur van belang voor de uitvoering van de maatregelen en kan zo gebruik worden gemaakt van de aldaar aanwezige kennis.

Aanpak gebruik internet en satellietzenders voor radicale en terroristische doeleinden

De aanpak ter bestrijding van radicale en terroristische uitingen op het internet kenmerkt zich door een versterkt repressief optreden enerzijds en het binnen de bestaande kaders bundelen van kennis en expertise anderzijds. Beide uitgangspunten krijgen vorm in het nog op te richten Nationaal Meldpunt Cybercriminaliteit, dat begin 2006 van start gaat. Ontwikkeling en bouw van het meldpunt vinden plaats binnen het Korps landelijke politiediensten (KLPD).

Zowel publieke als private partijen kunnen straks bij de «front office» van het meldpunt melding maken van diverse vormen van criminaliteit op het internet. De focus zal hierbij in eerste instantie komen te liggen op radicale en terroristische uitingen en kinderporno. Daarna zullen stapsgewijs andere vormen van criminaliteit worden toegevoegd. Het meldpunt zal tevens met behulp van hoogwaardige technologische instrumenten het internet op radicale en terroristische uitingen gaan monitoren. Het meldpunt heeft zelf geen opsporingsbevoegdheden, maar zet de aangetroffen zaken uit naar de «back office». Dit zijn de betrokken staande organisaties; het openbaar ministerie, de politie en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In het geval van complexe zaken overleggen deze organisaties in het «beoordelingsorgaan» van het meldpunt of en zo ja, welke vervolgactie moet worden ondernomen. Zoals in de Tweede voortgangsrapportage al werd gemeld, wordt aan het meldpunt tevens een Notice & Take Down-procedure gekoppeld waarmee via de provider verwijdering c.q. blokkering van informatie op het internet kan worden bewerkstelligd. De ontwikkeling van deze procedure wordt in samenhang met de inrichting van het meldpunt ter hand genomen.

De internationale dimensie van het internet maakt een verbinding met instanties en initiatieven in andere landen noodzakelijk. Om zicht te krijgen op de aanpak die de ons omringende landen hanteren bij het bestrijden van radicale uitingen op het internet, voert de NCTb in samenwerking met het ministerie van Buitenlandse Zaken een inventariserend onderzoek uit. Hiertoe zijn enkele EU-lidstaten en landen daarbuiten gevraagd inzicht te geven in de aldaar geldende wet- en regelgeving, het beleid dat wordt gevoerd en in hoeverre men hierbij internationaal samenwerkt. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal worden bezien langs welke weg de internationale samenwerking kan worden bevorderd. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan samenwerking binnen de Europese Unie en met Europol. Zo biedt de bestaande EU-richtlijn E-Commerce mogelijkheden voor lidstaten om op te treden tegen gewelddadige radicalisering en rekrutering op internet.

Het lid Van der Staaij van uw Kamer heeft enkele malen vragen gesteld over de websites van de Colombiaanse rebellenorganisatie FARC1. De minister van Justitie heeft destijds toegezegd de Zwitserse autoriteiten te informeren over het karakter van Netzwerk Resistencia (de houder van de domeinnaam www.farc-ep.ch) en de Zwitserse autoriteiten te verzoeken om binnen het kader van de Zwitserse wetgeving maatregelen te nemen tegen de genoemde internetsite. Op dat verzoek hebben de Zwitserse autoriteiten geantwoord dat op de site van de FARC geen informatie wordt verstrekt die een overtreding van het Zwitserse wetboek van strafrecht inhoudt. Zolang geen geweld wordt gepredikt en de site «slechts» informatie bevat over de positie van FARC bestaat er geen reden de site te blokkeren, dan wel te verwijderen. De Zwitserse autoriteiten zijn evenwel alert en houden de website in de gaten.

Ter bestrijding van haatzaaiende en anderszins radicale uitingen via buitenlandse televisie- en radiozenders in Nederland, is een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek bestaat uit twee gedeelten en bevindt zich in de afrondende fase. In de eerste plaats brengt het Commissariaat voor de Media (CvdM) op verzoek van de NCTb in kaart welke buitenlandse zenders als mogelijk «risicovol» kunnen worden beschouwd, via welke satellieten en mogelijk andere platforms, zoals kabel en internet, deze zenders in Nederland zijn te ontvangen en welke lidstaten primair verantwoordelijk zijn voor toezicht en regelgeving. Deze eerste inventarisatie moet zicht geven op de werkelijke omvang van de problematiek en in hoeverre de Nederlandse overheid bevoegd is om tegen dergelijke zenders op te treden. Daarnaast onderzoekt de NCTb in samenwerking met betrokken organisaties als het OM, de politie, het CvdM en het Agentschap Telecom, op welke wijze «risicovolle» zenders in het algemeen uit Nederland kunnen worden geweerd. Vooruitlopend op de uitkomsten van dit deel van het onderzoek, kunnen al enkele maatregelen worden genoemd die genomen zullen worden. Eén daarvan is het oprekken van de criteria op basis waarvan een uitzendtoestemming kan worden ingetrokken of geweigerd (artikelen 71a en 71b Mediawet). Voorbeeld hiervan is het toevoegen van het criterium dat een zender die is te liëren aan een terroristische organisatie of in een andere EU-lidstaat is veroordeeld wegens haat zaaien, geen toestemming tot uitzenden wordt verleend. Een dergelijke uitbreiding sorteert echter alleen effect indien de betreffende zender onder het Nederlands toezicht valt2 en op basis van de Mediawet een uitzendvergunning heeft moeten aanvragen. Daarnaast wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een waarschuwingsinstrument. Indien aanleiding bestaat om tegen een bepaalde zender op te treden, kan het OM waarschuwende brieven sturen waardoor distributeurs van de betreffende frequenties of capaciteit worden geattendeerd. Dit kan leiden tot het staken van doorgifte van signalen, zonder dat er verdere stappen hoeven te worden ondernomen. Criterium voor het versturen van deze brieven is dat op grond van de Nederlandse rechtsmacht en wetgeving kan worden ingegrepen of dat er een rechtshulpverdrag is dat ingrijpen in het buitenland mogelijk maakt.

Zoals gezegd bevindt het onderzoek naar radicale uitingen via buitenlandse zenders in Nederland zich in de afrondende fase. Conform de tijdens het notaoverleg in uw Kamer op 10 oktober 2005 gedane toezegging3, zullen wij u op korte termijn over de uitkomsten van het onderzoek en de verdere aanpak informeren.

3. Voorkomen van aanslagen

Het voorkomen van aanslagen kent vele facetten en veel organisaties en diensten spelen hierbij een rol. In deze rapportage geven wij geen volledig overzicht van alle maatregelen, maar gaan wij in op ontwikkelingen die zich sinds de laatste voortgangsrapportage hebben voorgedaan. De rapportage gaat ook niet in op het werk en de uitbreiding van de AIVD. Hierover heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties recent met uw Kamer gesproken naar aanleiding van het jaarverslag van de AIVD. Over de laatste stand van zaken rond de CT-Infobox hebben wij u recent separaat geïnformeerd1.

Persoonsgericht verstoren

In eerdere brieven aan uw Kamer hebben wij aandacht besteed aan het persoonsgericht verstoren2. Sindsdien hebben zich diverse ontwikkelingen voorgedaan. In aansluiting op de instelling van de CT-Infobox is een samenwerkingsverband opgericht met de betrokken diensten: de regiegroep persoonsgericht verstoren.

Binnen de CT-Infobox wordt informatie over netwerken en personen die op de een of andere wijze betrokken zijn bij terrorisme bij elkaar gebracht en vergeleken. Op basis van deze analyse volgt een advies, dit kan zijn:

a) beperken tot monitoren/systemen raadplegen;

b) strafrechtelijk ingrijpen;

c) vreemdelingrechtelijk optreden;

d) inlichtingenmatig onderzoeken of

e) persoonsgericht verstoren.

Een combinatie is ook mogelijk.

Bij persoonsgericht verstoren gaat het erom een persoon van wie een terroristische dreiging uitgaat en zijn omgeving, zodanig in de gaten te houden dat het hem en zijn omgeving duidelijk wordt dat hij onderwerp is van enigerlei overheidsoptreden. Zodoende wordt het voor de persoon moeilijk(er) om nog een bijdrage te leveren aan (de voorbereiding van) een terroristische activiteit. Het betreft hier gebruikmaking van wettelijke bevoegdheden anders dan strafrechterlijk ingrijpen, vreemdelingrechterlijk optreden of inlichtingmatig onderzoek. Hierbij is geen sprake van een 24-uurs controle.

Als de CT-Infobox persoonsgericht verstoren het meest aangewezen middel acht, wordt de regiegroep persoonsgericht verstoren geïnformeerd. De regiegroep adviseert vervolgens de dienst die verantwoordelijk wordt voor de operationele aanpak, over de te nemen maatregelen. De verstoringsacties worden hoofdzakelijk uitgevoerd door de lokale politie, onder het gezag van de burgemeester. Te denken valt aan zichtbare surveillance, huisbezoek door buurtregisseur of wijkagent, contact met familie of met buren, of zichtbare aanwezigheid rond een moskee of andere ontmoetingsplaatsen. Periodiek wordt bekeken of, gelet op de meest actuele informatie, verstoren nog steeds het meest aangewezen overheidsmiddel is. De betrokken bestuurders, de hoofdofficieren van justitie en de korpschefs van politie zijn nader geïnformeerd over het persoonsgericht verstoren.

Uitbreiding KLPD, inclusief DNR en DNRI

De ontwikkelingen rond terrorismebestrijding en bewaking en beveiliging hebben geleid tot een aanzienlijke uitbreiding van het takenpakket van het KLPD. Om deze extra taken goed te kunnen uitvoeren worden met de eerder toegekende extra financiële middelen nieuwe organisatieonderdelen ingericht en worden bestaande onderdelen (verder) uitgebreid. Hierbij wordt nauw samengewerkt met de departementen van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de NCTb, de nationale inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de regionale politiekorpsen en de overige diensten binnen het KLPD.

Met de recente uitbreidingen ten behoeve van het stelsel bewaken en beveiligen moet de Dienst Nationale Recherche Informatie (DNRI) op de gewenste sterkte komen om structureel kwalitatief goede dreigingmeldingen, dreiginginschattingen en dreigingsanalyses te kunnen produceren ten behoeve van terrorismebestrijding. De DNRI ontwikkelt zich hierdoor tot een landelijk intelligence-instituut voor de Nederlandse politie met een coördinerende, kwaliteitsbewakende en signalerende taak.

Voor de verdere uitbreiding van de Dienst Nationale Recherche (DNR) en de DNRI loopt bij het KLPD de werving van personeel. Het wervingsproces (inclusief veiligheidsonderzoeken) vergt veel tijd en in veel gevallen is bij het invullen van vacatures sprake van verschuivingen binnen de (eigen) sterkte. Hierdoor kunnen elders weer vacatures ontstaan. Dit heeft overigens geen negatieve gevolgen voor de uitvoeringspraktijk; binnen de DNR worden diverse terrorisme-onderzoeken uitgevoerd.

Om de basisinfrastructuur van de informatiehuishouding van de regionale politiekorpsen te versterken worden de inlichtingenfunctie en de (verwerkings- en) analysefunctie op decentraal niveau uitgebreid. De regionale inlichtingendiensten (RID-en) en de regionale informatieknooppunten (RIK’s) worden met in totaal 150 fte uitgebreid. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft met de korpsen afspraken gemaakt over bepaalde minimumniveaus, zoals een minimumsterkte en eisen over organisatie en inrichting. Op deze manier worden de informatieprocessen geborgd.

Uitbreiding Openbaar Ministerie

Om te komen tot een intensivering van de opsporing en vervolging van terroristische misdrijven zijn aan het OM financiële middelen toegewezen die benut worden voor versterkingen bij het Landelijk Parket en het Functioneel Parket, alsmede voor gerechtskosten (intensivering van telefoontaps, tolken e.d.). Het Landelijk Parket heeft deze middelen gebruikt om voldoende capaciteit op te bouwen voor intensivering van opsporingsonderzoek naar (de voorbereiding van) terroristische misdrijven en de vervolging van verdachten in terrorismezaken. De extra middelen voor het Functioneel Parket zijn bestemd voor de intensivering van de bestrijding van terrorisme(financiering), de civielrechtelijke aanpak van terrorisme en, daaraan gerelateerd, het toezicht op rechtspersonen. Met de uitbreiding van de personele capaciteit van het Functioneel Parket is inmiddels een aanvang genomen.

Civielrechtelijke bevoegdheden OM

Het Functioneel Parket voert momenteel een pilot uit waarbij civielrechtelijke bevoegdheden van het OM worden gebruikt bij de bestrijding van terrorisme(financiering). Daartoe heeft het OM uit hoofde van zijn civielrechtelijke bevoegdheden ten aanzien van rechtspersonen schriftelijke vragen gesteld aan twee stichtingen die mogelijkerwijs aan radicalisering kunnen worden gerelateerd. De antwoorden van beide stichtingen geven aanleiding tot nader onderzoek. Dat onderzoek is momenteel in volle gang. In een ander geval heeft het OM een verzoek gedaan tot verbodenverklaring en ontbinding van een stichting. Dat verzoek is door de rechtbank Amsterdam afgewezen. Het OM is tegen deze uitspraak in appèl gegaan. De behandeling van het beroepschrift heeft op 8 november 2005 plaatsgevonden. De uitspraak wordt verwacht in de eerste helft van december.

Het gebruik van civielrechtelijke bevoegdheden is onlangs door het Functioneel Parket geëvalueerd. Daarbij is een aantal knelpunten geconstateerd, onder meer voor wat betreft de vergaring en veredeling van informatie. Het OM zal intern bezien hoe de geconstateerde knelpunten van adequate oplossingen kunnen worden voorzien.

Tegengaan terrorismefinanciering

Over het tegengaan van misbruik van non-profitorganisaties voor terrorismefinanciering heeft de minister van Financiën mede namens ons op 30 juni 2005 uw Kamer een nota gestuurd1. Over deze nota en enkele andere onderwerpen die raakvlakken hebben met de bestrijding van terrorismefinanciering hebben de ministers van Financiën en Justitie op 2 november 2005 een overleg gevoerd met uw Kamer. Belangrijke ontwikkeling die bijdraagt aan het verminderen van de kwetsbaarheid van de non-profitsector is het nieuwe systeem van toezicht op rechtspersonen. Het systeem van preventief toezicht wordt vervangen door een systeem van permanente screening van rechtspersonen, waarbij tevens de informatie die over rechtspersonen beschikbaar is efficiënt wordt benut en handhavingsinstrumenten effectiever worden ingezet. Het project Toezicht op rechtspersonen zal naar verwachting medio 2007 zijn afgerond.

Grensbewaking en identiteitscontrole

Op 28 september jl. heeft de Algemene Rekenkamer haar rapport inzake het gebruik van grenscontroles bij terrorismebestrijding2 aan de Tweede Kamer aangeboden. De Algemene Rekenkamer heeft de effectiviteit van grenscontrole op personen- en goederenverkeer bij terrorismebestrijding onderzocht en op basis hiervan een aantal aanbevelingen gedaan. Voor einde van dit jaar zal aan uw Kamer een plan van aanpak met concrete maatregelen worden aangeboden.

De NCTb, de AIVD en de ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie werken aan het opstellen van risico-indicatoren op basis waarvan kan worden aangegeven of reizigers met een bepaalde nationaliteit een risico vormen voor de nationale veiligheid. Tevens wordt door de genoemde instanties vanuit het oogpunt van nationale veiligheid gekeken naar de mogelijkheden tot aanpassing van bijlage 5A van de gemeenschappelijke visuminstructie. In deze bijlage staan de nationaliteiten en uitzonderingscategorieën vermeld waarvan visumaanvragen aan de centrale autoriteiten dienen te worden voorgelegd. In voorkomende gevallen kunnen deze autoriteiten de aanvragen aan de AIVD voorleggen.

In de afgelopen periode heeft zich verder een aantal bijzonderheden voorgedaan op het gebied van grenscontroles en terrorismebestrijding. Zo zijn in juli 2005 naar aanleiding van de terroristische aanslagen in Groot-Brittannië de grenscontroles op de luchthavens en de maritieme doorlaatposten tijdelijk verscherpt. Met het oog op verdere verbetering van de internationale samenwerking heeft onder leiding van het Europese Air Border Centre (ABC) in de periode juli en augustus 2005 op onder meer de luchthaven Schiphol een gemeenschappelijke controle plaatsgevonden, gericht op illegale migratie via lowbudget luchtvaartmaatschappijen.

In september 2005 is begonnen met de uitwerking van het nieuwe concept Maritieme Grensbewaking. In dit nieuwe concept zal rekening worden gehouden met de ontwikkelingen van de Kustwacht nieuwe stijl.

Binnen het programma Biometrie in de vreemdelingenketen, dat tot doel heeft het instrument biometrie voor het uniek identificeren en registreren binnen de gehele vreemdelingenketen in te voeren, zijn inmiddels de eerste belangrijke stappen gezet. De gunning van het BVV-biometrieregister (AFIS, Automated Fingerprint Identification System) voor de controle en opslag van vingerscans van vreemdelingen is afgerond. De biometrische afnameapparatuur (FIT-stations) zijn bij de Vreemdelingenpolitie en KMar ingevoerd. Ook is de pilot gericht op de integratie van biometrie in het afschriftplichtproces succesvol afgerond. Op korte termijn zal gekeken worden naar een mogelijk vervolg.

Vreemdelingrechtelijke aanpak

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is sinds de tweede voortgangsrapportage in een groot aantal zaken onder verantwoordelijkheid van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tot vreemdelingrechtelijke maatregelen overgegaan tegen vreemdelingen die in verband konden worden gebracht met radicalisering of radicale groeperingen. De betrokken vreemdelingen blijken veelal gebruik te maken van rechtsmiddelen, zoals een verzoek om opheffing van vreemdelingenbewaring en het instellen van bezwaar en beroep tegen de beëindiging van verblijf of tegen de ongewenstverklaring. Zo is een zaak aanhangig bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waarbij een uitgeprocedeerde en ongewenst verklaarde vreemdeling een beroep doet op artikel 3 EVRM (verbod op foltering en onmenselijke behandeling) om uitzetting tegen te gaan. Hangende die procedure kan de vreemdeling niet worden uitgezet. Dit alles leidt er toe dat de effectuering van de vreemdelingrechtelijke maatregelen vertraging oploopt.

Maatregelen die worden genomen bij de bestrijding van illegaliteit, de aanpak van identiteitsfraude, alsmede het instrument van toegangsweigering, kunnen ook worden ingezet voor de bestrijding van terrorisme en het weren van radicale personen. Zo is bijvoorbeeld een visum geweigerd op grond van een signalering door de Franse autoriteiten voor betrokkenheid van de aanvrager bij een radicaal islamitische organisatie. De Franse signalering en daarop volgende visumweigering heeft uiteindelijk geleid tot het afblazen van een conferentie die deze zomer in Amsterdam zou plaatsvinden. Overigens kent ook Nederland de mogelijkheid van signalering op grond van een gevaar voor de nationale veiligheid.

Vreemdelingen die verdacht worden van misdrijven tegen de menselijkheid

Tijdens de behandeling in uw Kamer van de begroting van het ministerie van Justitie is door het lid Çörüz gevraagd om een getalsmatig overzicht van in Nederland verblijvende vreemdelingen die verdacht worden van terroristische motieven en van misdrijven tegen de menselijkheid.

Op grond van artikel 1F van het VN-Vluchtelingenverdrag kunnen personen die betrokken zijn geweest bij het plegen van misdrijven tegen de menselijkheid, geen bescherming krijgen onder het Verdrag en niet worden toegelaten tot Nederland. De IND zendt voorts de zogeheten 1F-dossiers naar het Landelijk Parket van het OM, dat onderzoekt of strafrechtelijke vervolging mogelijk is. Tot op heden heeft dit tot de veroordeling van drie personen door de Nederlandse strafrechter geleid.

CBRN-terrorisme

Chemische, biologische, radiologische en nucleaire (CBRN) middelen kunnen worden gebruikt voor het plegen van terroristische aanslagen. De waarschijnlijkheid van een dergelijke aanslag in Nederland wordt door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten laag geacht. De gevolgen van een dergelijke aanslag kunnen echter zeer ernstig zijn. Zelfs kleinschalige incidenten met CBRN-middelen, zoals bijvoorbeeld poederbrieven, kunnen al tot aanzienlijke angst bij de bevolking leiden. Dat vereist een daadkrachtige en gecoördineerde aanpak. Daarom is besloten per oktober 2005 de NCTb te belasten met de coördinatie van de aanpak CBRN-terrorisme. Dit betreft overigens het pro-actief optreden en preventie. Het andere domein van het Nederlandse CBRN-beleid, het bestrijden van de gevolgen van een mogelijke aanslag vindt plaats onder coördinatie van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De beide onderdelen van het beleid worden in nauwe samenhang vormgegeven.

De pro-actieve aanpak van CBRN-terrorisme wordt vormgegeven via vijf deelprojecten. Deze deelprojecten richten zich op verschillende aspecten: ongeoorloofde verwerving van CBRN-agentia, transport en opslag, grenscontrole, intelligence en voorlichting. De eerste drie deelprojecten hebben als doel het verhogen van de weerstand van processen, organisaties, personen en andere kennisdragers die veel met CBRN-middelen in aanraking komen. Het project CBRN intelligence moet leiden tot het optimaliseren van de huidige informatiepositie op het gebied van CBRN-terrorisme en het project voorlichting richt zich vooral op het informeren van publiek en bestuur over CBRN-terrorisme als zich een dreiging voordoet.

Deze deelprojecten worden uitgevoerd door verschillende organisaties en ministeries en worden gecoördineerd door de NCTb. De looptijd van de deelprojecten is circa één jaar.

Het deel van het CBRN-beleid dat zich richt op de bestrijding van de gevolgen omvat zaken als preparatie, repressie en nazorg. Over de voortgang hiervan wordt jaarlijks gerapporteerd aan uw Kamer. De NBC-voortgangsrapportage over 20041 is besproken tijdens het notaoverleg terrorisme op 10 oktober 2005. De rapportage over 2005 zal in het voorjaar van 2006 aan uw Kamer worden gestuurd. In de laatste rapportage is gemeld dat enkele trajecten worden afgerond. Op het gebied van besmettingsbeheersing, kwaliteit van materieel en opleiden en oefenen zullen enkele nieuwe deelprojecten worden gestart. Deze projecten hebben een looptijd van circa één jaar. Uitzondering vormt het opleidings- en oefentraject dat een structureel karakter kent.

Alerteringssysteem Terrorismebestrijding

Op 16 juni 2005 is voor een aantal sectoren, te weten de haven van Rotterdam, de spoorsector, de drinkwatersector en Schiphol, het alerteringssysteem in werking getreden. Daaraan voorafgaand is het dreigingsniveau vastgesteld voor deze sectoren en zijn de commissarissen der Koningin, de burgemeesters, het OM en de politiekorpsen hierover geïnformeerd. Daarbij is aangegeven dat geleidelijk nieuwe sectoren worden toegevoegd, en dat het systeem gaandeweg wordt verfijnd en verbeterd.

De eerst aangesloten sectoren bevonden zich in het basisniveau, met uitzondering van Schiphol dat zich qua maatregelen al enige tijd op een niveau bevond dat vergelijkbaar is met de eerste opschalingsfase van het Alerteringssysteem. Meteen na de aanslagen in Londen op 7 juli 2005, is een nieuwe dreigingsanalyse voor de spoorsector gemaakt. Dat heeft geen aanleiding gegeven om het alerteringsniveau voor deze sector te verhogen. Begin september 2005 kwamen er evenwel nieuwe signalen van inlichtingendiensten, op grond waarvan het alerteringsniveau voor deze sector op 9 september 2005 is verhoogd naar «lichte dreiging». De vooraf besproken beveiligingsmaatregelen van de sector zijn toen in werking getreden. Ondertussen is deze dreiging niet meer aan de orde en is de sector weer afgeschaald naar «basisniveau». Op de website van de NCTb zijn de actuele alerteringsniveaus van alle aangesloten sectoren weergegeven.

Op 3 oktober 2005 zijn drie nieuwe sectoren op het systeem aangesloten: de gassector, de elektriciteitssector en de nucleaire sector. Net als bij de aansluiting van de eerste sectoren zijn eerst de dreigingsniveaus bepaald en is vervolgens het openbaar bestuur hierover geïnformeerd.

Of een sector wordt aangesloten, hangt af van de mate waarin deze van vitaal belang is in financieel-economische zin en of de sector een aantrekkelijk doelwit lijkt voor terroristen. Daarbij speelt een rol de vraag of er mogelijkheden zijn om met eenvoudige middelen grote aantallen menselijke slachtoffers te maken. Ook is bezien of er doelen in het spel zijn met een belangrijke symbolische betekenis voor onze westerse samenleving. Op grond van deze overwegingen is voorgenomen om in 2007 14 sectoren te hebben aangesloten. De sector stads- en streekvervoer zal in december 2005 zijn aangesloten. De sectoren die daarop volgen zijn naar verwachting het geconcentreerde personenvervoer over binnenwateren, de oliesector, de financiële sector, de sector openbaar bestuur, de chemische sector en de zogenaamde grootschalige publieksintensieve plaatsen (bijvoorbeeld de evenementen industrie, stadions en grote horeca-locaties). Wat deze laatste, heterogene groep betreft, zal eerst bezien worden hoe deze in praktische en organisatorische zin als aan te sluiten sector benaderd kan worden. Als een sector niet wordt aangesloten, laat dat overigens onverlet dat op specifieke locaties maatregelen door de politie kunnen worden genomen als daar concrete aanleiding toe is.

Met aangesloten sectoren worden oefeningen gehouden. Een oefentraject is met een aantal sectoren al in gang gezet. De resultaten daarvan kunnen aanleiding geven tot verbeteringen in de werkwijze. In samenwerking met het project Bescherming Vitale Infrastructuur wordt aandacht besteed aan het verbeteren van de beveiligingsmaatregelen bij de aangesloten sectoren. Voorts is een traject gestart om op lokaal niveau de afstemming tussen de sectoren, de politie, de gemeenten en provincies, en de krijgsmacht als het gaat om het treffen van beveiligingsmaatregelen te verbeteren. Zo is als onderdeel van het alerteringssysteem een matrix ontwikkeld waarin sectorale en politiële maatregelen beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Ook zal een werkgroep de juridische aspecten van het alerteringssysteem in kaart brengen en een advies uitbrengen over het al dan niet bindend maken van het systeem. Voorlopig geldt dat op vrijwillige basis ervaring met het systeem zal worden opgedaan. Deze en andere ontwikkelingen, alsmede een evaluatie van het systeem zullen worden meegenomen in een eindrapport, dat is voorzien in het voorjaar van 2007.

Bewaken en beveiligen

Het stelsel bewaken en beveiligen is recent uitgebreid met uw Kamer besproken naar aanleiding van een evaluatie van het functioneren van het nieuwe stelsel. In de eerste voortgangsrapportage van 24 januari 2005 is een uitgebreide opsomming gegeven van de extra middelen die het kabinet beschikbaar stelt voor het stelsel bewaken en beveiligen. Een belangrijk deel hiervan is bestemd voor de groei van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB). Er zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop de DKDB de capaciteitsuitbreiding oplopend tot 235 fte in 2008, moet hebben bereikt. De uitbreiding ligt op schema. De extra middelen die zijn vrijgemaakt voor de decentrale objectbeveiliging door de regiopolitie worden verdeeld over de regiokorpsen waar het zwaartepunt van de bewakingslast ligt: Haaglanden, Amsterdam-Amstelland en Rotterdam-Rijnmond. Daarnaast hebben de korpsen Amsterdam-Amstelland en Haaglanden extra middelen voor objectbeveiliging gekregen die landelijk kunnen worden ingezet. De overige regio’s kunnen indien nodig via de reguliere bijstandsregeling een beroep doen op deze ondersteuning. De extra middelen, die zijn toegekend aan de AIVD voor bewaken en beveiligen, worden gebruikt om tegemoet te komen aan de toegenomen vraag aan dreigingsinformatie, een verdere inbedding van het stelsel binnen de werkprocessen, versterking van de analysecapaciteit en intensivering van de expertiseontwikkeling. Zoals eerder gemeld ligt de capaciteitsuitbreiding van de Dienst Nationale Recherche Informatie van het KLPD op schema.

Beveiliging burgerluchtvaart

Bij brief van 1 juli 20051 heeft de minister van Justitie, mede namens de minister van Defensie en minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer geïnformeerd over inhoud en voortgang van het rapport «Veiligheid en Beveiliging door één deur» van de Commissie Toegangsbeheer Schiphol. De voorzitter van deze Commissie, de heer Oord, heeft ermee ingestemd leiding te geven aan de implementatie van de aanbevelingen. De belangrijkste aanbevelingen zijn:

• herinrichting van de toezichtorganisatie gericht op kwaliteitsverbetering;

• het houden van een overall survey om de toegang structureel te beheersen;

• aanpassingen van de infrastructuur met het oog op de uit te voeren controles;

• een geïntegreerde aanpak van criminaliteitsbestrijding en beveiliging.

Op 30 september 2005 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van deze aanbevelingen2. Tijdens het algemeen overleg op 4 oktober 2005 is aangegeven dat de implementatie van de vier aanbevelingen ter hand is genomen en volgens schema verloopt, dan wel voor zover mogelijk reeds is afgerond. Onder begeleiding van de heer Oord wordt momenteel gewerkt aan de inrichting van een besturingsmodel op Schiphol. Binnen dit model vindt de geïntegreerde aanpak van criminaliteitsbestrijding en beveiliging plaats. Medio december 2005 volgt een eerste «constitutionele» bijeenkomst, waarin tevens aan de orde zal komen het opzetten van een centrale controlekamer. Uw Kamer zal over de verdere voortgang worden geïnformeerd.

In 2004 is een proefprogramma met air marshals van start gegaan dat in 2005 is afgerond. Op basis van de bevindingen met het proefprogramma is besloten om air marshals structureel te gaan inzetten.

Renegade procedure

Tijdens het vragenuur van 10 oktober 2004 heeft de minister van Justitie toegezegd uw Kamer nader te informeren over de procedures bij de bestrijding van luchtvaartterrorisme: de renegade procedure. Per 1 mei 2005 is de Regeling bijstand bestrijding luchtvaartterrorisme in werking getreden. Hierin is een aantal bestaande procedureafspraken tussen de ministeries van Defensie en Justitie over militaire bijstandsverlening bij de bestrijding van terroristische dreigingen vanuit de lucht vastgelegd.

De bestrijding van luchtvaartterrorisme is een nationale verantwoordelijkheid. In Nederland is de minister van Justitie aangewezen als de bevoegde nationale autoriteit. Zowel de NAVO, het «Air Operations and Control Station» van de Koninklijke Luchtmacht (AOCS NM) als de minister van Justitie kan een civiel vliegtuig aanmerken als een terroristische dreiging vanuit de lucht. Het AOCS NM is, onder verantwoordelijkheid van de minister van Defensie, bevoegd tot het geven van een opdracht aan twee bewapende F-16’s, de zogeheten Quick Reaction Alert (QRA) om het civiel vliegtuig te benaderen voor verificatie van en informatie over dit vliegtuig. Vanaf het moment dat een civiel vliegtuig is aangemerkt als een terroristische dreiging vanuit de lucht, is de minister van Justitie bevoegd aanwijzingen te geven aan de QRA. Op dat moment vindt inzet van de QRA plaats onder verantwoordelijkheid van de minister van Justitie.

Naast de genoemde regeling zijn door betrokkenen duidelijke afspraken gemaakt over de informatievoorziening naar het provinciale en lokale bestuur en de voorlichting aan het publiek.

Herziening van het stelsel van speciale eenheden

Bij brief van 3 juni 2005 hebben wij u geïnformeerd over het kabinetsstandpunt voor wat betreft de speciale eenheden in Nederland. Het kabinet heeft besloten tot een herziening van het stelsel van speciale eenheden. In augustus 2005 is een begin gemaakt met de invoering van het nieuwe stelsel. Onderdeel van dit nieuwe stelsel betreft de nieuwe Dienst Speciale Interventies bij het KLPD, die begin 2006 operationeel zal zijn. Niet alle aspecten van het nieuwe stelsel zullen begin januari 2006 zijn gerealiseerd. Reden hiervoor is onder meer dat het nieuwe stelsel de nodige aanpassingen in wet- en regelgeving vereist. Om het implementatieproces goed te laten verlopen is onder regie van de NCTb een projectorganisatie opgezet, waarin alle relevante partijen zoals de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Defensie, het OM, het KLPD en de politie zijn vertegenwoordigd.

Wetgeving

Op het terrein van terrorismebestrijding zijn verschillende wetsvoorstellen in procedure gebracht of zijn in voorbereiding. Het wetgevingsproces is de afgelopen periode voortgezet. Het wetsvoorstel tot verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven ligt inmiddels bij uw Kamer. Binnenkort ontvangt u de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel over de inzet van bestuursrechtelijke maatregelen ligt momenteel voor advies bij de Raad van State. Het voorstel zal in de komende maanden naar uw Kamer worden gestuurd. Datzelfde geldt voor het wetsvoorstel over de doorzettingsmacht. Over het conceptwetsvoorstel tot strafbaarstelling van verheerlijking van terroristische misdrijven en de ontzetting van de uitoefening van bepaalde beroepen zijn in de consultatieronde verschillende adviezen ontvangen. Deze adviezen worden thans bestudeerd. Ten slotte is wetgeving in voorbereiding op het gebied van de strafbaarstelling van het deelnemen aan een terroristisch trainingskamp. Het voornemen bestaat dit wetsvoorstel in het eerste kwartaal van het volgend jaar, na de consultatieronde, te bespreken in de ministerraad. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie-Eerdmans over dit onderwerp1.

4. Reageren op crises

Crisisbeheersing

In de brief over de stand van zaken van het antiterrorismebeleid van 29 september 20052 wij hebben u geïnformeerd over de maatregelen die in gang zijn gezet om de crisisrespons te verbeteren. Een werkgroep van deskundigen – bestaande uit vertegenwoordigers van onder andere politie, brandweer, geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, openbaarvervoerbedrijven – brengt korte termijn-verbeteringen in de responsfase in kaart. Deze verbeteringen of aanscherpingen zijn onderverdeeld in vijf aandachtsgebieden:

• Informatievoorziening

• Coördinatie en aansturing

• Verbindingen

• Operationele Diensten en

• Civiel-militaire samenwerking

Met de burgemeesters van de vier grote steden hebben wij hierover eind van dit jaar nader overleg. Over de aanscherpingen en tot stand gebrachte verbeteringen zullen wij u begin 2006 separaat informeren.

Wat betreft civiel-militaire samenwerking geldt verder dat in de Kamerbrief «Defensie en nationale veiligheid» van 22 april 20051 de ministers van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een koerswijziging hebben aangekondigd die inhoudt dat de krijgsmacht verandert van een incidenteel vangnet voor de civiele autoriteiten in een structurele veiligheidspartner voor politie, brandweer en geneeskundige organisaties op het terrein van nationale crisisbeheersing. Voor de nadere uitwerking is het project Intensivering Civiel-Militaire samenwerking (ICMS) ingericht. Eind 2005 presenteert het kabinet een aantal maatregelen voor samenwerking op gebieden als de bewaking en beveiliging van (vitale) objecten en gebieden, de bescherming van havens en het luchtruim, maar ook op terreinen als gezamenlijk oefenen, kennis vergaren en informatievoorziening.

Oefenen

In het voorjaar van 2005 is er voor het eerst in Nederland op nationaal niveau een oefening gehouden die in het teken stond van crisisbesluitvorming bij een terroristische aanslag. Aan deze oefening Bonfire deed zowel het rijksniveau mee, als ook de gemeente Amsterdam en de betrokken operationele diensten. Deze grootschalige multidisciplinaire oefening werd door de verschillende partijen als zeer nuttig ervaren en door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is daarom besloten dat een dergelijke oefening eens per twee jaar gehouden dient te worden. Dit betekent dat in 2007 de eerstvolgende grootschalige multidisciplinaire oefening op rijksniveau gehouden zal worden. In 2006 zal een kleinere oefening rond terrorismebestrijding plaatsvinden, waarbij de nadruk zal liggen op het functioneren van het Ministerieel Beleidsteam. Daarnaast vinden nog vele kleinschalige en grootschalige oefeningen plaats op het gebied van crisisbeheersing, rampenbestrijding en terrorismebestrijding. Een compleet overzicht is te vinden in de oefenkalender die als bijlage van de voortgangsrapportage Beleidsplan Crisisbeheersing in december 2005 aan uw Kamer zal worden aangeboden.

5. Communicatie en voorlichting

In de brief over de stand van zaken van het antiterrorismebeleid, waarin in de inleiding van deze rapportage naar is verwezen, hebben wij aangekondigd een campagne te gaan starten om het Nederlandse publiek te informeren over terrorisme en terrorismebestrijding. Op dit moment loopt de Europese aanbestedingsprocedure voor de meerjarige publiekscampagne Terrorisme en terrorismebestrijding. De selectiefase is inmiddels afgerond. Half februari start de landelijke campagne in nauwe samenwerking met de vier grote steden, de Nederlandse Spoorwegen, Schiphol en de politie.

Om zoveel mogelijk mensen te bereiken word gebruik gemaakt van massamedia zoals radio- en tv-spotjes, internet, posters en billboards. Daarnaast zal bij ieder huishouden in Nederland een informatiebrochure worden bezorgd.

Vooruitlopend op de landelijke publiekscampagne, zijn Amsterdam en Rotterdam op 28 november 2005 begonnen met een eigen informatietraject, specifiek voor reizigers in het lokale openbaar vervoer. Dit, omdat beide gemeentes aan hun inwoners beloofd hebben nog in 2005 te communiceren over terrorisme en terrorismebestrijding.

De gemeentelijke communicatieactiviteiten richten zich vooral op de concrete vraag aan reizigers: Ziet u iets verdachts, meld het dan bij Politie, GVB, RET of 112. De uitingen verschijnen op billboards op de stations. De lokale campagnes van Amsterdam en Rotterdam lopen van 28 november tot eind januari. Daarna sluiten beide gemeentes aan bij de landelijke publiekscampagne.

6. Internationaal

Zoals eerder gemeld hebben wij uw Kamer recent uitgebreid geïnformeerd over de ontwikkelingen in het Europese antiterrorismebeleid. Daarbij komt dat een aantal besluiten over EU-initiatieven pas in december zullen worden genomen, tijdens de laatste fase van het Britse voorzitterschap. Hierover zullen wij u informeren zoals gebruikelijk is rond de JBZ-Raad en de Europese Raad. Op Europese ontwikkelingen gaan wij in deze rapportage daarom niet verder in.

Internationale samenwerking

Nederland heeft het afgelopen jaar met verschillende landen verdragen gesloten die mede met het oog op terrorismebestrijding bepalingen bevatten op het gebied van internationale informatie-uitwisseling. Het betreft hier het Benelux-verdrag inzake grensoverschrijdend politieel optreden (gesloten te Luxemburg op 8 juni 2004, Trb. 2005, 35), het verdrag tussen Nederland en Duitsland inzake de grensoverschrijdende politiële samenwerking en de samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden (gesloten te Enschede op 2 maart 2005, Trb. 2005 nr. 86) en het verdrag tussen Nederland, België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Luxemburg en Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale immigratie (gesloten te Prüm op 27 mei 2005, Trb. 2005, 197) waarover uw Kamer reeds bij brief van 13 juli 2005 en 28 september 2005 is geïnformeerd1.

Naast verruimde mogelijkheden voor informatie-uitwisseling en spontane informatieverstrekking, bevatten deze verdragen ook andere bepalingen die voor terrorismebestrijding van belang kunnen zijn. Het gaat hier om onder meer rechtstreekse (geautomatiseerde) bevraging van kentekengegevens van voertuigen (Benelux en Prüm), rechtstreekse geautomatiseerde raadpleging van databanken in de andere aangesloten landen om zo vingerafdrukken en DNA-profielen te kunnen vergelijken (Prüm), alsmede de mogelijkheid tot het doen van spoedeisende (rechtshulp-)verzoeken tot het veiligstellen van sporen en bewijsmateriaal (Nederland-Duitsland).

Het Benelux-verdrag zal op korte termijn aan de Eerste Kamer worden voorgelegd, maar is al sinds 27 februari 2005 voorlopig toepasbaar voor zover het bepalingen betreft die geen wetswijziging behoeven. Het wetsvoorstel met betrekking tot het Nederlands-Duitse verdrag is inmiddels voor advies naar de Raad van State gezonden. Indien de parlementaire behandeling in maart 2006 nog niet afgerond is, zal vanaf 30 maart 2006 eveneens voorlopige toepassing gaan plaatsvinden. Alvorens het Verdrag van Prüm in werking kan treden, moeten diverse uitvoeringsregelingen worden opgesteld en overeengekomen en dienen er tevens technische maatregelen (zoals bouw en aanpassing van databanken) te worden uitgevoerd. Mede gelet op de vele betrokken landen zal er dan ook sprake zijn van een langduriger implementatietraject. Hoewel de eerste bijeenkomsten van de daartoe ingestelde multilaterale werkgroepen inmiddels hebben plaatsgevonden, zal de implementatie naar verwachting in elk geval tot ver in 2006 duren.

Raad van Europa

Binnen de Raad van Europa zijn voorts op 16 mei 2005 te Warschau twee Verdragen over terrorismebestrijding vastgesteld. Het Verdrag ter preventie van terrorisme bevat een aantal verplichtingen tot strafbaarstelling van feiten die veelal aan het plegen van terroristische aanslagen voorafgaan: opruiing, rekrutering van terroristen en training van terroristen. In aanvulling op deze, voor een internationaal Verdrag nieuwe strafbaarstellingen, voorziet het Verdrag in samenwerkingsverplichtingen ten aanzien van de strafbaar gestelde feiten. Het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van misdrijven en inzake de financiering van terrorisme beoogt het bestaande Raad van Europa-verdragen tegen witwassen (1990) te moderniseren en aan te vullen op het gebied van de financiering van terrorisme. De regering streeft ernaar dat ook Nederland bij deze Verdragen partij wordt. Verder zijn in de Raad van Europa op het gebied van terrorismebestrijding een aantal aanbevelingen totstandgekomen (inzake bijzondere opsporingstechnieken, de bescherming van getuigen en spijtoptanten, en fraude met identiteitsdocumenten), alsmede richtlijnen inzake mensenrechten en de strijd tegen terrorisme en richtlijnen ter bescherming van de rechten van slachtoffers van terrorisme. Tot slot is vermeldenswaard dat de Raad van Europa ten behoeve van de praktijk werkt aan overzichten per land van de wetgeving en organisatie op het gebied van terrorismebestrijding.

Verenigde Naties

Ook binnen Verenigde Naties zijn nieuwe resultaten geboekt op het terrein van de terrorismebestrijding. Daar kwam in de Algemene Vergadering op 13 april 2005 het Verdrag inzake de bestrijding van nucleair terrorisme tot stand, op 8 juli 2005 volgde in het Internationale Atoom Energie Agentschap de herziening van het Verdrag inzake de fysieke bescherming van nucleair materiaal. Op 14 oktober 2005 volgde in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) nog de aanvaarding van twee protocollen tot herziening van een tweetal IMO-verdragen uit 1988 inzake de bestrijding van wederrechtelijke gedragingen tegen de veiligheid van de scheepvaart respectievelijk de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat. De onderhandelingen in de Zesde Commissie over de tekst van de Allesomvattende Terrorisme Conventie hebben helaas tot op heden niet tot een resultaat geleid. De omstreden kwesties van een juridische definitie van terrorisme, zelfbeschikkingsrecht en staatsterrorisme zijn niet opgelost.

7. Tot slot

Samen met de recente nota’s en brieven waar in de inleiding van en elders in deze brief naar wordt verwezen, biedt de derde voortgangsrapportage terrorismebestrijding naar onze mening een goed beeld van de stand van zaken van het antiterrorismebeleid in Nederland. De onverminderde substantiële dreiging voor Nederland geeft nogmaals het belang aan van een voortvarende uitvoering van dat beleid. Daar zullen de inspanningen van het kabinet de komende periode op gericht blijven.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 754, nr. 5.

XNoot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 754, nrs. 30 en 40.

XNoot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 23 490, nr. 391.

XNoot
4

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 754, nr. 31.

XNoot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 28 974, nr. 5.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, Aanhangsel van de Handelingen nrs. 555 en 2038.

XNoot
2

Artikel 2 EU-richtlijn Televisie zonder Grenzen.

XNoot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 754, nr. 54.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 754, nr. 21.

XNoot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 925, nr. 123 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 754, nr. 1.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 925, nr. 181.

XNoot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 315, nrs. 1–2.

XNoot
1

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2004–2005, 27 925 nr. 180.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 804, nr. 29.

XNoot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 804, nr. 32.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 754, nr. 11.

XNoot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 754, nr. 31.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 X, nr. 84.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VI, nr. 162 en vergaderjaar 2004–2005, 23 490, nr. 391.

Naar boven