29 754 Terrorismebestrijding

Nr. 447 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 mei 2018

Tijdens de regeling van werkzaamheden van 22 mei jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 83, Regeling van Werkzaamheden) heeft uw Kamer het kabinet verzocht om een brief over de terugkeer naar Nederland van twee in Turkije veroordeelde uitreizigers. Uw Kamer heeft daarbij gevraagd in te gaan op de intrekking van het Nederlanderschap en op de opties die het Openbaar Ministerie (OM) onderzoekt.

Tegen alle personen waarvan bekend is dat zij vanuit Nederland zijn uitgereisd naar de strijdgebieden in Syrië en Irak loopt een strafrechtelijk onderzoek. Het OM heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uitlevering aan Nederland. Elke onderkende terugkeerder wordt bij aankomst in Nederland aangehouden waarna het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte verder ter hand neemt. Alle beschikbare middelen worden aangewend om de risico’s die van terugkeerders uit kunnen gaan te onderkennen en weg te nemen.

In de situatie waarin uitreizigers in een ander land zijn aangehouden zullen het OM en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in overleg met de autoriteiten van het land waar de betrokkene verblijft, bezien of een vervolging door de autoriteiten van dat land of een vervolging door Nederland het meest in de rede ligt. Indien voor het laatste wordt gekozen, kan dat gepaard gaan met een verzoek om uitlevering aan Nederland en/of overname van de strafvervolging van het andere land.

Als al een berechting van een uitreiziger met de Nederlandse nationaliteit heeft plaatsgevonden in een ander land, dan betekent dit niet dat deze verdachte niet meer door het Nederlandse OM kan worden vervolgd. Dit zal ervan afhangen of zich een «ne bis in idem» situatie voordoet, zoals omschreven in artikel 68, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Om te kunnen beoordelen of daarvan sprake is, zal de buitenlandse veroordeling door het OM bestudeerd moeten worden en zal het OM moeten beschikken over informatie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de straf die in het buitenland is opgelegd. Dit zal per geval worden beoordeeld.

Als verdachten terugkeren naar Nederland, zullen zij – zoals bij alle onderkende uitreizigers gebeurt – worden aangehouden, waarna de opties grondig zullen worden onderzocht met inachtneming van alle feiten en omstandigheden. Het OM zal een vervolging starten indien het daartoe aanleiding ziet.

Uw Kamer verzocht tevens in te gaan op de mogelijkheden die er zijn om het Nederlanderschap van uitreizigers in te trekken. Naast de strafrechtelijke aanpak bestaat de mogelijkheid om het Nederlanderschap in te trekken in het belang van de nationale veiligheid op grond van artikel 14, vierde lid Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en artikel 14, tweede lid aanhef en onder b RWN.

In het geval van artikel 14, vierde lid RWN gaat het om personen waarvan uit de gedragingen blijkt dat sprake is van aansluiting bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Ten aanzien van de persoon zelf moet de conclusie gerechtvaardigd zijn dat hij een gevaar is voor de nationale veiligheid. De persoon moet daarnaast de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt en zich buiten het Koninkrijk bevinden. Omdat intrekking van het Nederlanderschap niet tot staatloosheid mag leiden, is een vereiste dat de betrokkene naast de Nederlandse nationaliteit een tweede nationaliteit heeft. Het gaat bij de toepassing van deze bepaling om een weging van alle feiten en omstandigheden. Een onherroepelijke (buitenlandse) veroordeling voor een terroristisch misdrijf is niet vereist, maar kan in beginsel wel bij de onderbouwing van een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap worden betrokken.

Bij een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid RWN wordt onder meer rekening gehouden met het eventuele belang van opsporing, vervolging en berechting van betrokkene en de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Per casus wordt beoordeeld of de strafrechtelijke aanpak of de bestuursrechtelijke aanpak (bijvoorbeeld de intrekking van het Nederlanderschap) het meest opportuun is. Als er geen zicht is op vervolging, veroordeling en tenuitvoerlegging van een straf dan kan de intrekking van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid de voorkeur hebben.

Intrekking van het Nederlanderschap is op grond van artikel 14, tweede lid aanhef en onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap ook mogelijk na onherroepelijke veroordeling op grond van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht voor een daarin vermeldt terroristisch misdrijf. Het is niet mogelijk het Nederlanderschap in te trekken op grond van een onherroepelijke veroordeling voor terrorisme door een buitenlandse strafrechter.

Van geval tot geval zal het belang dat wordt gediend met de intrekking van het Nederlanderschap moeten worden afgewogen. Dit vergt de nodige zorgvuldigheid zoals uw Kamer ook verwacht. Zoals u weet kan niet ingaan worden op individuele beslissingen in dezen.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers

Naar boven