Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 juni 2020
In antwoord op het verzoek van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van
12 mei jl. om een reactie op het bericht «Woede over thuisbevalling jihadbruid»1, bericht ik u als volgt.
Het artikel heeft betrekking op de zaak Xaviera S. In het bericht worden vraagtekens
gezet bij de beslissing van de rechter die tot gevolg heeft gehad dat Xaviera S. thuis
kon bevallen in plaats van in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ)
in Scheveningen.
Vooropgesteld moet worden dat ik mij als Minister niet kan uitspreken over de inhoud
van een rechterlijke beslissing. Wel kan ik u berichten over de procedurele gang van
zaken in dit specifieke geval en de wijze waarop een rechter in zijn algemeenheid
in een dergelijk verzoek tot zijn oordeel komt.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat op 2 april 2020 de raadkamer
van de rechtbank Rotterdam een verzoek tot schorsing voorlopige hechtenis van Xaviera
S. heeft behandeld. Dit betrof een regulier verzoek tot schorsing van de voorlopige
hechtenis en niet, zoals in het artikel wordt beschreven, een verzoek om thuis te
mogen bevallen. Een raadkamerzitting vindt achter gesloten deuren plaats.
Artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de rechter – ambtshalve,
op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte – kan
bevelen dat de voorlopige hechtenis zal worden geschorst, zodra de verdachte al of
niet onder zekerheidstelling zich, in de vorm door de rechter te bepalen, bereid heeft
verklaard tot nakoming van de aan de schorsing te verbinden voorwaarden. De vordering
onderscheidenlijk het verzoek dient met redenen te zijn omkleed.
In algemene zin kan hierover worden opgemerkt dat de raadkamer bij de beoordeling
van een verzoek tot schorsing voorlopige hechtenis naar verschillende aspecten van
de zaak kijkt, waaronder de ernst van het delict, de duur van de voorlopige hechtenis
en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Indien de raadkamer tot het oordeel
komt dat de strafvorderlijke belangen bij het voortduren van de voorlopige hechtenis
dienen te wijken voor de persoonlijke belangen van de verdachte om diens strafproces
in vrijheid af te wachten, wordt het verzoek tot schorsing voorlopige hechtenis gehonoreerd.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus