29 754
Terrorismebestrijding

nr. 179
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 januari 2010

Hierbij bieden wij u de kabinetsreactie aan op de AIVD-notitie «Het vuur van verzet», over asielgerelateerd extremisme en berichten wij u over de motie Çörüz over het niet verlenen van een wapenvergunning bij vermoedens van radicalisering (29 754, nr. 155).

Kabinetsreactie op AIVD-nota «Het vuur van het verzet»

De AIVD heeft in oktober 2009 de nota «Het vuur van verzet» over de groeiende weerstand tegen het Nederlandse asiel- en vreemdelingenbeleid uitgebracht.

De AIVD constateert in deze nota dat het verzet sinds enige jaren weer structureel is en steeds verder radicaliseert. De acties zijn illegaal en intimiderend. Vernielingen, brandstichtingen, het openbaar maken van namen en zogenaamde «home visits» die in het kader van het radicale verzet uitgevoerd worden, vormen een bedreiging voor de democratische rechtsorde. Doelwit van de tegenstanders van asiel- en vreemdelingenbeleid zijn niet alleen degenen die het beleid maken en uitvoeren. Ook ondernemingen die diensten aan de overheid verlenen worden getroffen. De extremisten ageren hiermee tegen het asielbeleid dat in hun ogen te streng is. De AIVD heeft geconstateerd dat het radicale verzet tegen het asiel- en vreemdelingenbeleid zich steeds meer laat inspireren door de werkwijze die dierenrechtenextremisten toepassen.

Evenals bij dierenrechtenextremisme is bij het verzet tegen asiel- en vreemdelingenbeleid sprake van een verwevenheid van legale en illegale activiteiten bij een kleine groep extremisten. Het kabinet hanteert, in navolging van de definities die worden gehanteerd bij dierenrechtenextremisme, de volgende begrippen om het onderscheid tussen legale en illegale activiteiten te kunnen duiden:

– Activisme betreft het fenomeen waarbij personen of groepen op buitenparlementaire wijze maar binnen de grenzen van de wet, streven naar bepaalde idealen.

– Extremisme is het fenomeen waarbij personen of groepen, bij het streven naar bepaalde idealen, bewust over de grenzen van de wet gaan en (gewelddadige) illegale acties plegen.

Evenals bij dierenrechtenextremisme, wordt er vaak schade aan objecten aangericht en is er, in sommige gevallen, sprake van ernstige bedreigingen. Hoewel illegale of intimiderende acties van extremisten of activisten ingrijpend kunnen zijn voor de slachtoffers, betreft het geen terrorisme. Het kabinet heeft terrorisme gedefinieerd als het uit ideologische motieven dreigen met, voorbereiden of plegen van op mensen gericht ernstig geweld, dan wel daden gericht op het aanrichten van maatschappijontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden.

Het verzet tegen het asiel- en vreemdelingenbeleid en dierenrechtenextremisme zijn overigens doorgaans twee gescheiden trajecten.

Het kabinet wil opnieuw benadrukken dat activisme past binnen een democratie als Nederland is. Legale demonstraties en andere vormen van legale actie worden door het kabinet zeker niet ontmoedigd. Een kleine groep personen kiest er echter voor om hun verzet tegen het Nederlandse asiel- en vreemdelingenbeleid te voeren met inzet van illegale en ondemocratische middelen. Gewelddadige acties zijn gericht tegen instellingen, gemeenten, bedrijven en daarbij betrokken personen en hun bezittingen, die zich in de ogen van de extremisten schuldig maken aan – betrokkenheid bij – de uitvoering van het asiel- en vreemdelingenbeleid. De regering acht dit ontoelaatbaar en zal in de aanpak ervan aansluiten bij de geïntensiveerde aanpak van dierenrechtenextremisme omdat de werkwijze van de extremisten op beide terreinen grotendeels overeenkomt. In het Operationeel actieplan 20101 wordt ingegaan op de concrete activiteiten.

Antwoord op de motie Çörüz over afgifte wapenvergunning

De heer Çörüz (CDA) heeft op 22 april 2009 een motie ingediend waarin gevraagd wordt om het beoordelingsproces voor de afgifte van een wapenvergunning zo in te richten dat signalen van radicalisering van de aanvrager dan wel huisgenoten meewegen bij de beslissing tot weigering op grond van «vrees voor misbruik».

In de huidige wapenregelgeving is voldoende gewaarborgd dat aan personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben, geen wapenvergunning wordt verleend. Wapens en munitie vormen een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium «geen vrees voor misbruik» betreft.

Het criterium «geen vrees voor misbruik» volgt uit artikel 7 van de Wet wapens en munitie en is uitgewerkt in de Circulaire wapens en munitie 20052. Volgens artikel 7 van de Wet wapens en munitie wordt een vergunning geweigerd of kan deze worden gewijzigd of ingetrokken indien: er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd of er reden is om te vrezen dat daarvan dan wel van wapens of munitie misbruik zal worden gemaakt. In de Circulaire wapens en munitie 2005 staat dat «vrees voor misbruik» en «het niet (langer) kunnen vertrouwen» twee verschillende omschrijvingen voor feitelijk dezelfde situatie zijn.

Vanwege het maatschappelijk belang c.q. de veiligheid in de samenleving is geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de uitzondering (op de Wet wapens en munitie) voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Bij het onderzoeken of er vrees voor misbruik bestaat worden veroordelingen, andere rechterlijke uitspraken en andere omtrent de aanvrager bekende feiten betrokken. Hieronder vallen zaken als psychische gesteldheid, het verkeren in criminele kringen en vrees voor misbruik door betrokken derden, zoals de kennelijke onbetrouwbaarheid van een huisgenoot. Dit hoeft overigens niet altijd te resulteren in een weigering van het verlof, maar kan ook leiden tot aanvullende beperkingen en voorschriften op het verlof, bijvoorbeeld door het opnemen van het voorschrift dat het wapen uitsluitend in de kluis van de schietvereniging mag worden opgeslagen.

Vrees voor misbruik kan blijken uit veroordelingen of transacties, maar ook worden aangenomen op basis van andere omtrent betrokkene bekende feiten. Te denken valt aan door het Openbaar Ministerie geseponeerde zaken. Vrees voor misbruik kan eveneens worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid. Voor het afgeven van een wapenverlof bevraagt de politie de criminele inlichtingen eenheid (CIE) als daar aanleiding toe is. Indien er iets bekend is bij de CIE, wordt dit, ook zonder navraag van de politie, zo snel als mogelijk vrijgegeven aan de politie.

In zijn algemeenheid geldt dat tegen een aanvrager (houder) bestaande bezwaren, voor zover daarvan niet reeds blijkt uit veroordelingen of processen-verbaal, alsnog in een rapport dienen te worden vastgelegd. Wanneer radicalisering heeft geleid tot, of onderdeel is geweest van, een gebeurtenis die heeft geresulteerd in een veroordeling of in het opmaken van een procesverbaal of een politierapport zou dit bij de beoordeling aan het licht moeten komen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een op jihadistische gronden geuite bedreiging waartegen procesverbaal is opgemaakt. De bevoegdheid van de korpschef om vergunningen te weigeren en in te trekken is een eigen bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid en het is dan ook aan de korpschef om uiteindelijk de afweging te maken het verlof wel of niet te verlenen.

Het gebruik van AIVD-informatie voor de beoordeling van de aanvraag zou, gelet op de wettelijke taakomschrijving van de dienst, oneigenlijk zijn. De verwerking van persoonsgegevens door de AIVD kan slechts betrekking hebben op personen die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid van de staat (artikel 13 van de Wet op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten). De AIVD is aldus geen organisatie waar zonder beperkingen allerlei gegevens tegen het licht kunnen worden gehouden.

De AIVD heeft voorts geen informatieplicht, maar is wel bevoegd om in het kader van zijn taakuitvoering zijn gegevens met anderen te delen (artikel 36 Wiv). Indien de AIVD een geweldsdreiging die uitgaat van een bepaalde persoon waarneemt, of vermoedens daaromtrent koestert, wordt dit standaard gedeeld met de relevante partijen. Dit gebeurt in de vorm van ambtsberichten. Dat heeft in dit kader bijvoorbeeld plaatsgevonden nadat een in korte tijd geradicaliseerd persoon in het bezit van vuurwapens bleek te zijn en op basis van een ambtsbericht is aangehouden.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

TK 2009–2010, 29 754 nr. 175. In december 2009 verzonden aan de Tweede Kamer.

XNoot
2

Circulaire wapens en munitie 2005, pagina 29–33. http://www.justitie.nl/onderwerpen/criminaliteit/wapens/index.aspx

Naar boven