29 754
Terrorismebestrijding

nr. 180
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 januari 2010

1. Aanleiding

In de door uw Kamer aangenomen motie van de heer Pechtold van 15 november 2007 (Kamerstuk II 2007/08, 31 200 VI, nr. 79) is de regering verzocht te bezien op welke wijze een onderzoek naar het Nederlandse antiterrorismebeleid het beste kan worden vormgegeven.

Bij brief van 11 juli 2008 (Kamerstuk II 2007/08, 31 200 VI, nr. 132) is in reactie op de motie uw Kamer bericht dat een tijdelijke commissie bestaande uit externe deskundigen, onder voorzitterschap van de heer dr. J.J.H. Suyver, is gevraagd het Kabinet hierover te adviseren.

Bij brief van 9 juli 2009 (Kamerstuk II 2008/09, 29 754, nr. 164) hebben wij uw Kamer bericht de aanbevelingen in het rapport van de Commissie Suyver over te nemen. Tijdens het Algemeen Overleg van 29 oktober 2009 hebben wij, mede op verzoek van meerdere Kamerfracties, aan uw Kamer gemeld bij nader inzien geen nieuwe commissie te willen instellen maar direct aan de slag te gaan om in eigen verantwoordelijkheid uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Commissie Suyver en zodoende vanuit een praktische invalshoek invulling te willen geven aan de evaluatie van het contraterrorismebeleid. Wij hebben toegezegd u daartoe in januari een werkplan toe te zenden. Met deze brief voldoen wij aan die toezegging.

2. Werkplan

Dit werkplan geeft aan op welke wijze gekomen zal worden tot een combinatie van (a) evaluatie van terrorismemaatregelen aan de hand van de (geclusterde) aanbevelingen van de Commissie Suyver, (b) een uiteenzetting van de (reeds in gang gezette) verbeteringen en (c) een vervolgaanpak voor toekomstige evaluaties.

Wij hechten er in dit verband overigens aan u te berichten dat het Kabinet vóór, tijdens en nà het rapport van de Commissie Suyver reeds lering heeft getrokken en verbeterpunten heeft geformuleerd uit verschillende casus de afgelopen periode. In die zin wordt nu reeds uitvoering gegeven aan aanbevelingen uit het rapport. Als voorbeelden kunnen dienen de IKEA en Apeldoorn incidenten en de implementatie van de aanbevelingen van de Commissie Dessens over het stelsel van speciale eenheden. Daarnaast wordt gewerkt aan een wettelijke basis voor de Contraterrorisme Infobox.

Naast de reeds in gang gezette verbeteringen zal het ook nodig zijn een aantal vraagstukken zoals coördinatie en afstemming van overheidsdiensten, doelbinding, bedoelde en onbedoelde neveneffecten, proportionaliteit en subsidiariteit bij de toegepaste maatregelen, nader te bezien. Vraagstukken die volgens de Commissie casusgericht en niet slechts juridisch dienen te worden beoordeeld. Daarom bevat dit werkplan ook een casusgerichte evaluatie. Een evaluatie die overigens past in het cyclisch proces van voorbereiding, opstelling, besluitvorming, uitvoering en evaluatie van het terrorismebeleid. Uiteraard zullen waar nodig en mogelijk verbeteringen direct worden doorgevoerd.

a) Evaluatie van terrorismemaatregelen aan de hand van de (geclusterde) aanbevelingen van de Commissie Suyver.

In de evaluatie staan niet de afzonderlijk ontwikkelde contraterrorismemaatregelen centraal, maar de problemen die met deze maatregelen moeten worden aangepakt. Het doel van de evaluatie is te bezien of de problematiek waar de overheid zich voor gesteld ziet, met het ontwikkelde stelsel van maatregelen adequaat kan worden aangepakt, waar de huidige aanpak «knelt» en wat hieraan op een samenhangende wijze kan worden verbeterd. Als dit deel van het werkplan is uitgevoerd zal hiervan een heldere beschrijving kunnen worden gegeven.

Het rapport van de Commissie Suyver benadrukt dat de aard van het terrorismebeleid met zich meebrengt dat de werking van de ontwikkelde contraterrorismemaatregelen vooral op het niveau van concrete casus zichtbaar kan worden gemaakt (Commissie Suyver, p. 81). Door wetten en regels niet geïsoleerd te beschouwen, maar juist in concrete casus te bestuderen hoe het ontwikkelde stelsel van maatregelen in de praktijk wordt ingezet, kan beter worden beoordeeld welke knelpunten er in concrete zaken spelen, en wat de toegevoegde waarde is van specifieke maatregelen. Bij de voorgestelde evaluatie zal daarom zoveel mogelijk van concrete casus worden uitgegaan, hetgeen betekent dat hierbij gekeken zal worden naar alle voor die casus relevante wet- en regelgeving en niet slechts naar specifieke aan terrorisme gerelateerde wet- en regelgeving.

Uitgaande van de analyse van de Commissie Suyver, worden in deze evaluatie drie beleidsaspecten onderscheiden, namelijk:

1) De praktijk van het signaleren van terrorisme en daaraan gerelateerde gewelddadige radicalisering en van de uitwisseling van deze informatie naar relevante partners via de CT-infobox. Bij de analyse van deze beleidspraktijk zal ondermeer aandacht worden besteed aan de coördinatie en afstemming tussen verschillende overheidsdiensten als het gaat om informatiedeling, aan de doelbinding en aan de bedoelde en onbedoelde effecten van deze beleidspraktijk.

2) De praktijk van het reageren op signalen van terrorisme en daaraan gerelateerde gewelddadige radicalisering door: a) een persoonsgerichte aanpak of door b) het toepassen van andere contraterrorismemaatregelen. Bij het analyseren van deze overheidsreacties zal ondermeer aandacht worden besteed aan de vraag in welke situaties de genoemde maatregelen worden ingezet, tussen welke handelingsstrategieën er wordt gekozen en wat de overwegingen zijn bij de inzet van de gekozen maatregelen. Daarnaast wordt aandacht besteed aan vragen betreffende de juridische grondslag en de rechtsbescherming. Bovendien zal aandacht worden besteed aan de vragen betreffende doelbinding en bedoelde en onbedoelde effecten van de ingezette maatregelen.

3) Optreden van operationele diensten bij (mogelijke) terrorismegerelateerde incidenten. Bij de analyse van dit overheidsoptreden wordt aandacht besteed aan de coördinatie, samenwerking, infomatie-uitwisseling en afstemming tussen verschillende overheidsdiensten. Daarnaast zal bij dit onderdeel van de evaluatie expliciet aandacht worden besteed aan het punt van eenheid van coördinatie en bevelvoering hetgeen door de Commissie Suyver wordt aanbevolen.

Naast beleidspraktijk zal ook het actuele juridisch kader waarbinnen het contraterrorismebeleid wordt uitgevoerd ruim aandacht krijgen in de evaluatie.

Er zal een systematische analyse worden uitgevoerd van de meest actuele jurisprudentie in het algemeen en van het EHRM in het bijzonder, tegen de achtergrond van de conclusie van de Commissie dat de rechtspraak niet stilstaat.

b) Een uiteenzetting van de (reeds in gang gezette) verbeteringen.

De evaluatie en de bevindingen kunnen nieuwe verbeterpunten opleveren in de bestrijding van terrorisme. Deze eventuele nieuwe verbeterpunten zullen wij met uw Kamer delen en aangeven hoe wij deze zullen uitvoeren en als input laten dienen voor nieuw beleid. Na uitvoering van dit deel van het werkplan zal aldus ook een helder overzicht bestaan van de nieuwe verbeterpunten.

c) Voornemens voor een vervolgaanpak.

De aanbevelingen van de Commissie Suyver zijn niet alleen nu, maar ook in de toekomst nuttig als leidraad bij het doen van evaluatieonderzoek. De bevindingen en verbeterpunten zullen daarom de grondslag vormen voor een toekomstige periodieke evaluatie van antiterrorismemaatregelen in de uitvoeringspraktijk. Met de uitvoering van dit deel van het werkplan wordt beoogd een kader te gegeven voor een dergelijke periodieke aanpak. Ook dit is een opvolging van een aanbeveling uit het rapport Suyver.

3. Uitvoering werkplan

De onderzoeksvragen betreffende de beleidspraktijk bij de drie genoemde beleidsonderdelen zullen worden beantwoord aan de hand van reeds bestaand materiaal aangevuld met interviews met de verschillende partijen die betrokken zijn bij het contraterrorismebeleid. Hierbij zullen concrete casus centraal staan, en zal worden gereconstrueerd op welke wijze het beleid vorm heeft gekregen in de praktijk. Waar mogelijk zullen de bevindingen uit de interviews worden aangevuld met informatie uit dossiers. Het onderzoek naar de jurisprudentie zal aan de hand van dossieronderzoek worden verricht.

Wij hebben de NCTb opgedragen dit werkplan in overleg met ons uit te voeren. Voor deelvragen en nader onderzoek kan het WODC en/of een extern onderzoeksbureau of een universitaire instelling worden aangezocht.

Wij streven ernaar eind 2010 het werkplan te hebben uitgevoerd en u te berichten over onze bevindingen.

Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Naar boven