29 754 Terrorismebestrijding

Nr. 193 BRIEF MINISTER VAN JUSTITIE, MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 september 2010

Hierbij bied ik u een samenvatting aan van het tweeëntwintigste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN22) van september 2010. Het dreigingsniveau blijft staan op beperkt.

De formele rapportageperiode van het DTN22 loopt van 1 april 2010 tot en met 30 juni 2010. Recente ontwikkelingen tot en met 24 augustus 2010 zijn echter eveneens in de analyse verwerkt.

Het DTN wordt vier keer per jaar opgesteld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, beslaat in principe een kwartaal, en is in eerste instantie bedoeld voor de Raad voor de Nationale Veiligheid. Het DTN wordt ook besproken met de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van uw Kamer.

De minister van Justitie

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

E. M. H. Hirsch Ballin

Samenvatting Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, augustus 2010 (DTN 22)

Het dreigingsniveau in Nederland blijft «beperkt». In grote lijnen onderschrijven de recente ontwikkelingen in Nederland en in het buitenland de trends die in voorafgaande DTN’s zijn geschetst. Het profiel van Nederland blijft nog steeds passen in het internationale jihadistische vijandbeeld (zie ook DTN 21). Daarbij geldt al langer dat het risico op terroristische aanslagen nadrukkelijker aanwezig is voor Nederlandse belangen, als onderdeel van Westerse belangen, nabij jihadistische strijdtonelen waaronder Pakistan, Afghanistan, Indonesië, Noord-Afrika, Somalië en het Arabische Schiereiland. Het gist steeds meer in een breed scala aan landen, waardoor het dreigingsbeeld diffuser is geworden. Er is niet een specifiek land te benoemen waar de dreiging tegen Nederlandse belangen het hoogst is. In de genoemde landen hebben aan kern al Qa’ida gelieerde franchises en groepen die zich verbonden voelen met (de ideologie van) kern al Qa’ida niet alleen de wens, maar ook de capaciteit om Westerse belangen te treffen. Er zijn in de afgelopen maanden evenwel geen concrete aanwijzingen voor aanslagen tegen Nederland of Nederlandse personen of objecten in het buitenland geconstateerd. Terroristische activiteiten tegen Nederland en zijn belangen kunnen in de nabije toekomst echter niet worden uitgesloten. Zeker de jihadistische ontwikkelingen in verschillende landen buiten Europa blijven zorgelijk.

De dreiging in Nederland komt niet zozeer voort uit binnenlandse netwerken, die leiderloos en weinig doelgericht zijn, maar uit transnationale netwerken en door de kans op terugkeer van personen die in jihadistische strijdgebieden hebben getraind of strijdervaring hebben opgedaan. Verder dienen Nederlanders in het buitenland rekening te houden met de slagkracht van groepen die door «franchising» aan kern al Qa’ida zijn gelieerd of die zich door de ideologie van de wereldwijde jihad laten inspireren. Zij hebben in eigen land de bereidheid en middelen om westerlingen te treffen met ontvoeringen maar zeker ook met aanslagen. De moord op een in Niger ontvoerde Fransman en de bomaanslagen in Kampala (Oeganda) tijdens de WK-voetbalfinale van 11 juli 2010 hebben dit eens te meer aangetoond.

Internationale context van jihadistische dreiging

De bewegingsvrijheid en slagkracht van kern al Qa’ida staan al langere tijd onder druk. De kern van de organisatie bevindt zich, naar wordt aangenomen, in het bergachtige grensgebied van Afghanistan en Pakistan. Bovendien worden leiders uitgeschakeld via aanhoudende aanvallen met zogeheten «drones», onbemande vliegtuigen. Zo werd op 21 mei 2010 opnieuw een belangrijke operationele leider van kern al Qa’ida gedood na een aanval met een onbemand vliegtuigje in de Tribale Gebieden in Pakistan (zie ook DTN 21).

De jihadistische ideologie wordt onverminderd verspreid via het internet. Opnieuw zijn enkele van de belangrijkste internationale jihadistische websites in juli 2010 tijdelijk verdwenen, mogelijk omdat ze door derden «uit de lucht» zijn gehaald. In juli verscheen het nieuwe, digitale jihadistische magazine Inspire. Dit is een professioneel ogend online Engelstalig magazine met artikelen waarin de jihadstrijd wordt verheerlijkt en praktische tips worden gegeven voor het voeren van de jihadstrijd. Met dit magazine probeert «Al Qa’ida op het Arabisch Schiereiland» (AQAS) opnieuw potentiële terroristen buiten de Arabischtalige wereld te inspireren. Daartoe dient ook de inzet van Adam Yahya Gadahn, een uit de Verenigde Staten (VS) afkomstige woordvoerder van kern al Qa’ida. Gadahn richtte zich op 20 juni 2010 in een videoboodschap tot president Obama. In ferme taal dreigde hij met nieuwe aanslagen als de VS zich niet terugtrekt uit islamitische landen. In deze boodschap zinspeelt Gadahn op het maken van grote aantallen slachtoffers om de doden te wreken die in islamitische landen zouden vallen door Amerikaans toedoen. Gadahns woorden lijken ook bedoeld om Amerikaanse «homegrown» extremisten tot daden te inspireren. De voorbije jaren hebben aangetoond dat sommige personen zowel in landen met een overwegend islamitische bevolking als in seculiere westerse landen zich laten inspireren door de jihadistische propaganda en dat sommigen bereid zijn hun ideeën om te zetten in daden.

Internationale dreiging

Waar de slagkracht van kern al Qa’ida sterk verminderd is, blijken franchises en andere door kern al Qa’ida gemotiveerde groeperingen hun activiteiten te handhaven en in sommige gevallen op te voeren. Opmerkelijk is dat de Somalische al Shabaab voor het eerst een aanslag buiten het eigen land heeft geclaimd. Deze organisatie is overigens geen door kern al Qa’ida erkende tak, maar plaatst haar optreden wel in het kader van de globale jihadistische strijd. Op 11 juli trof de organisatie tijdens de finale van het WK-voetbal twee locaties in Kampala (Oeganda), waarbij 76 doden vielen. Hiermee maakte de organisatie eerdere waarschuwingen aan Oeganda waar. Oeganda levert de meerderheid van de Afrikaanse troepen in de Somalische hoofdstad Mogadishu, die daar steun verlenen aan de Somalische overgangsregering waartegen Al Shabaab strijdt. Doelwit van de zelfmoordaanslagen waren een Ethiopisch restaurant en een pleisterplaats voor de Oegandese elite en ex-pats uit het Britse Gemenebest. In Irak is «Al Qa’ida in Irak» (AQI) aan de ene kant getroffen door het uitschakelen van enkele prominente leiders, maar aan de andere kant is er een opleving in het aantal aanslagen in de afgelopen rapportageperiode. De politieke impasse die is ontstaan na de parlementsverkiezingen in maart 2010 verkleint de kans op een eensgezind en daadkrachtig bestuur, wat de veiligheidsituatie in het land verder negatief kan beïnvloeden. In Jemen lijkt de overheid zich vooral zorgen te maken over de oppositionele «Southern Movement» en is ze vooralsnog niet succesvol in het bestrijden van AQAS. Bovendien groeit de onvrede van de bevolking over de Amerikaanse hulp in de strijd tegen AQAS, vooral doordat aanvallen met onbemande vliegtuigen burgerslachtoffers maken. De dreiging tegen westerse personen en instellingen in het land lijkt toe te nemen. In Noord-Afrika probeert «Al Qa’ida in de Islamitische Maghreb» (AQIM) buiten Algerije zijn positie en invloed te versterken in de hele regio. AQIM is buiten Algerije met name actief in Mauritanië, Mali en Niger. Ontvoeringen van westerlingen lijkt, naast het plegen van aanslagen, steeds meer een standaard modus operandus van AQIM te worden. Opvallend in dat kader is een oproep op een jihadistische website aan AQIM om gijzelaars uit te ruilen voor Mohammed Bouyeri, de in Vught gedetineerde moordenaar van Theo van Gogh. De oproep leidt niet direct tot een verhoogde dreiging voor ontvoering van Nederlanders in het bijzonder, maar de vrijlating zou wel een eis kunnen zijn als Nederlanders ontvoerd zouden worden. In Marokko werd eind april een cel van een transnationale groep van 24 personen gearresteerd op verdenking van rekrutering en het voorbereiden van aanslagen. Een band met al Qa'ida wordt vermoed. In Indonesië werd de beruchte terrorist Abdullah Sunata gearresteerd. Hij behoort tot de zogeheten «Atjeh groep», waarvan inmiddels ruim zestig leden zijn gedetineerd. Vermoed wordt dat hij een aanslag plande op de Deense ambassade in Jakarta, uit wraak voor de in 2005 in Denemarken gepubliceerde Mohammed-cartoons.

Pakistan en Afghanistan blijven cruciale gebieden in de bestrijding van terrorisme doordat delen van die landen een «safe haven» blijven voor jihadisten. In Pakistan boekt de regering wel bepaalde successen in de strijd tegen de Pakistaanse Taliban, maar het is twijfelachtig of de slagkracht van die organisatie daardoor echt wordt geraakt. Eerder is sprake van verplaatsing van de Taliban naar gebieden waar de overheidsdruk minder sterk is. Geregeld keren terroristen terug naar gebieden die door het Pakistaanse leger eerder zijn aangevallen. Overigens zijn er indicaties dat de overstromingen van augustus verder bijdragen aan maatschappelijke onrust in Pakistan, hetgeen een negatief effect kan hebben op de bestrijding van extremisme in het land. Hoewel de hulpverlening momenteel relatief adequaat lijkt te verlopen heerst er groot wantrouwen en ontevredenheid jegens de federale overheid en politici. Het is mogelijk dat extremistische organisaties gebruik zullen maken van de noodsituatie. Wellicht kunnen ze terugkeren in eerder verloren gebieden omdat het leger de hulpverlening mogelijk prioriteit geeft boven bestrijding van extremisten. Verder zouden ze onder hulpbehoevenden kunnen recruteren. Dit hangt mede af van de mate waarin dergelijke organisaties over de capaciteit beschikken om zelf noodhulp te bieden. Verder steken andere jihadistische terroristische groepen de kop op in het land. In Afghanistan lijkt steeds meer sprake van een patstelling: de Afghaanse Taliban kunnen niet worden verslagen, maar zij zijn ook niet in staat het hele land te veroveren. Positief is dat de Taliban niet langer bereid lijken te zijn een machtige positie te gunnen aan kern al Qa’ida in Afghanistan.

In Europa blijven transnationale jihadistische netwerken actief. Opvallend zijn de ontwikkelingen in Bosnië en Noorwegen. In Bosnië-Herzegovina ontplofte een bom bij een politiebureau in Bugojno, Centraal-Bosnië. Een agent werd gedood en vijf personen raakten zwaargewond. De dader was een extremist die toegaf deel uit te maken van een grotere groep. Die is mogelijk geassocieerd met het oude netwerk van islamistische extremisten Aktivna Islamska Omladina (AIO, Actieve Islamitische Jeugd). De aanslag verstoorde de jarenlange relatieve rust. Het moet nog blijken of het gaat om een incident of het begin van een reeks van terroristisch geweld. In Noorwegen werden op 8 juli twee personen gearresteerd die worden verdacht van het voorbereiden van een aanslag. Een derde verdachte werd in Duitsland aangehouden en uitgeleverd aan Noorwegen. Ze werden al langere tijd door de autoriteiten gevolgd. Dit plot is opvallend omdat in Noorwegen, zeker in relatie tot andere Scandinavische landen, nauwelijks jihadistische activiteit leek te zijn. Ook is de samenstelling van de groep bijzonder: een Oeigoer, Oezbeek en een Koerd. De groep maakt wellicht onderdeel uit van een transnationaal netwerk. Mogelijk staat Noorwegen op het jihadistische netvlies vanwege de aanwezigheid in Afghanistan of vanwege een associatie met de Deense cartooncrisis (een kleine Noorse krant publiceerde de cartoons). Al Qa’ida leider Abu Yahya al-Libi bedreigde het land in 2006 in dit verband. Ook kan (deels) sprake zijn van een zogeheten gelegenheidsdoelwit.

Dreiging tegen Nederland

Nederland heeft nog altijd een hoog internationaal profiel, waarmee wordt bedoeld dat jihadisten Nederland zien als een aantrekkelijk en legitiem doelwit. Nederland blijft in beeld vanwege de vermeende onderdrukking van moslims door de Nederlandse overheid en uitlatingen die als islamvijandig worden gepercipieerd. PVV-leider Wilders trok internationaal veel aandacht met verschillende uitlatingen en voornemens, zoals zijn recente voorstel om Jordanië voortaan Palestina te noemen en het recent geuite streven van de PVV naar internationale samenwerking met gelijkgestemde groeperingen en individuen. Tevens was er veel internationale media-aandacht voor de verkiezingswinst van de PVV en de mogelijke rol bij de vorming van een nieuw kabinet, voor de aangekondigde speech van Wilders in New York op 11 september 2010 tegen de vestiging van een islamitisch cultureel centrum en moskee nabij «Ground Zero», en uitlatingen in een bijdrage van Wilders aan de Engelstalige website muslimsdebate.com, waarin hij moslims wereldwijd opriep zich te bevrijden van de islam. Enkele van deze onderwerpen werden op een bekende jihadistische website ter sprake gebracht zonder dat dit op die website leidde tot concrete bedreigingen tegen Nederland of tegen de PVV-leider. Wel werden de PVV-leider en Hirsi Ali genoemd in een «hitlist» van personen in het jihadistische internetmagazine Inspire (zie hierboven) met de kop «The dust will never settle down», vergezeld van de afbeelding van een pistool.

De inmiddels beëindigde Nederlandse militaire missie in Uruzgan draagt nog steeds bij aan een hoog internationaal profiel. Zoals gesteld in DTN 21 zal de Nederlandse terugtrekking uit Uruzgan niet direct tot een verlaging van het profiel leiden. Nederland zal nog langere tijd geassocieerd blijven met de gepercipieerde strijd van het Westen tegen de islam. Overigens kennen andere Europese landen eveneens een hoog internationaal profiel. Maatregelen in andere Europese landen kunnen ook het profiel van Nederland beïnvloeden. Zo draagt het minarettenverbod in Zwitserland en het voorgenomen verbod op gezichtsverhullende kleding in landen als België en Frankrijk bij aan het beeld dat bij sommigen in islamitische landen bestaat van Europa als «moslimonvriendelijk» continent. Dat kan zijn weerslag hebben op het beeld van Nederland.

Binnenlandse jihadistische netwerken zijn al langere tijd verzwakt, onder meer door het ontbreken van goed leiderschap, interne verdeeldheid en het effect van overheidsoptreden. Van deze netwerken gaat momenteel weinig dreiging uit. Dreiging valt veeleer te verwachten van transnationale netwerken die in Nederland actief zijn of waaraan Nederlandse ingezetenen zijn verbonden. Dit laatste kan zijn in de vorm van contacten of ondersteuning, maar ook door het uitreizen naar jihadistische strijdarena’s om een training te volgen of aan de strijd deel te nemen. Het risico bestaat dat dergelijke personen terugkeren om hun jihadistische activiteiten hier voort te zetten. In de afgelopen periode zijn opnieuw enkele Nederlandse ingezetenen in beeld gekomen van wie wordt vermoed dat ze actief zijn of willen worden in jihadistische strijdgebieden. In kwantitatieve zin gaat het overigens om een zeer beperkt aantal mensen. Tot nu toe zijn er in Nederland slechts in zeer beperkte mate «terugkeerders» gesignaleerd. Daarnaast is het niet zo dat iedere terugkeerder ook een dreiging vormt.

In juli 2010 zijn twee nieuwe Nederlandse jihadistische sites verschenen. Op de ene site zijn tientallen in het Nederlandse vertaalde artikelen van jihadistische ideologen geplaatst, maar ook enkele YouTube-video’s met Arabischtalige en in het Nederlands ondertitelde liederen (nasheeds) over de jihadstrijd in Afghanistan en Somalië. De andere site richt zich voor een groot deel op het werk en leven van de Egyptische jihadistische ideoloog Sayyid Qutb (1906–1966). De websites zijn weliswaar nieuw maar wijken qua inhoud en vorm niet veel af van reeds bestaande. Ze tonen aan dat er nog steeds Nederlandstalige individuen of groepen zijn die via het internet trachten de jihadistische ideologie te verspreiden. Ook onderstrepen de artikelen de gerichtheid van deze jihadisten op buitenlandse klassieke strijdgebieden en niet op Nederland (of België).

Gewelddadige radicalisering en polarisatie

In algemene zin zijn er weinig incidenten waarbij sprake is van gewelddadige radicalisering in Nederland. Wel blijft een voedingsbodem voor radicalisering bij verschillende groepen aanwezig. Zo schetst een recent wetenschappelijk onderzoek zorgelijke beelden van de Somalische gemeenschap in Nederland. Daarin spelen veel problemen op allerlei vlak: sociaal-economische positie, integratie, relatief isolement, criminaliteit, drugsgebruik (khat), gezins- en generatieproblematiek en psychische gezondheid gezien de ervaringen met de oorlog in het herkomstland. Sommige jongeren blijken receptief voor orthodoxe stromingen in de islam en er zijn sporen van jihadistische sympathieën. Hoewel er op dit moment nog geen concrete aanwijzingen zijn voor gewelddadig radicalisme op groepsniveau, baart de ontwikkeling zorgen, ook vanwege de aantrekkingskracht die de jihadistische strijd in Somalië op een beperkt aantal jongeren in westerse landen (waaronder Nederland) lijkt te hebben. Ook is de gemeenschap van Somaliërs in Nederland door gezinshereniging en asielinstroom weer groeiende, na jaren van afname. Tussen 2001 en 2008 daalde de populatie Somaliërs van circa 29 600 tot circa 19 500 om vervolgens te stijgen tot bijna 27 000 in 2010. Die afname werd vooral veroorzaakt door doormigratie naar het Verenigd Koninkrijk. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat ook onder Pakistaanse, Koerdische en Molukse bevolkingsgroepen in Nederland een voedingsbodem bestaat voor radicalisering, wat bij enkelen zou kunnen uitmonden in extremisme.

Weerstand

De weerstand tegen geweld uit politieke of ideologische motieven onder de Nederlandse bevolking blijft onverminderd hoog. Een potentieel »trigger event» als de Israëlische militaire actie tegen een Turks schip met goederen voor Gaza op 31 mei 2010 leidde bijvoorbeeld wel tot heftige reacties op het internet, maar niet tot geweld.

Tegenmaatregelen

Er komt steeds meer informatie beschikbaar over de effectiviteit van deradicaliseringsprogramma’s die vooral in landen met een overwegend islamitische bevolking sinds enkele jaren worden uitgevoerd. Deze programma’s worden vaak bekritiseerd, zeker als blijkt dat personen die het programma hebben doorlopen opnieuw betrokken raken bij terroristische activiteiten. Zo gaat dit op voor één op de vijf ex-Guantanamo Bay gevangenen, die het Saoedische rehabilitatieprogramma hebben doorlopen. Uit een recent onderzoek naar deze programma’s blijkt dat ze effectief kunnen zijn als aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan. De belangrijkste is dat de programma’s op maat moeten worden gemaakt, zowel aangepast aan de specifieke context die van land tot land verschilt, als aan de omstandigheden van de individuele persoon.

Wat betreft de juridische tegenmaatregelen in Nederland is er ook in de afgelopen maanden een beperkt aantal vreemdelingen ongewenst verklaard. Er zijn in deze periode geen uitzettingen geregistreerd in dit verband (tussen ongewenstverklaring en daadwerkelijke uitzetting kan enig tijdsverloop optreden).

Een aantal rechtszaken is vermeldenswaard. Een vermeende facilitator van al Shabaab, een Somaliër die in november werd aangehouden in een asielzoekerscentrum in Dronten, is in beroep gegaan tegen zijn uitlevering aan de Verenigde Staten. Een van de jongeren die in juli 2009 werden aangehouden in Kenia omdat werd vermoed dat zij op weg waren naar Somalië om aan een jihadistisch trainingskamp deel te nemen, mag van de voorzieningenrechter de bezwaarprocedure tegen zijn uitzetting naar Marokko in Nederland afwachten.

Naar boven