29 754 Terrorismebestrijding

Nr. 555 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2020

Bij brief van 23 januari 2020 is bij mijn ministerie een klacht ingediend in de zin van hoofdstuk 9 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Aanleiding voor de klacht vormen enkele uitlatingen die ik heb gedaan in een toespraak na afloop van een Algemene Ledenvergadering (ALV) van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) in Heteren op 25 november 2019. In deze toespraak heb ik een toelichting gegeven op de factsheet «dierenrechtenacties in de agrarische sector» bedoeld voor (boeren)bedrijven en organisaties die te maken kunnen krijgen met dierenrechtenextremisme en strafbare uitingen van dierenrechtenactivisme. Dit onder andere naar aanleiding van de bezetting van een varkenshouderij in Boxtel op 13 mei 2019.

Uw Kamer heeft ter zake van mijn aanwezigheid bij de ALV van POV op 2 december 2019 Kamervragen gesteld, die ik bij brief van 23 januari 2020 heb beantwoord1. Tevens heb ik uw Kamer bij brief van 24 januari 2020 een verklaring gegeven voor mijn aanwezigheid bij de ALV en een toelichting gegeven op mijn uitspraken aldaar2. Het is in dat kader dat ik uw Kamer hierbij informeer inzake de beslissing op de klacht.

Om een onafhankelijke klachtbehandeling te waarborgen is conform afdeling 9.1.3 Awb gekozen voor een klachtadviesprocedure waarbij een klachtadviescommissie onafhankelijk advies uitbrengt ten aanzien van de beslissing op de klacht. De daadwerkelijke beslissing op de klacht wordt, na kennisneming van het advies, genomen namens het bestuursorgaan.

De klachtadviescommissie heeft in haar advies van 8 juni 2020 de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. In de beslissing op de klacht is dit advies overgenomen. De beslissing op de klacht, alsmede het advies van de klachtadviescommissie treft u als bijlage bij deze brief aan3.

Tijdens mijn toespraak na afloop van de Algemene Ledenvergadering van de POV liepen de emoties af en toe hoog op, omdat er meer persoonlijke verhalen uit de zaal kwamen over de ervaringen die men had met dierenrechtenactivisten en dierenrechtenextremisten. Hierbij werden voorbeelden gegeven van bezettingen, nachtelijke insluipingen en onverklaarbare branden, die een enorme impact hebben gehad op de betrokken boerenfamilies en hun werknemers. De varkenshouderij zocht naar een eigen handelingsperspectief, «wat kan ik doen?». Dit handelingsperspectief en bijbehorende begrenzingen heb ik aan de hand van de factsheet verder met hen verkend. Daarbij zijn verschillende handelingsperspectieven aan de orde gekomen die ook in de factsheet zijn terug te vinden.

Ook heb ik in mijn toespraak stilgestaan bij situaties waarin iemand genoodzaakt is zichzelf of hun dieren te verdedigen tegen een directe aanval. De adviescommissie heeft geoordeeld dat ik met mijn uitlatingen niet heb opgeroepen tot daden met een wederrechtelijk karakter in een context van eigenrichting. Zij merkt echter ook op dat ik, ondanks de gelegenheid en de emotie van het moment, mijn woorden anders had kunnen kiezen en beter onderscheid had kunnen maken in het gebruik van de termen dierenrechtenactivisten en dierenrechtenextremisten. Ik hecht eraan hier te benadrukken dat ik met mijn woorden heb bedoeld dat dierenrechtenextremisten die hun overtuigingen vertalen in het plegen van strafbare feiten, zoals het bedreigen van boeren en het aanrichten van vernielingen, een duidelijke grens overschrijden.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 1458.

X Noot
2

Kamerstuk 29 754, nr. 538.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven