29 754
Terrorismebestrijding

nr. 160
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 mei 2009

Hierbij bied ik u het eerste monitorrapport aan inzake de toepassing van de Wet ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven in de praktijk.1

Op 1 februari 2007 is de Wet ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven in werking getreden (Stb. 2006, 580). De werking van deze nieuwe wetgeving wordt met behulp van twee instrumenten onderzocht. De wet wordt in de eerste plaats vijf jaar na haar inwerkingtreding integraal geëvalueerd. Voorts vindt elk lopend jaar een monitoronderzoek plaats waarover aan beide Kamers der Staten-Generaal wordt gerapporteerd.

Het voorliggende monitorrapport betreft de periode van februari 2007 tot februari 2008. Het gaat hier om de eerste, voorlopige bevindingen van de toepassing van de betreffende wet. Een integraal beeld volgt bij de evaluatie van de wet.

Het onderzoek was gericht op de implementatie van de nieuwe regelgeving en de eerste toepassing van de wetgeving in de praktijk. Uit het onderzoek, dat is uitgevoerd door het Wetenschappelijk Onderzoeken Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie, in opdracht van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, blijkt dat de implementatie van de wetgeving over het algemeen goed is verlopen. Er is nog weinig ervaring met de nieuwe regeling opgedaan. Dit laat onverlet dat de meerwaarde van de wetgeving in de praktijk wordt onderschreven. Voor een effectieve terrorismebestrijding, blijft het van belang te investeren in de onderlinge afstemming tussen organisaties en binnen opsporingsinstanties. Deze eerste bevindingen zullen aan de Commissie-Suyver ter beschikking worden gesteld ten behoeve van haar taakopdracht.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven