29 754 Terrorismebestrijding

Nr. 216 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 maart 2013

Hierbij bied ik u de samenvatting aan van het 32ste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN32) van maart 2013. Het dreigingsniveau wordt verhoogd naar «substantieel».

De formele rapportageperiode van DTN32 loopt van 1 oktober 2012 tot en met 31 december 2012. Relevante recente ontwikkelingen tot en met 1 maart 2013 zijn echter eveneens in de analyse verwerkt.

Het DTN wordt drie à vier keer per jaar opgesteld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, beslaat in principe een kwartaal en is in eerste instantie bedoeld voor de Raad voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Het DTN wordt ook besproken met de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van uw Kamer.

De minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Samenvatting Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 32, maart 2013

Dreigingsniveau

In de afgelopen DTN’s zijn al diverse zorgelijke ontwikkelingen geschetst die van invloed zijn op het dreigingsbeeld. De voorstelbaarheid van een aanslag tegen Nederland of Nederlandse belangen in het buitenland is in de afgelopen tijd zodanig vergroot, dat het dreigingsniveau is verhoogd naar substantieel. Dat betekent dat er een reële kans is dat een aanslag in Nederland zal plaatsvinden.

Drie ontwikkelingen springen in het oog. Ten eerste is sprake van een substantiële stijging van het aantal jihadreizigers naar diverse landen in Afrika en het Midden-Oosten, met name naar Syrië. Veel westerse landen maken zich ernstige zorgen over jihadreizigers en -terugkeerders. In Nederland gaat het om tientallen personen, in heel Europa om honderden. Velen van hen sluiten zich aan bij jihadistische strijdgroepen. Vanwege de hoge aantallen is het voor inlichtingen- en veiligheidsdiensten moeilijk zicht en controle op hen te houden. De ongekende dreiging – de dreiging uitgaande van personen of groepen buiten het blikveld van die diensten – is daarom toegenomen. Het fenomeen jihadreizen is een belangrijke factor in het dreigingsbeeld terrorisme. Uitreizigers kunnen in gebieden waar zij actief zijn westerse belangen schaden. Ze kunnen expertise en strijdervaring opdoen. Reizigers, die hun bestemming bereiken, kunnen geestverwanten in hun herkomstland aansporen over te komen en hen daarbij faciliteren. Bovendien kunnen zij, na terugkeer, met hun ideologische gedrevenheid en praktische gevechtservaring anderen inspireren tot radicalisering en jihadgang. Ook kunnen zij, al dan niet in opdracht van de jihadistische groep waarvoor ze actief waren, een aanslag plegen in Nederland. Hoewel zeker niet alle terugkeerders voor dreiging zorgen, moet rekening worden gehouden met enkelingen die zeer radicaal, getraumatiseerd en in hoge mate geweldsbereid terugkomen.

Ten tweede zijn er signalen die duiden op een toegenomen islamistische radicalisering van kleine groepen jongeren in Nederland. De groei van het aantal jihadreizigers is een van de indicatoren daarvoor. Er zijn ook aanwijzingen dat de doorradicalisering naar geweldsbereidheid soms zeer snel kan verlopen. Tegen die achtergrond is het zorgwekkend dat de aandacht van politiek, bestuur en samenleving voor radicalisering in de afgelopen jaren is afgenomen.

Ten derde baren de ontwikkelingen in diverse landen van Noord-Afrika en het Midden-Oosten zorgen. In verschillende landen, waar zich sinds eind 2010 de «Arabische Opstanden» afspeelden, is een complex proces naar democratisering op gang gekomen. Schaduwzijde daarvan is dat ook jihadistische organisaties zich nu in deze landen kunnen manifesteren. De voorheen uiterst repressieve veiligheidsapparaten zijn niet langer bij machte of bereid die organisaties te bestrijden. Daarnaast is het de vraag of meer gematigde krachten de politieke wil hebben dan wel in staat zijn weerstand te bieden aan de opkomst van de jihadistische beweging. Zo ontwikkelt Egypte zich steeds meer tot een gebied waar jihadisten relatief ongestoord aan capaciteitsopbouw kunnen doen. Ook jihadisten uit West-Europa hebben zich bij hen aangesloten. Ze richten zich tegen het regime van Morsi en tegen Israël, maar ook westerse personen en objecten staan in het vizier. Verder heeft de Franse interventie in Mali, gesteund door veel landen waaronder Nederland, weliswaar geleid tot herovering van gebied op de jihadisten in Noord-Mali, maar er ook voor gezorgd dat Franse en andere Europese doelen prominenter in beeld komen van de jihadistische beweging. Jihadistische netwerken in Noord-Afrika en het Midden-Oosten richten zich mogelijk ook op doelen in West-Europa.

Nederland blijft in de ogen van jihadisten een legitiem doelwit. Nederland wordt door hen gezien als land waarin moslims worden gediscrimineerd en hun geloof geregeld beledigd. Verder wordt Nederland gerekend tot het verbond van «kruisvaarders tegen de islam» omdat het met andere westerse landen militair actief is in landen met een islamitische meerderheid.

Internationale context

Er zijn onbevestigde aanwijzingen dat het leiderschap van kern-al Qa’ida de intentie heeft de wijk te nemen uit het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan, waar de activiteiten van de organisatie zeer gestoord worden door drone-aanvallen en ander militair optreden. Ruim twee jaar na het begin van de Arabische Opstanden biedt de situatie in diverse betrokken landen kansen aan jihadistische groepen om zich te manifesteren en verder te ontplooien. In sommige landen ontwikkelen zich organisaties die gelieerd zijn aan het gedachtegoed van al Qa’ida maar voornamelijk actief zijn op sociaal en politiek vlak.

Internationale jihadistische dreiging: Afrika en Azië

Het dreigingsbeeld wordt negatief beïnvloed door de ontwikkelingen in diverse gebieden in Noord-Afrika en Midden-Oosten, waar jihadistische groeperingen voet aan de grond hebben gekregen. Met name in drie landen is de trend zorgelijk. In Syrië, waar de burgeroorlog voortwoedt, is sprake van een vereniging van diverse jihadistische strijdgroepen in een Mujahideen Shura Council. Syrië blijft buitenlandse jihadistische strijders trekken, ook uit Nederland.

In Mali is sprake van een interventie van Franse troepen, met beperkte logistieke steun van onder andere Nederland, tegen jihadistische opstandelingen die een vrijstaat in Noord-Mali hadden gecreëerd. Er was sprake van militair succes. Maar de keerzijde daarvan is dat belangen van Frankrijk en van landen die steun gaven aan de militaire interventie duidelijker in het vizier zijn gekomen van «Al Qa’ida in de Islamitische Maghreb» (AQIM) en andere jihadistische strijdgroepen. De Fransen scherpten hun dreigingsniveau aan. Een gijzeling bij een gasinstallatie in Algerije leidde tot een snelle tegenaanval van Algerijnse troepen. Tientallen gijzelaars, deels uit West-Europa en Noord-Amerika, vonden de dood. Voorbereidingen voor de gijzeling waren al vóór de Franse interventie in Mali begonnen, maar de actie werd geclaimd als vergelding voor die interventie. In Benghazi (Libië) ontstond eind januari een acute dreiging voor westerlingen, eveneens te relateren aan de ontwikkelingen in Mali. Het Verenigd Koninkrijk, Canada, Nederland en Duitsland riepen hun onderdanen op direct te vertrekken uit Benghazi.

In Egypte is er sprake van de opbouw van een groot en regionaal vertakt jihadistisch netwerk. Bij dit netwerk zijn ook diverse Europese jihadisten betrokken, onder wie een twintigtal Duitstalige jihadgangers met banden met de Millatu Ibrahim beweging. Die opbouw vindt vrijwel ongebreideld plaats, door de afgenomen slagvaardigheid van de Egyptische veiligheidsdiensten, maar ook door politieke onwil van de regering van president Morsi om op te treden. Het netwerk richt zich primair op het ondermijnen van de regering Morsi en het direct aanvallen van Israël, maar beschouwt ook de westerse presentie in Egypte als legitiem doelwit. Binnen het netwerk leeft de wens strijders op te leiden om op termijn ook doelen in West-Europa te treffen.

Uit andere landen waar jihadisten actief zijn, zijn in het kader van het dreigingsbeeld maar weinig positieve berichten te melden. De directe dreiging richting het Westen van in Pakistan actieve jihadistische groepen lijkt nog verder afgenomen. Tegelijkertijd blijft de politieke situatie in het land, met de parlementsverkiezingen in het vooruitzicht, zeer onrustig, hetgeen kansen biedt voor extremisten. In Jemen hebben de jihadisten van «Al Qa’ida op het Arabisch Schiereiland» (AQAS) weliswaar de controle over delen van Zuid-Jemen in de loop van 2012 verloren, ze blijven de veiligheidssituatie negatief beïnvloeden, onder meer via een gerichte moordcampagne op overheidsfunctionarissen. In Somalië staat Al Shabaab onder grote militaire druk. Er zijn aanwijzingen dat de aantrekkingskracht van dit land op buitenlandse jihadisten aan het afnemen is. In Indonesië blijken de gefragmenteerde jihadistische groepen lastig te bestrijden. De tendens, dat ze opnieuw ook westerse doelen op de korrel willen nemen, is in de afgelopen periode bevestigd.

Internationale dreiging: Europa

In Europa deden zich diverse incidenten voor. In Polen werd in november 2012 een kleine terroristische cel ontmanteld geleid door de 45-jarige chemicus Bruno Kwiecień. Hij was in een gevorderd stadium met de voorbereiding van een aanslag op het Poolse parlement. De motieven van Kwiecień, die in de media al snel doorging voor de «Poolse Breivik», zijn nog niet duidelijk. Zeker is dat hij zich veelvuldig kritisch uitliet over de Poolse regering, die hij verantwoordelijk hield voor de slechte economische situatie. Ook gaf hij lezingen over het fabriceren van explosieven.

Op 10 december is een vermoedelijke aanslag op het centraal station van Bonn mislukt. Een tas met explosieven kwam niet tot ontploffing, mogelijk vanwege een opzettelijke constructiefout. De autoriteiten tasten nog in het duister over daders en motieven, maar vermoed wordt dat de aanslagpoging een islamistische achtergrond heeft.

In Parijs werden op 10 januari 2013 drie activistes van de PKK vermoord aangetroffen, onder wie PKK-medeoprichtster Sakine Cansiz. Twee verdachten werden gearresteerd, van Koerdische afkomst. De onduidelijkheid over de achtergronden van de schietpartij is vooralsnog niet weggenomen. Turken en Koerden beschuldigden elkaar van de moord en de spanning tussen de bevolkingsgroepen nam toe. In Denemarken mislukte op 5 februari een aanslag op de controversiële islamcriticus Lars Hedegaard. De dader ontkwam, zijn motief is onbekend.

Dreiging tegen Nederland

Sinds eind 2012 steeg het aantal jihadreizigers plotseling zeer snel. Tientallen personen in Nederland reisden alleen of in kleine groepjes naar landen als Egypte en Syrië. Niet eerder werden zoveel jihadreizen in een korte periode vastgesteld. In totaal reisden er in het afgelopen jaar uit Europa honderden personen naar jihadistische strijdgroepen in het buitenland. Jihadreizigers vormen mogelijk een gevaar voor westerse belangen in de gebieden waar ze actief zijn. Daarnaast kunnen reizigers, die erin slagen hun bestemming te bereiken, weer nieuwe jihadreizen stimuleren. Bij terugkeer bestaat het gevaar dat zij met hun strijdervaring en «street credibility» invloed uitoefenen op voor radicalisering vatbare jongeren. Daarnaast kunnen zij zich richten op doelen in Nederland. Het is vanwege de grote aantallen voor inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet goed mogelijk zicht te houden op jihadgangers- en terugkeerders. Dit verhoogt de ongekende dreiging: de dreiging uitgaande van personen en groepen buiten het blikveld van die diensten.

Nederland blijft in beeld bij internationale jihadisten als gepercipieerd islamvijandig land. Met wisselende intensiteit verschijnen zowel in Arabischtalige mainstreammedia als op jihadistische websites berichten over vermeend discrimerende of beledigende uitspraken en acties jegens moslims in Nederland. Dat was ook in de afgelopen maanden het geval. Zo werd Nederland in november 2012 genoemd als voorbeeld van een islamvijandig westers land door een Somalische Al Shabaab-leider, sheikh Fu’ad Shongole, en was er in januari 2013 negatieve aandacht voor PVV-leider Wilders in Arabischtalige media vanwege zijn voornemen de islam weer prominent op de politieke agenda te plaatsen. Op 1 maart 2013 verscheen de tiende editie van het Engelstalige jihadistische internetmagazine «Inspire». Opgenomen is een dodenlijst waarop onder anderen Geert Wilders en Ayaan Hirsi Ali staan.

Ook Nederlandse politionele en militaire aanwezigheid in Afghanistan en andere islamitische landen plaatst ons land als legitiem doelwit in het vizier van jihadistische groepen. Naar verwachting zal dit voorlopig zo blijven, ook vanwege de logistieke steun aan de Franse interventie in Mali.

Gewelddadige radicalisering en polarisatie

De spanning tussen Turken en Koerden in Nederland steeg begin 2013 naar aanleiding van de hervatte vredesbesprekingen in Turkije en de moord op drie Koerdische activistes. In december 2012 werden 55 deelnemers aan een internationale PKK-bijeenkomst opgepakt in het Zeeuwse plaatsje Ellemeet. Negen van hen bleven langere tijd gedetineerd.

Betrokkenen bij Nederlandse islamistische groepen lijken zich in toenemende mate te richten op de jihadistische strijd in islamitische landen. Groepen als Sharia4Holland en Behind Bars toonden in de afgelopen periode nauwelijks openlijke activiteit in Nederland, maar sommige van hun leden werden in verband gebracht met jihadreizen.

Diverse activistische en extremistische groepen in Nederland deden van zich spreken. Dierenrechtenextremisten voerden diverse buitenwettelijke acties uit, zoals het vernielen van jachthutten en het bekladden en vernielen van farmaceutische bedrijven. Ook linkse- en asielrechtenextremisten waren in de afgelopen periode weer actief, bijvoorbeeld in de tentenkampen voor uitgeprocedeerde asielzoekers in Amsterdam en Den Haag eind 2012. Het IND Kennis- en Leercentrum werd met verfbommen belaagd. De bekende activiste Joke «Kaviaar», een spilfiguur in de asielrechtenbeweging, werd op 22 januari 2013 veroordeeld tot vier maanden cel wegens opruiing. Rechtsextremisten waren weinig actief in de afgelopen periode. Een demonstratie van de Nederlandse Volks-Unie tegen «kinderverkrachters en pedofielen» op 10 november trok slechts 25 deelnemers. Ook ultranationalistische groepen als Voorpost toonden weinig daadkracht. Deze gebrekkige activiteit staat in opvallend contrast met Duitsland, waar gerechtelijke vooronderzoeken lopen tegen drie «Nazi-terrorvereinigungen» en de dreiging van extreemrechts hoog op de politieke agenda is geplaatst.

Weerstand

Weerbaarheid

Ondanks de signalen van toegenomen radicalisering is de Nederlandse bevolking in algemene zin weerbaar tegen extremisme en geweld uit ideologische motieven. De omvang van extremistische groepen is erg klein. Er zijn in Nederland voor zover bekend niet of nauwelijks geweldsincidenten waarbij ideologische motieven een rol spelen.

Tegengaan jihadreizen problematisch

Het voorkomen van jihadistische uitreizen is in veel gevallen problematisch. Vaak is de strafrechtelijke aanpak niet mogelijk vanwege het ontbreken van voldoende bewijs. Een uitzondering hierop is de aanhouding op 29 november 2012 van drie personen die ervan worden verdacht naar Syrië af te willen reizen met jihadistische intenties. Het gaat om twee mannen van Turkse en één man van Iraakse afkomst. Bij de verdachten werd bewijsmateriaal aangetroffen zoals messen, een zwaard, een kruisboog, afscheidsbrieven, gepakte rugzakken en jihadistische geschriften. Maar vaak is het verstoren van een op handen zijnde jihadreis problematisch omdat cruciale informatie over bijvoorbeeld reisdatum en -bestemming ontbreekt, zelfs als de intenties bekend zijn bij de I&V-diensten. Ook kan het hoge veiligheidsbewustzijn van potentiële uitreizigers effectief preventief ingrijpen in de weg staan. De groei van het aantal uitreizigers in combinatie met de beperkte mogelijkheden tot preventief ingrijpen beïnvloedt het dreigingsbeeld negatief.

Risico’s aan afgeslankte preventieve aanpak extremisme

Uit onderzoek blijkt dat de preventieve bestrijding van gewelddadig extremisme in diverse Europese landen op vergelijkbare wijze is aangepast.1 In het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Denemarken en Noorwegen zijn de diverse programma’s beperkter van scope dan voorheen. Ze richten zich niet meer op hele bevolkingsgroepen, maar zijn scherp gefocust op interventies bij geradicaliseerde individuen. De voornaamste redenen voor deze verandering zijn twijfel aan de effectiviteit van de brede preventieprogramma’s, teruglopende manifestatie van radicalisering, en bezuinigingen als gevolg van de economische crisis. Ook in Nederland heeft de brede preventie onder het Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007–2011 plaatsgemaakt voor een specifieke aanpak geconcentreerd op het met kennis en kunde ondersteunen van gebieden en sectoren waar de risico's van gewelddadige radicalisering het grootst worden geacht. Deze aanpak sluit beter aan bij de politieke en financiële werkelijkheid, maar is vanuit dreigingsperspectief niet risicoloos. Het is denkbaar dat de alertheid voor extremisme op het lokaal niveau vermindert, evenals de expertise om radicalisering te herkennen doordat minder trainingen word gegeven. Dat is verontrustend, nu er signalen zijn dat de mate en snelheid van de radicalisering van kleine groepen jongeren toenemen.


X Noot
1

L. Vidino en J. Brandon, «Countering Radicalization in Europe», ICSR 2012.

Naar boven