Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juli 2020
Bij brief van 23 januari 2020 is bij mijn ministerie een klacht ingediend in de zin
van hoofdstuk 9 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Aanleiding voor de klacht
vormen enkele uitlatingen die ik heb gedaan in een toespraak na afloop van een Algemene
Ledenvergadering (ALV) van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) in Heteren
op 25 november 2019. In deze toespraak heb ik een toelichting gegeven op de factsheet
«dierenrechtenacties in de agrarische sector» bedoeld voor (boeren)bedrijven en organisaties
die te maken kunnen krijgen met dierenrechtenextremisme en strafbare uitingen van
dierenrechtenactivisme. Dit onder andere naar aanleiding van de bezetting van een
varkenshouderij in Boxtel op 13 mei 2019.
Uw Kamer heeft ter zake van mijn aanwezigheid bij de ALV van POV op 2 december 2019
Kamervragen gesteld, die ik bij brief van 23 januari 2020 heb beantwoord1. Tevens heb ik uw Kamer bij brief van 24 januari 2020 een verklaring gegeven voor
mijn aanwezigheid bij de ALV en een toelichting gegeven op mijn uitspraken aldaar2. Het is in dat kader dat ik uw Kamer hierbij informeer inzake de beslissing op de
klacht.
Om een onafhankelijke klachtbehandeling te waarborgen is conform afdeling 9.1.3 Awb
gekozen voor een klachtadviesprocedure waarbij een klachtadviescommissie onafhankelijk
advies uitbrengt ten aanzien van de beslissing op de klacht. De daadwerkelijke beslissing
op de klacht wordt, na kennisneming van het advies, genomen namens het bestuursorgaan.
De klachtadviescommissie heeft in haar advies van 8 juni 2020 de klacht gedeeltelijk
gegrond verklaard. In de beslissing op de klacht is dit advies overgenomen. De beslissing
op de klacht, alsmede het advies van de klachtadviescommissie treft u als bijlage
bij deze brief aan3.
Tijdens mijn toespraak na afloop van de Algemene Ledenvergadering van de POV liepen
de emoties af en toe hoog op, omdat er meer persoonlijke verhalen uit de zaal kwamen
over de ervaringen die men had met dierenrechtenactivisten en dierenrechtenextremisten.
Hierbij werden voorbeelden gegeven van bezettingen, nachtelijke insluipingen en onverklaarbare
branden, die een enorme impact hebben gehad op de betrokken boerenfamilies en hun
werknemers. De varkenshouderij zocht naar een eigen handelingsperspectief, «wat kan
ik doen?». Dit handelingsperspectief en bijbehorende begrenzingen heb ik aan de hand
van de factsheet verder met hen verkend. Daarbij zijn verschillende handelingsperspectieven
aan de orde gekomen die ook in de factsheet zijn terug te vinden.
Ook heb ik in mijn toespraak stilgestaan bij situaties waarin iemand genoodzaakt is
zichzelf of hun dieren te verdedigen tegen een directe aanval. De adviescommissie
heeft geoordeeld dat ik met mijn uitlatingen niet heb opgeroepen tot daden met een
wederrechtelijk karakter in een context van eigenrichting. Zij merkt echter ook op
dat ik, ondanks de gelegenheid en de emotie van het moment, mijn woorden anders had
kunnen kiezen en beter onderscheid had kunnen maken in het gebruik van de termen dierenrechtenactivisten
en dierenrechtenextremisten. Ik hecht eraan hier te benadrukken dat ik met mijn woorden
heb bedoeld dat dierenrechtenextremisten die hun overtuigingen vertalen in het plegen
van strafbare feiten, zoals het bedreigen van boeren en het aanrichten van vernielingen,
een duidelijke grens overschrijden.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus