29 754 Terrorismebestrijding

Nr. 272 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 november 2014

Tijdens de regeling van werkzaamheden in uw Kamer op 13 november jl. heeft het Lid Van der Staaij (SGP) het kabinet verzocht om vóór de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie per brief in te gaan op het bericht «Van Aartsen: hulp Rijk bij jihadisten» (Nos.nl, 13 november 2014)(Handelingen II 2013/14, nr. 24, Regeling van Werkzaamheden). Met deze brief kom ik, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, aan dit verzoek tegemoet.

Recent heeft het college van burgemeesters en wethouders van Den Haag in een hoofdlijnenbrief aangegeven hoe het de komende vier jaar invulling wil geven aan de Haagse aanpak op het gebied van preventie van polarisatie, radicalisering en jihadisme1. Met deze brief sluit het college aan op de koers die het Rijk heeft uitgezet in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, dat ik samen met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eind augustus aan uw Kamer aanbood (Kamerstuk 29 754, nr. 253). Het Haagse college beschouwt het Actieprogramma als een belangrijke stap vooruit. Er is waardering voor de versterking van bestaande maatregelen en de komst van nieuwe mogelijkheden om ronselaars, (potentiële) jihadgangers en terugkeerders effectief aan te pakken.

Het Haagse college onderkent de regierol van de gemeente in de aanpak van radicalisering en jihadisme. Het ziet deze rol vooral waar het gaat om de verdere versterking van de signaleringsfunctie in stadsdelen en wijken, in de versterking van de maatschappelijke weerbaarheid (bijvoorbeeld door tegengeluid uit de gemeenschappen zelf), en in de persoonsgerichte aanpak. Uiteraard werken de betrokken landelijke en lokale partners hierbij nauw samen. Over een aantal punten heeft het college aangegeven in nader overleg te willen treden met het Rijk. Eén van deze punten betreft de verantwoordelijkheid van de gemeenten voor de opvang van terugkeerders. Het college stelt dat gemeenten die verantwoordelijkheid nu niet voldoende kunnen waarmaken, door een gebrek aan kennis en aan instrumentarium.

Vooropgesteld deel ik de zorgen van het Haagse college over terugkeerders. Ik vind het belangrijk te benadrukken dat gemeenten er in de aanpak van de jihadistische beweging, en specifiek op terugkeerders, niet alleen voor staan. De rijksoverheid heeft ook een verantwoordelijkheid waar het gaat om terugkeerders. Alle beschikbare middelen bij de landelijke en lokale partners worden aangewend om de risico’s van terugkeerders weg te nemen. Juist het Actieprogramma is erop gericht kennis bij betrokkenen te vergroten en instrumenten te creëren die inzetbaar zijn bij de aanpak van jihadisten, ook voor gemeenten. Om de maatregelen zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij het beleid en de mogelijkheden van de gemeenten, is er regelmatig contact met betrokken gemeenten, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters.

Politie en AIVD maken een inschatting van de potentiële dreiging die van onderkende terugkeerders uitgaat. Elke onderkende terugkeerder wordt bij terugkomst voor verhoor staande gehouden en het Openbaar Ministerie gaat, waar opportuun, over tot strafvervolging. Waar nodig houden politie en AIVD terugkeerders scherp in beeld, blijven zij alert op ontwikkelingen en delen zij relevante informatie waar mogelijk.

Momenteel bestaat voor centrale opvang van terugkerende Syriëgangers, anders dan in het kader van een strafrechtelijke procedure of na veroordeling, geen grondslag. In het Actieprogramma heb ik aangekondigd dat ik het bestaande instrumentarium om terugkeerders aan te pakken zowel strafrechtelijk als bestuurlijk uitbreid. Op strafrechtelijk gebied onderzoek ik of het mogelijk is om naar analogie van het programma-aanbod van de «Inrichting Stelselmatige Daders (ISD-maatregel)» maatregelen te ontwikkelen die zien op gedragsverandering bij terugkeerders. Op bestuursrechtelijk terrein bereid ik een wetsvoorstel voor waarmee tijdelijk bestuursrechtelijke maatregelen kunnen worden getroffen op onder andere terugkeerders. Te denken valt aan bijvoorbeeld een periodieke meldplicht of een contactverbod.

Terugkeerders worden in het lokale domein regelmatig besproken in een multidisciplinair casusoverleg. Hierin werken de betrokken landelijke en lokale partijen (strafrechtelijk en bestuurlijk) intensief samen met het doel informatie uit te wisselen en een pakket met de meest effectieve maatregelen samen te stellen. De casusoverleggen dragen binnen gemeenten bij aan een integraal beeld van de gekende (potentiële) uitreizigers en terugkeerders. De NCTV heeft bij deze casusoverleggen een adviserende rol en brengt, waar nodig, expertise in.

Met deze brief benadruk ik de noodzaak van een gezamenlijke en goed afgestemde aanpak tussen het Rijk en lokale overheden. Daartoe overleg ik – samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – elke zes weken met de meest betrokken burgemeesters. In dit overleg wordt doorlopend overwogen of aanvullende maatregelen de effectiviteit van de aanpak van jihadisme verder versterken. Het voorstel van burgemeester Van Aartsen is uiteraard onderdeel van deze overwegingen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Te raadplegen via http://www.denhaag.nl/home/bewoners/gemeente/document/Hoofdlijnenbrief-preventie-polarisatie-radicalisering-en-jihadisme-20152019.htm

Naar boven