29 754 Terrorismebestrijding

Nr. 227 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 mei 2013

Uw Kamer heeft verzocht om een reactie op mediaberichten over ronselaars voor Syrië. Mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kom ik met deze brief tegemoet aan uw verzoek.

Vooropgesteld wordt dat het onderzoek naar jihadgang naar en terugkeer uit Syrië hoge prioriteit heeft bij de AIVD. Dit onderzoek richt zich op zowel individuele uitreizigers en inreizigers als op het fenomeen. Bij de aanpak wordt door alle betrokken overheidsorganisaties nauw samengewerkt, zowel in bestuurlijke als in strafrechtelijke zin. De AIVD onderhoudt bovendien met diverse internationale diensten intensief contact met het oog op het delen van informatie.

Binnen de groepen personen die voor de jihad zijn uitgereisd naar Syrië, of dit van plan zijn, ziet de AIVD enkele personen met een faciliterende rol. Dit houdt in dat zij anderen helpen met vooral de praktische kant van jihadgang naar Syrië, zoals de reisroute en telefoonnummers en adressen in Turkije en Syrië. Ook zijn er charismatische personen die een ideologisch aanjagende functie kunnen hebben. Voorts is sprake van een situatie waarbij personen en sociale netwerken elkaar aansporen om op jihad te gaan naar Syrië. De AIVD ziet ook veel contact tussen jihadgangers en personen in Nederland.

Het ronselen of rekruteren van personen voor de jihad is strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht(Sr). In het bijzonder moet hierbij worden gedacht aan het in artikel 205 Sr strafbaar gestelde werven van een persoon voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd en het in artikel 134a Sr strafbaar gestelde deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme.

Uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot artikel 205 Sr blijkt dat de wetgever bij het invoegen van het onderdeel «werven voor gewapende strijd» in artikel 205 Sr expliciet ook het werven voor de jihad voor ogen stond. Artikel 205 Sr beoogt rekruteringsactiviteiten strafbaar te stellen die betrekking hebben op het werven van personen met het oog op hun rechtstreekse inzet ten behoeve van de islamistische of een anderszins gewapende en gewelddadige strijd. Zo zal sprake zijn van strafbaar handelen op grond van artikel 205 Sr indien een persoon een ander probeert te interesseren voor een uitreis om deel te nemen aan de internationaal gewelddadige jihad.

Zoals gezegd kunnen bepaalde rekruteringshandelingen ook vallen onder de strafbaarstelling van artikel 134a Sr. In dat artikel wordt naast het zich verschaffen of trachten te verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen ook het aan een ander bijbrengen van kennis of vaardigheden tot het plegen van terroristische misdrijven of misdrijven ter voorbereiding of vergemakkelijking daarvan strafbaar gesteld.

Een persoon maakt zich hieraan schuldig wanneer hij bijvoorbeeld weet of bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de uitreiziger die de informatie ontvangt (of de training geniet) de intentie heeft om deel te gaan nemen aan de internationaal gewelddadige jihad.

Politie en OM in Den Haag zijn een strafrechtelijk onderzoek gestart naar bovengenoemde zaken.

Uiteindelijk zal het OM bepalen wie voor de strafrechter moet verschijnen, en voor welk strafbaar feit. Het besluit om over te gaat tot vervolging ligt bij het OM. In het algemeen worden over lopende strafrechtelijke onderzoeken in het belang van het onderzoek geen mededelingen gedaan.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Naar boven