29 754
Terrorismebestrijding

nr. 31
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 september 2005

In deze brief informeren wij u over de conclusies van het meest recente driemaandelijkse Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) en de op basis van het DTN in gang gezette maatregelen. Ook geven wij in deze brief aan hoe op de korte termijn verbeteringen in de responsfase na een eventuele aanslag kunnen worden doorgevoerd. Tenslotte gaan wij in op de vraag naar de wenselijkheid van een publiekscampagne over terrorismebestrijding. Over de ontwikkelingen in het Europees antiterrorismebeleid is uw Kamer recent geïnformeerd.

Het actuele dreigingsbeeld

De aanslagen van deze zomer in Londen hebben opnieuw aangetoond dat het gevaar van terroristisch geweld ook in Europa groot is. Dat geldt helaas evenzeer voor Nederland. De terroristische dreiging voor Nederland is nog steeds substantieel. De bijlage1 bij deze brief bevat een toelichting op de betekenis van dit dreigingsniveau en de in het DTN gehanteerde systematiek van dreigingsniveaus.

Net als begin 2005 wordt de dreiging voornamelijk bepaald door binnenlandse terroristische netwerken die onder meer inspiratie ontlenen aan de jihadistische ideologie van Al Qa'ida. Hier komt echter bij dat de internationale aspecten van de dreiging vergeleken met begin 2005 voor ons land ook enigszins aan gewicht lijken te winnen. Dit heeft vooral te maken met de transnationale verwevenheid van zowel lokale als internationale netwerken, de internationale uitstraling van jihadistische strijdtonelen, zoals in Irak, en de implicaties van genoemde aanslagen in Londen. Na enkele verijdelde aanslagen en acties die niet tot de dood van de daders hebben geleid, heeft met de acties in Londen zelfmoordterrorisme en de angst voor dit verschijnsel definitief Europees grondgebied bereikt.

Los van de ontwikkelingen in en naar aanleiding van de aanslagen in Londen hebben ook andere gebeurtenissen van de afgelopen maanden het dreigingsbeeld voor Nederland beïnvloed. In de maand juli 2005 was er sprake van een tijdelijke verhoging van de dreiging, die te maken had met het proces tegen de Hofstadverdachten. Op grond van informatie van de inlichtingendiensten moesten daarnaast rond enkele personen beveiligingsmaatregelen worden genomen. Mediaberichten over een veronderstelde dreiging tegen het internationale zeilevenement Sail in Amsterdam hebben de maatschappelijke onrust over een mogelijke terroristische dreiging aangewakkerd. Door de operationele diensten kon het bestaan van een concrete dreiging tegen Sail niet worden bevestigd. Tot slot waren de claims en bedreigingen die worden toegeschreven aan de Abu Hafs al-Masri Brigade eveneens van invloed op de publieke perceptie van de dreiging. Dergelijke verklaringen zijn weinig geloofwaardig, maar hebben toch hun schadelijke effect omdat zij angstgevoelens aanwakkeren.

Nederland staat onverminderd in de belangstelling van potentiële terroristen. De militaire steun die Nederland levert aan de internationale strijd tegen het terrorisme draagt bij aan een hoog internationaal profiel van ons land. Betrokkenheid bij conflicten zoals in Irak en Afghanistan kan de operationele keuze van jihadisten beïnvloeden en een belangrijke inspiratiebron voor radicalisering vormen. Het is wel van belang hierbij op te merken dat Nederlandse inspanningen in het buitenland, zoals in Afghanistan, op de middellange termijn juist beogen de internationale terroristische dreiging te reduceren. Het militaire conflict in Irak is overigens maar één van de vele aspecten die de targetkeuze van terroristen kan beïnvloeden. Voor een belangrijk deel streven terroristen naar vernietiging van het westen en westerse waarden overal ter wereld en voeren hierbij het bereiken van de martelaarsdood hoog in het vaandel. De voortdurende intensieve maatschappelijke discussie over radicalisering, de islam in Nederland en het spraakmakende proces inzake de aanslag op de heer Van Gogh vormen andere factoren die bijdragen aan een hoog internationaal profiel en tegelijkertijd kunnen doorwerken op binnenlandse radicaliseringsprocessen.

Radicaliseringsprocessen, zoals de verdachten van de aanslagen in Londen die hebben doorgemaakt, blijven ook in Nederland onveranderd een punt van grote zorg. Dergelijke processen zijn inmiddels waar te nemen bij personen met uiteenlopende etnische achtergronden. Ook vrouwen en tot de islam bekeerde autochtonen komen nadrukkelijker in beeld. Opvallend is dat de sociaal-psychologische processen bij radicalisering grote overeenkomsten vertonen met die binnen sektes en jeugdbendes. Aan dergelijke bekende maatschappelijke processen wordt met de extreem gewelddadige politiek-religieuze cultuur en intenties een nieuwe dimensie toegevoegd. Het tegengaan van radicalisering is een gemeenschappelijke zorg van moslimgemeenschap en samenleving. Er zijn hoopvolle signalen dat binnen moslimgemeenschappen in Nederland het draagvlak groeit om extremisme en radicalisering in eigen kring aan te pakken. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat de aanhoudende dynamiek van de radicaliseringsprocessen bij sommige groepen moslimjongeren heeft geleid tot het ontstaan van een radicaal-islamitische tegencultuur. Deze zet zich af tegen de Nederlandse samenleving en tegen de traditionele, conformistische eerste generatie. Het ontstaan van een radicale tegenbeweging is zorgelijk omdat een deel van deze jongeren zich op termijn zou kunnen belanden in het zogeheten «Umfeld» van jihadistische groepen.

Gelet op de dynamiek van de nationale en internationale ontwikkelingen is het waarschijnlijk dat het algemene dreigingsniveau op middellange termijn niet naar beneden zal kunnen worden bijgesteld.

Maatregelen naar aanleiding van het actuele dreigingsbeeld

De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) heeft een fenomeenbeschrijving van zelfmoordterrorisme opgesteld en een quick scan uitgevoerd naar mogelijkheden om barrières op te werpen tegen zelfmoordterroristen. De conclusie daarvan is dat het tegengaan van zelfmoordaanslagen moeilijk, zo niet onmogelijk is. De gebruikte explosieven zijn vaak gemaakt van algemeen verkrijgbare middelen en informatie over het fabriceren van bommen is op het internet ruimschoots aanwezig. Desalniettemin bestaat het voornemen op korte termijn met inschakeling van (internationale) experts trachten voorstellen te ontwikkelen die bijdragen aan het opwerpen van barrières tegen zelfmoordaanslagen.

De vrees is gerechtvaardigd dat de gebeurtenissen in Londen een toenemende polarisatie tussen moslims en niet-moslims tot gevolg zullen hebben. Deze polarisatie blijft een voortdurende bron van zorg. Beleid gericht op het verkleinen van de afstand tussen de verschillende bevolkingsgroepen dient daarom met kracht te worden voortgezet. Het algemene kabinetsbeleid dat zich richt op gedeeld burgerschap en maatschappelijke binding en het tegengaan van uitval en ontsporing van met name jongeren speelt daarbij een belangrijke rol. Polarisatie kan bijdragen aan radicalisering. De recente ontwikkelingen maken opnieuw het belang duidelijk van een kabinetsbreed beleid gericht op tegengaan van radicaliseringsprocessen. De nota over de aanpak van radicalisme en radicalisering, die onlangs aan uw Kamer is aangeboden, biedt hiervoor de basis en zal bovendien het uitgangspunt vormen voor een samenhangend pakket aan maatregelen, aanvullend op de uitwerking die inmiddels door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie is gemaakt in de Nota Weerbaarheid en Integratiebeleid.

Er zal een nader onderzoek worden verricht naar de sociaal-psychologische processen in en rondom lokale jihadistische netwerken, teneinde aanknopingspunten voor mogelijke contrastrategieën te identificeren.

Gevangenissen worden gezien als kwetsbaar voor radicalisering en rekrutering. Door de betrokken organisaties is in kaart gebracht welke maatregelen kunnen worden genomen om rekrutering en radicalisering in gevangenissen tegen te gaan. Het kabinet heeft op grond van deze adviezen besloten tot de algemene beleidslijn om de detentie van personen met een terroristische achtergrond te concentreren in een beperkt aantal inrichtingen. Afhankelijk van de individuele omstandigheden kan van de beleidslijn worden afgeweken. Daarnaast wordt per individu een regime op maat ontwikkeld, waarbij rekening wordt gehouden met de achtergronden en gedragingen van betrokkene en de risico's die daarvan uitgaan. Het gevangenispersoneel dat te maken krijgt met deze bijzondere groep gedetineerden zal speciaal voor deze taak worden opgeleid en geïnstrueerd. Mocht het noodzakelijk zijn om de individuele gevangenisregimes voor een langere periode dan de thans geldende drie maanden vast te stellen, dan zullen de mogelijkheden tot wetswijziging worden benut.

Al met al leiden de veranderingen in het voor Nederland geldende dreigingsbeeld, ook na de aanslagen in Londen, tot enige aanpassingen op het gebied van maatregelen, maar nopen niet tot een fundamentele aanpassing van het Nederlandse antiterrorismebeleid.

Maatregelen ter verbetering van de crisisrespons

In de afgelopen maanden heeft de NCTb in samenwerking met uitvoerende en operationele diensten een vijftal scenario's ontwikkeld inzake mogelijke terroristische aanslagen of incidenten in Nederland of daarbuiten. Drie scenario's gaan uit van een terroristische gebeurtenis in Nederland, zoals een terroristische aanslag op personen, een grote aanslag vergelijkbaar met Bonfire of een aanslag met CBRN-materiaal (chemisch, biologisch, radiologisch of nucleair). De twee overige scenario's gaan in op de gevolgen van een terroristische aanslag c.q. incident in het buitenland met uitstraling naar de westerse wereld, al dan niet met een concrete dreiging naar Nederland.

Per scenario zijn mogelijke maatregelen geïnventariseerd. Doel van het overzicht is een «staalkaart» van maatregelen vast te stellen. De maatregelen bij de scenario's zijn onderverdeeld in elf aandachtsgebieden, zoals dreiging en analyse, bewaken en beveiligen van objecten of personen, opsporen en vervolgen, maar ook publieks- en persvoorlichting en maatregelen om onrust en negatieve reacties te voorkomen of te verminderen. Het gaat om maatregelen die op basis van huidige regelgeving (zoals de Wet terroristische misdrijven en overige sectorale wetgeving) beschikbaar zijn.

Met deze inventarisatie van scenario's beoogt het kabinet de overheidsreactie op een terroristische aanslag en de samenwerking van de vele daarbij betrokken organisaties gestructureerd te laten verlopen. De «staalkaart» moet overigens worden gezien als een model dat voortdurende actualisatie vereist.

Verbetering crisisrespons

Na de aanslagen in Londen is – evenals na de aanslag in Madrid – de crisisbeheersingsorganisatie geactiveerd (Ministerieel beleidsteam, Interdepartementaal beleidsteam, opschaling Nationaal Coördinatie Centrum). Landelijk zijn de bestuurlijk verantwoordelijken onmiddellijk geïnformeerd over de mogelijke impact van de aanslagen voor ons land en over de al dan niet te nemen maatregelen. Daarnaast is in een overleg met het bestuur en de politie van de vier grote steden de actuele situatie besproken en zijn de getroffen maatregelen uitgewisseld.

Om na te gaan of Nederland adequaat is voorbereid op een vergelijkbare aanslag als in Londen, is onder leiding van de minister van BZK een werkgroep van deskundigen bijeengeroepen. Deze werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van politie, brandweer, geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, openbaarvervoerbedrijven, de grote steden en enkele andere departementen (VWS, Verkeer en Waterstaat, Defensie). De werkgroep heeft geïnventariseerd op welke wijze de organisatie van de crisisrespons in Nederland thans is voorbereid op een scenario dat vergelijkbaar is met de aanslagen in Londen. Hieruit bleek dat de crisisrespons in Nederland is voorbereid op een dergelijk scenario, maar dat er ook korte-termijnverbeteringen in de responsfase mogelijk zijn. De werkgroep heeft aanscherpingen in de crisisresponsfase geformuleerd, die allen nog in 2005 zullen worden doorgevoerd. Hierbij gaat het om praktische verbeteringen, versnelde bekrachtiging van afspraken en versnelde implementatie van bestaande plannen.

De aanscherpingen kunnen worden onderverdeeld in de volgende aandachtsgebieden: informatievoorziening, coördinatie en aansturing, verbindingen, operationele diensten en civiel-militaire samenwerking. De belangrijkste getroffen maatregelen zijn:

Informatievoorziening:

Hulpverlenende instanties moeten na een terroristisch incident over de informatie beschikken die relevant is voor het veilig en adequaat kunnen uitoefenen van hun taak. Dan gaat het om zaken als risico op een tweede bom, aanwezigheid van daders tussen slachtoffers, maar ook ligging van gevaarlijke installaties, gasleidingen, etc. Het rijk, medeoverheden en hulpverleningsdiensten verbeteren in de komende maanden de organisatie van de informatievoorziening ten tijde van een (dreigende) crisis. Zo zal een betere benutting van moderne technologie de uitwisseling van vertrouwelijke informatie tussen rijk en andere overheden, ondermeer via de besloten NCC-internetsite, beter en sneller tot stand brengen.

Coördinatie en aansturing:

Als gelijktijdig of kort na elkaar in verschillende gemeenten aanslagen plaatsvinden, is een gecoördineerde inzet en aansturing van de crisisrespons vereist. Een landelijke operationele aansturing kan dan wenselijk zijn. Het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) voert momenteel een inventarisatie uit naar de benodigde en beschikbare bijstand vanuit andere regio's bij een dergelijk scenario, zodat die informatie tijdens een crisis reeds beschikbaar is. De Gecoördineerde Regionale Incidenten Bestrijdingsprocedure (GRIP) zal worden geactualiseerd en door de regio's uniform worden toegepast. Op lokaal en regionaal niveau zal meer worden samengewerkt met private partijen en de openbaarvervoerssector, zodat tijdens een crisis snel maatregelen kunnen worden getroffen als het stilleggen van het openbaar vervoer. Voor hulpdiensten komt een landelijke opleiding «plaats-delictmanagement» beschikbaar, waarin aandacht wordt besteed aan vraagstukken als de spanning tussen hulpverlening en opsporing, de selectie en rangschikking van slachtoffers en het omgaan met de rol van burgers bij hulpverlening. In Rotterdam is hiermee al aan de slag gegaan. Politie, brandweer en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen zullen na een incident hun scans van het getroffen gebied, die voor de eigen veiligheid van de hulpverleningsdiensten van belang zijn, direct met elkaar delen.

Verbindingen:

De (interregionale) verbindingen tussen operationele diensten, defensie, medewerkers op het rampterrein, beleidsteams en private partners worden verbeterd. Bovendien worden de mogelijkheden bezien voor een systeem van noodcommunicatie waarbij ook het openbaar vervoer en eventueel andere organisaties aan kunnen sluiten. In de crisisresponsfase zal een adequate communicatie moeten kunnen plaatsvinden als GSM-netwerken (gedeeltelijk) zijn uitgevallen, ook tussen betrokkenen die niet op C2000 zijn aangesloten. Bij het bepalen van oplossingen zal onder meer gebruik worden gemaakt van de inventarisatie welke is uitgevoerd als onderdeel van het project Bescherming Vitale Infrastructuur.

Operationele diensten:

Vanaf oktober 2005 zullen de hulpverleningsdiensten worden geïnformeerd en getraind om met het protocol voor het omgaan met verdachte objecten zoals pakjes en poederbrieven te werken. In de loop van 2006 zal het protocol volledig bij de operationele diensten moeten zijn ingevoerd. Het LOCC zal met de brandweer, politie en geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen een procedure vaststellen voor de gecoördineerde inzet en briefing van hulpverleners die geen dienst hadden, maar zich spontaan aanmelden in de crisisresponsfase. Voorts zal de politie met Rijkswaterstaat, gemeenten, NS en lokale en regionale openbaarvervoerbedrijven afspraken maken over het bewaren en overdragen van camerabeelden ten behoeve van terrorismebestrijding.

Civiel-militaire samenwerking:

De bekendheid van de regio's met (de procedures omtrent) militaire bijstand en de rol van de Regionale Militaire Commandant (RMC) moet worden vergroot, zodat militaire bijstand tijdens een crisis sneller en effectiever kan worden benut. Daartoe krijgt iedere veiligheidsregio een vertegenwoordiger toegewezen namens de RMC. Voorts zullen RMC's en militair-geneeskundig personeel en materieel vaker worden betrokken bij regionale crisisoefeningen.

Ook op andere manieren wordt continu gestreefd naar verbeteringen in de crisisrespons. Bijvoorbeeld door het intensiveren van de contacten met de Britse autoriteiten en functionarissen die bij de respons op de aanslag in Londen waren betrokken. Regelmatige crisisoefeningen op nationale en internationale schaal, zoals de multidisciplinaire oefening Bonfire, die in april 2005 plaatsvond, leveren bruikbare ervaringen op. Wij zullen de uitvoering op regionaal niveau van crisisoefeningen met een terrorismescenario stimuleren. Hiervoor is reeds in een regeling voor een financiële bijdrage voor de regio's voorzien.

Structurele verbeteringen, zoals omschreven in het Beleidsplan Crisisbeheersing, zullen verder bijdragen aan een betere crisisrespons. Cruciaal voor een goede crisisbeheersing is een systeem waarin sprake is van centrale commandovoering en doorzettingsmacht, zodat op één punt beslissingen kunnen worden genomen. De gewenste snelle centrale regie, zowel landelijk als op regionaal niveau, staat op gespannen voet met de huidige regelgeving. De crisisbeheersing is in ons land, zowel bestuurlijk als operationeel, op lokaal niveau georganiseerd en er is onvoldoende aansluiting met de bovenliggende niveaus.

Er wordt samen met de partners in de crisisrespons intensief gewerkt aan de hierboven beschreven aanscherpingen en structurele verbeteringen. De geformuleerde aanscherpingen zullen nog in 2005 worden doorgevoerd. Hierbij gaat het om praktische verbeteringen, versnelde bekrachtiging van afspraken en versnelde implementatie van bestaande plannen. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de resultaten. In de voortgangsrapportage Beleidsplan Crisisbeheersing, welke in december 2005 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden, wordt op de structurele verbeteringen ingegaan. De ambtelijke voorbereiding van wetgevingsvoorstellen is gestart, deze zullen medio 2006 naar de Kamer worden verzonden.

Communicatie en voorlichting

Na de aanslagen in Londen is de discussie over de wenselijkheid van een publiekscampagne over terrorismebestrijding, vergelijkbaar als in het Verenigd Koninkrijk, weer opgelaaid. Het kabinet kiest er bewust voor om de informatiebehoefte van de burger te betrekken bij het verder invullen van de communicatiestrategie en de publiekscampagne. Daarbij worden ook de ervaringen en campagnes in andere landen betrokken. In september 2004 voerde de Rijksvoorlichtingsdienst, naar aanleiding van de naderende invoering van het alerteringssysteem terrorismebestrijding, een inventariserend behoefteonderzoek uit onder het Nederlandse publiek. Uit dat onderzoek bleek dat de Nederlandse burger geen behoefte had aan een alerteringssysteem terrorismebestrijding voor burgers. Na de aanslag op Theo van Gogh en de aanslagen in Londen is opnieuw, versneld, onderzoek uitgevoerd onder het Nederlands publiek Dit om te bezien in welk opzicht de behoefte aan informatie en communicatie over terrorisme is gewijzigd. Het representatieve onderzoek is medio augustus 2005 in opdracht van de Rijksvoorlichtingsdienst door TNS NIPO uitgevoerd.

Resultaten behoefteonderzoek

Uit het onderzoek blijkt dat ongeveer de helft van alle Nederlanders (55%) de kans «zeer groot» tot «tamelijk groot» acht dat in Nederland binnen afzienbare tijd een terroristische aanslag zal plaatsvinden. Dat is een aanzienlijke stijging ten opzichte van september 2004 (toen 25%). Ook bij de beantwoording van andere vragen binnen dit onderzoek, blijkt dat men zich meer dan vorig jaar bewust is van de mogelijkheid van een terroristische aanslag in Nederland én dat men zich daarover ook zorgen maakt. Werd terrorisme in 2004 nog gerekend tot één van de ontwikkelingen waarover burgers zich zorgen maken – temidden van andere thema's – nu is terrorisme de meest genoemde ontwikkeling waarover mensen bezorgd zijn. Als locatie voor mogelijke aanslagen denken zij vooral aan Amsterdam (58%) en Schiphol (43%) maar ook aan de andere grote steden of het openbaar vervoer.

Veel mensen (69%) zeggen alert te zijn en beter op te letten in het dagelijks leven. Een kwart (25%) is actief op zoek gegaan naar informatie en een ongeveer even grote groep zegt niet meer op vakantie te zullen gaan naar een risicoland (24%). Ook in eigen land is te zien dat mensen hun gedrag aanpassen vanwege de mogelijkheid van een aanslag: 12% zegt drukke plaatsen of evenementen te mijden, 8% zegt andere routes te kiezen met de auto en 5% zegt niet meer met het openbaar vervoer te gaan.

Burgers geven, in grotere mate dan 2004, aan behoefte te hebben aan informatie over terrorisme van de overheid: dat was 34%, het is nu 41%. Van de groep die meer informatie zou willen, wil 32% hoofdzakelijk weten wat de overheid doet en 23% wat men zelf kan doen bij of na een aanslag. De groep die van mening is dat de overheid onvoldoende informatie verstrekt is gegroeid van 47% naar 60%. Het vertrouwen in informatievoorziening van de overheid over terrorisme is gedaald: in 2004 zei 51% vertrouwen te hebben in de informatievoorziening, dat is nu 43%. De complete onderzoeksresultaten zijn te vinden in een bijlage1 bij deze brief.

De behoefteonderzoeken zullen komende jaren regelmatig worden herhaald. Dit om trends te kunnen zien in de informatiebehoefte en om een effectieve communicatiestrategie en de informatievoorziening daarop af te kunnen stemmen. Een samenvatting van dit onderzoek is als bijlage1 bij deze brief aan uw Kamer gevoegd. Het gehele onderzoek is te downloaden op de website www.nctb.nl.

Publiekscampagne

De resultaten van het onderzoek hebben meegespeeld bij de beslissing om met een publiekscampagne het Nederlands publiek te gaan informeren over terrorisme en terrorismebestrijding. Op dit moment zijn de voorbereidingen voor een degelijke campagne al voortvarend ter hand genomen. Belangrijkste doelstelling van de campagne is burgers te laten weten wat de overheid doet aan de bestrijding van terrorisme. Daarnaast is de verhoging van de individuele zelfredzaamheid en maatschappelijke weerbaarheid door het bieden van een handelingsperspectief bij het publiek een belangrijk doel.

Een belangrijk onderdeel van de campagne is een publieksbrochure die huis-aan-huis zal worden bezorgd. In de campagne zal een duidelijke balans te vinden zijn tussen enerzijds het verhogen van de kennis over de wijze waarop de overheid terrorisme bestrijd en anderzijds het geen onnodige angst aanjagen van de bevolking. Daarnaast zal een oproep aan het publiek tot alertheid hand in hand moeten gaan met het bieden van een concreet handelingsperspectief in geval van een verdachte situatie.

De overheid zal daarvoor geen apart landelijk terrorismenummer in het leven roepen om melding te maken van verdachte situaties maar aansluiting zoeken bij de bestaande nummers (politienummer 0900–8844, Meld Misdaad Anoniem 0800–7000 en het alarmnummer 112). Medio september 2005 is de website van de NCTb (www.nctb.nl) van start gegaan. Deze site is bestemd voor zowel de communicatie met professionele doelgroepen als voor het bredere publiek, en zal ingezet worden voor campagnedoeleinden. De rijksoverheid ontwikkelt deze campagne in samenwerking met de grote gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag en private partners als NS en Schiphol. De NCTb zal naast de publiekscampagne aparte communicatietrajecten en voorlichtingsactiviteiten ontwikkelen voor specifieke doelgroepen zoals bedrijven, lokale overheden en diensten. Zo worden initiatieven ontwikkeld gericht op het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding, het tegengaan van radicalisering en CBRN-terrorisme.

Tot slot

De Nederlandse overheid blijft alert op ieder signaal dat zou kunnen duiden op een op handen zijnde aanslag. Tegelijkertijd wordt fors geïnvesteerd in het tegengaan van radicalisering en rekrutering. Maar bij dit alles wil zij ook voorkomen dat angstgevoelens onder de bevolking door overdreven uitvergroting van dreigingen worden aangewakkerd of dat bevolkingsgroepen tegenover elkaar komen te staan. Een veerkrachtige en eensgezinde stellingname van de bevolking tegen radicalisme en terrorisme is misschien wel het belangrijkste antwoord op de dreiging, zoals de Britten dat in de afgelopen maanden hebben laten zien.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven