29 754
Terrorismebestrijding

nr. 130
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 juni 2008

Binnen de vaste commissie voor Justitie1 hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de minister van Justitie d.d. 3 juli 2007 inzake de gevolgen van recente antiterrorismewetgeving van de Verenigde Staten voor de uitleveringsrelatie tussen Nederland en de Verenigde Staten (29 754, nr. 102) enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. Bij brief van 4 juni 2008 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

Elagab

I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

Met belangstelling hebben de leden van de CDA-fractie kennisgenomen van de onderhavige brief. Evenals de regering zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat het bestrijden van terrorisme bijzondere aandacht verdient. Tussen Nederland en de Verenigde Staten (VS) is een Uitleveringsverdrag van kracht. Zowel de regering als de leden van de CDA-fractie zijn van mening dat uitlevering van verdachten aan de VS in het kader van terrorismebestrijding steeds gepaard moet gaan van garanties dat de persoon vervolgd en berecht zal worden conform alle gebruikelijke waarborgen en beginselen van het commune strafrechtelijke systeem. Met de invoering van de Military Commissions Act (MCA) in 2006 in de VS is de vraag ontstaan in hoeverre uitgeleverde verdachten nog conform het reguliere rechtssysteem zullen worden berecht of juist door een militaire commissie, waar de MCA naar verwijst. Met betrekking tot de conclusies van de regering hebben de leden van de CDA-fractie echter de volgende vragen.

In de brief wordt door de regering geconcludeerd dat zij door middel van garanties en toezeggingen een reguliere rechtsgang voor de uitgeleverde verdachte wil bewerkstelligen. De leden vragen of er in de praktijk daadwerkelijk niets verandert voor de rechtsgang van een uitgeleverde verdachte met de inwerkingtreding van de MCA. Daarnaast menen de leden van de CDA-fractie dat de VS de MCA hebben ingevoerd om het ook daadwerkelijk toe te passen. De leden van de CDA-fractie zijn het met de regering eens dat alles in het werk moet worden gesteld om te voorkomen dat een Nederlander voor een MCA moet verschijnen. De leden vragen dan ook in hoeverre de VS in de praktijk akkoord zullen gaan met de door Nederland vereiste toezeggingen en garanties. Bovendien is in de brief te lezen dat er een verplichting tot uitlevering bestaat op grond van het Uitleveringsverdrag. De leden van de CDA-fractie vernemen graag van de regering in hoeverre een verzoek van de VS tot uitlevering van een verdachte door Nederland nog geweigerd kan worden, wanneer de zaak geheel voldoet aan de voorwaarden van het Uitleveringsverdrag.

Het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de VS betreft een bilateraal verdrag. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de VS met elk Europees land afzonderlijk een bilateraal verdrag heeft gesloten. Gezien het belang van internationale samenwerking in de strijd tegen het terrorisme verzoeken deze leden de regering toe te lichten wat de reactie is geweest van de andere EU-landen en van de Europese Unie in zijn geheel op de invoering van de MCA en de gevolgen van de MCA voor bestaande uitleveringsverdragen. Kan de regering daarbij ingaan op de vraag of er mogelijkheden c.q. initiatieven zijn om, naar analogie van de tussen de Europese Unie en de VS bestaande overeenkomst inzake de verwerking en overdracht van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) door luchtvaartmaatschappijen, te komen tot een gezamenlijk EU-uitleveringsverdrag met de VS?

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben tijdens het algemeen overleg (AO) van 7 september 2006 (Kamerstuk 2006–2007, 29 754, nr. 83) haar bezorgdheid uitgesproken over de gevolgen die de nieuwe antiterrorismewetgeving in de VS zou kunnen hebben voor Nederlandse onderdanen die bij uitlevering mogelijk te maken zouden kunnen krijgen met de MCA.

Het verheugt de leden van de PvdA-fractie dat de regering thans helder, duidelijk en zonder enig voorbehoud, toezegt dat zij zich er voor elke uitlevering van zal vergewissen dat de toepassing van het Uitleveringsverdrag niet zal leiden tot de situatie waarbij de uitgeleverde persoon direct of indirect overeenkomstig de MCA zal worden vervolgd, berecht of gedetineerd, maar na uitlevering te allen tijde zal worden berecht voor een reguliere rechtbank en dat daarnaast steeds moet vaststaan dat de persoon in de VS zal worden gedetineerd onder een regulier regime en dat consulaire assistentie aan Nederlandse onderdanen steeds mogelijk zal zijn.

In de onderhavige brief wordt voorts aangegeven dat de Nederlandse overheid een aantal van de zorgen, van met name non-gouvernementele organisaties over een mogelijke aantasting van fundamentele strafprocedurele waarborgen, deelt. Welke zorgen precies, zo vragen deze leden zich nog af, en op welke wijze en hoe actief gaat de regering volgen of deze zorgen terecht blijken te zijn.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

Allereerst spreken de leden van de SP-fractie hun waardering uit voor het feit dat ook de Nederlandse regering bezorgd is over de toepassing van de MCA in de VS. Deze leden kunnen zich dan ook goed vinden in de opstelling van de regering dat voorkomen moet worden dat een uitgeleverde persoon direct of indirect onder het regime van de MCA zal vallen.

Tevens waarderen de leden de onverkorte toepassing van het specialiteitsbeginsel, waarmee wordt voorkomen dat de uitgeleverde persoon voor andere feiten wordt vervolgd of vastgezet dan waarvoor de uitlevering is toegestaan. Kan de regering aangeven wat de ervaringen in het verleden zijn met betrekking tot dit specialiteitsbeginsel? Is het wel eens voorgekomen dat er inbreuk is gemaakt op dit specialiteitsbeginsel, dan wel dat er dreigde inbreuk op gemaakt te worden? Op welke wijze krijgt de regering in het algemeen informatie over hoe de vervolging en berechting van een uitgeleverde persoon in de VS verloopt? Kan de regering steeds volgen hoe het de uitgeleverde persoon vergaat?

De leden van de SP-fractie constateren dat er in de onderhavige brief niet wordt gerept over het terugleveren van uitgeleverde personen, terwijl dit steeds het uitgangspunt is geweest bij de uitleveringsrelatie met de VS.

Naar de mening van deze leden zou het zo moeten zijn dat een persoon die wordt uitgeleverd zo kort mogelijk voor de berechting naar de VS zou moeten worden overgebracht. Daarnaast zou de VS steeds een duidelijke terugkeergarantie af moeten geven. De voorwaarde die bij een uitlevering steeds gesteld zou moeten worden is dat een uitgeleverde persoon, aan wie een vrijheidsstraf is opgelegd, zijn vrijheidsstraf in Nederland mag ondergaan, conform artikel 4 tweede lid van de Uitleveringswet. Deze afspraak is volgens de leden van de SP-fractie ook steeds het uitgangspunt geweest. Deze leden vragen of deze afspraak nog in de zin van harde terugkeergaranties geldt. Zo ja, waarom staat deze niet vermeld in de brief? In hoeverre is de VS in het verleden steeds bereid geweest een terugkeergarantie af te geven? Kan de regering toezeggen dat bij ieder uitleveringsverzoek een individuele terugkeergarantie wordt verlangd, bij gebreke waarvan uitlevering achterwege blijft?

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie danken de regering voor de toelichting op de punten die tijdens het plenaire debat naar aanleiding van het verslag algemeen overleg d.d. 3 oktober 2006 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2006–2007, nr. 7, blz. 418-424) inzake terrorisme ter sprake kwamen.

De leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met de voorwaarden die de regering stelt aan de uitlevering van personen voor feiten die ook onder de MCA vallen. Deze leden zijn tevreden met de garanties en toezeggingen die de regering stelt waaraan voldaan dient te worden alvorens een verdachte kan worden uitgeleverd.

Wel vragen de leden van de VVD-fractie de regering nader toe te lichten in hoeverre er een onderscheid gemaakt wordt tussen verdachten met een Nederlandse nationaliteit en verdachten die zich op Nederlands grondgebied bevinden en een andere nationaliteit hebben. Gelden de voorwaarden en nodige garanties en toezeggingen ook ten aanzien van niet-onderdanen? Zo neen, waarom niet?

Daarnaast zijn de leden van de VVD-fractie zeer benieuwd naar de opstelling van de regering wanneer blijkt dat, na uitlevering, toezeggingen niet nagekomen worden. Bijvoorbeeld de situatie waarin een verdachte na uitlevering door Nederland toch voor een militaire commissie berecht zal worden met het argument dat de federale rechtbanken overbelast zijn en/of de specifieke kennis missen. Graag ontvangen deze leden een toelichting van de regering.

In dit licht vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre het specialiteitsbeginsel in Nederland inderdaad eenzelfde uitleg en interpretatie geniet in de VS. Want zoals in de brief al wordt aangegeven, wordt de verdachte voor een feit berecht dat zowel in Nederland als de VS strafbaar is gesteld en dat zowel door de federale rechtbank als door een militaire commissie berecht kan worden.

Volgens de interpretatie van de regering «verbiedt het specialiteitsbeginsel daarmee een berechting in het kader van de MCA, zonder dat hiervoor toestemming is verkregen van Nederland». De leden van de VVD-fractie plaatsen hier toch vraagtekens bij, immers de verdachte wordt wel voor hetzelfde feit berecht, alleen middels een ander systeem, te weten de militaire commissie in plaats van de federale rechtbank.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie naar de reciprociteit van de werking van het verdrag in de praktijk. In hoeverre zal de regering actief om uitlevering van verdachten in de VS vragen met een Nederlandse nationaliteit? En in hoeverre zal de regering gevolgen verbinden aan het mogelijk niet meewerken van de VS aan de uitlevering aan Nederland in geval van terrorisme verdachten, zo vragen deze leden.

Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie

Vanwege de noodzakelijk geachte strafrechtelijke samenwerking zijn in 1980 al tussen ons land en de VS verdragen gesloten over wederzijdse rechtshulp in strafzaken en uitlevering. Deze strafrechtelijke samenwerking is van groot belang om de internationale bestrijding van grensoverschrijdende, waaronder georganiseerde misdaad, mogelijk te maken.

Het vertrouwensbeginsel geldt als basis voor het sluiten van verdragen, maar ook bij de uitvoering van uitleverings- en rechtshulpverzoeken. Er dient een zodanig vertrouwen te zijn in het Amerikaanse rechtssysteem dat strafrechtelijke samenwerking verantwoord kan plaatsvinden.

De leden van de PVV-fractie willen benadrukken dat, zeker in deze tijd, een nauwe strafrechtelijke samenwerking met de VS van groot belang is, zowel in verband met de drugsproblematiek als in het kader van bestrijding van terrorisme.

Deze leden zijn van oordeel dat een positieve opstelling van Nederland jegens en medewerking aan de Amerikaanse aanpak van het terrorisme in beginsel op zijn plaats is.

In de brief wordt eerst ingegaan op de MCA, waar met name vanuit de hoek van non-gouvernementele organisaties kritiek op wordt geleverd.

Men maakt zich zorgen over een mogelijke aantasting van fundamentele strafprocedurele waarborgen. De regering geeft daarbij aan dat de Nederlandse overheid een aantal van deze zorgen deelt, zonder te specificeren welke zorgen dat zijn.

De leden van de PVV-fractie zouden graag van de regering willen weten welke zorgen de regering heeft over de toepassing van de MCA. Zijn deze zorgen aan de Amerikaanse regering kenbaar gemaakt en is daar een reactie opgevraagd? Binnen het kader van een goede samenwerking met bondgenoten in de strijd tegen het terrorisme, past het om dergelijke zorgen met de partner in die strijd te bespreken. Is dat gebeurd en wat zijn daarvan de uitkomsten?

In de brief is te lezen dat de regering zich er telkens van zal vergewissen dat de toepassing van het Uitleveringsverdrag niet zal leiden tot de situatie waarbij de uitgeleverde persoon direct of indirect overeenkomstig de MCA zal worden vervolgd, berecht of gedetineerd. Dit komt erop neer dat indien door de VS om uitlevering wordt gevraagd voor een feit waar de MCA op van toepassing zou kunnen zijn, er aan de VS garanties en toezeggingen worden gevraagd dat een uitgeleverde persoon noch direct, noch indirect onder het regime van de MCA zal vallen.

De leden van de PVV-fractie willen graag van de regering weten of er zich al situaties hebben voorgedaan waar de VS de gevraagde toezeggingen en garanties niet konden geven, waardoor de regering niet tot uitlevering is overgegaan?

II. REACTIE VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de Vaste Commissie voor Justitie. In mijn brief van 3 juli 2007 heb ik toegelicht wat de gevolgen zijn van de gewijzigde anti-terrorismewetgeving, de «Military commissions Act 2006» (hierna MCA), van de Verenigde Staten voor de uitleveringsrelatie tussen Nederland en de Verenigde Staten. Ik heb in deze brief aangegeven dat ik mij er telkens van zal vergewissen dat uitlevering er niet toe zal mogen leiden dat de uitgeleverde persoon direct of indirect overeenkomstig de MCA zal worden behandeld. Door middel van het vragen van garanties aan de Verenigde Staten wordt zeker gesteld dat de uitgeleverde personen worden berecht binnen het commune strafrechtsysteem in de Verenigde Staten.

De vragen van de commissie zal ik navolgend per fractie beantwoorden.

2. Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vroegen welke veranderingen er in de praktijk zijn voor de rechtsgang van een uitgeleverde verdachte met de inwerkingtreding van de MCA. Voor een uitgeleverde verdachte zal door de gestelde garanties en toezeggingen niets veranderen ten opzichte van de uitlevering voor de inwerkingtreding van de MCA. Ik zal uitlevering immers slechts toestaan in die gevallen waarin gewaarborgd is dat de uitgeleverde persoon volgens het reguliere strafrechtelijke systeem wordt vervolgd, berecht en gedetineerd.

Daarnaast wilden de leden van de CDA-fractie weten in hoeverre de VS in de praktijk akkoord gaan met de vereiste toezeggingen en garanties. Er heeft zich tot op heden één uitleveringsverzoek voorgedaan in verband met terroristische misdrijven. In die zaak zijn de vereiste garanties en toezeggingen gevraagd en verkregen.

De CDA-fractieleden stelden de vraag in hoeverre een verzoek van de VS tot uitlevering kan worden geweigerd, wanneer het verzoek voldoet aan de voorwaarden van het Uitleveringsverdrag. Het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika van 24 juni 1980 gaat uit van de verplichting om uit te leveren. Daarnaast kent het verdrag weigeringsgronden. Wanneer uit een uitleveringsverzoek zou blijken dat uitlevering wordt verzocht voor berechting op grond van de MCA zal uitlevering worden geweigerd.

De leden van de CDA-fractie wilden graag weten wat zijn de reacties zijn geweest van andere EU-landen en van de EU op de invoering van de MCA. Daarnaast wilden zij weten wat de gevolgen van de MCA voor de bestaande uitleveringsverdragen zijn.

Een aantal Europese landen heeft bezorgdheid geuit naar de autoriteiten van de Verenigde Staten over de invoering van de MCA. Voor zover mij bekend hebben deze bezwaren niet geleid tot het wijzigen of niet toepassen van bestaande uitleveringsverdragen.

De leden van de CDA-fractie vroegen zich af in hoeverre de VS met elk Europees land afzonderlijk een bilateraal verdrag hebben gesloten, en of er mogelijkheden of initiatieven zijn genomen om te komen tot een gezamenlijk EU-uitleveringsverdrag met de VS.

Reeds na de aanslagen in de VS op 11 september 2001 is door de Europese Unie nagegaan of, en zo ja, op welke wijze, de strafrechtelijke samenwerking tussen de (toen vijftien) lidstaten van de EU en de VS verbetering behoefde. Op het terrein van de uitlevering werd geconstateerd dat weliswaar alle landen een uitleveringsverdrag hadden gesloten met de Verenigde Staten, maar dat de inhoud van sommige daarvan zeer verouderd was. Er werd besloten om aanvullende overeenkomsten over uitlevering (en rechtshulp) te sluiten. Op 25 juni 2003 is te Washington tot stand gekomen de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 2004, 297) (hierna EU-VS uitleveringsovereenkomst). De overeenkomst moet ertoe leiden dat tussen alle lidstaten en de Verenigde Staten een vergelijkbaar niveau van verdragsverplichtingen tot stand komt. Ter uitvoering van deze overeenkomst is het op 29 september 2004 te ’s-Gravenhage totstandgekomen Verdrag bevattende het instrument bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie, ondertekend te Washington op 25 juni 2003, inzake de toepassing van het uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika ondertekend te ’s-Gravenhage op 24 juni 1980 (Trb. 2004, 299). De overeenkomst en het verdrag liggen momenteel ter goedkeuring voor aan de Tweede Kamer. Ik verwijs u voor meer informatie naar Kamerstukken II 2007–2008, 31 307 (R 1842).

3. Vragen en opmerkingen van de PvdA

De PvdA-fractie wil weten welke zorgen de Nederlandse overheid heeft over een mogelijke aantasting van fundamentele strafprocedurele waarborgen, en op welke wijze en hoe actief de regering zal volgen of deze zorgen terecht blijken te zijn.

Er zijn door Nederland in een eerder stadium specifiek bezwaren tegen de MCA kenbaar gemaakt aan de Amerikaanse regering1. Een belangrijk bezwaar van Nederlandse zijde, dat samenhangt met de uitleveringsprocedure, betreft de mengeling van oorlogsrecht, commuun strafrecht en sui generisrecht in de MCA. Omdat de MCA een militair karakter heeft, worden rechten en waarborgen die een persoon in het commune strafrechtelijke systeem zouden toekomen, niet toegekend aan de personen die onder de MCA vallen.

Indien een opgeëiste persoon aan de VS wordt uitgeleverd onder de garanties en toezeggingen zoals genoemd in mijn brief d.d. 3 juli, zal Nederland in het oog houden hoe de vervolging, berechting en detentie van de persoon verlopen. Zoals reeds eerder is aangegeven zal een persoon slechts worden uitgeleverd indien deze op reguliere wijze conform het commune straf(proces)recht wordt vervolgd. Voor de uitgeleverde persoon zal geen verandering optreden met de situatie die gold voordat de MCA in werking trad. Net als voorheen zal uitgeleverde personen immers een normale strafrechtelijke berechting in de VS te wachten staan. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.

4. Vragen en opmerkingen van de SP fractie:

De SP-fractie heeft gevraagd naar de ervaringen in het verleden met betrekking tot het specialiteitsbeginsel. Met name vroeg de SP zich af of er wel eens inbreuk is gemaakt of dreigde te worden gemaakt op het beginsel.

Uitlevering wordt altijd toegestaan ten behoeve van specifiek omschreven feiten. Deze feiten zijn te vinden in het uitleveringsverzoek. Op grond van artikel 15 van het Verdrag kan een persoon, behoudens in het artikel genoemde uitzonderingen, niet voor andere dan deze feiten in hechtenis worden gesteld, berecht of bestraft. Tot op heden is mij nimmer gebleken dat de Verenigde Staten zich niet houden aan het specialiteitsbeginsel.

Voorts heeft de SP-fractie gevraagd op welke wijze de regering in het algemeen informatie krijgt over hoe de vervolging en berechting van een uitgeleverde persoon in de VS verloopt, en of de regering steeds kan volgen hoe het de uitgeleverde persoon vergaat. Elke Nederlander kan een beroep doen op de consulaire bijstand door het ministerie van Buitenlandse Zaken. Indien het noodzakelijk is dat informatie wordt verkregen over de vervolging en berechting van een uitgeleverde persoon, kan deze informatie worden opgevraagd bij de desbetreffende VS-autoriteiten. Tevens bevindt zich in de VS een Nederlandse verbindingsmagistraat, die informatie kan inwinnen over de vervolging en berechting van personen.

Ten slotte heeft de SP-fractie vragen gesteld over de terugkeergarantie. De SP-fractie wil weten of dit een harde garantie is, en zo ja, waarom deze niet in de brief staat. Daarnaast heeft de SP-fractie gevraagd in hoeverre de VS in het verleden bereid is geweest om een terugkeergarantie te geven, en of de regering een dergelijke individuele terugkeergarantie kan toezeggen alvorens uit te leveren.

Bij notawisseling van 11 juli 1991 tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika heeft de VS een algemene terugkeergarantie voor Nederlandse onderdanen afgegeven, waarbij de VS ermee akkoord gaan dat de in de VS opgelegde straf wordt omgezet door de Nederlandse rechter. Nederland eist in de regel geen aanvullende garanties in individuele zaken. De Nederlanders die tot op heden zijn uitgeleverd zijn allen door de VS in de gelegenheid gesteld een verzoek in te dienen om hun straf in Nederland te ondergaan en zijn, voorzover zij een verzoek hiertoe hebben ingediend, ook teruggeleverd.

5. Vragen en opmerkingen van de VVD fractie

De VVD-fractie heeft gevraagd in hoeverre onderscheid wordt gemaakt tussen Nederlandse verdachten en anderen, en of voor mensen met een andere dan de Nederlandse nationaliteit dezelfde voorwaarden gelden.

Voor wat betreft de garanties die worden beschreven in mijn brief van 3 juli is de nationaliteit van de verdachte niet relevant. Voor mensen met een niet-Nederlandse nationaliteit wordt alleen geen terugkeergarantie gevraagd.

Ten aanzien van de vraag van de VVD-fractie wat de regering zal doen wanneer na uitlevering de toezeggingen niet nagekomen worden, volsta ik met de opmerking dat ik geen aanleiding heb te veronderstellen dat de Verenigde Staten gedane toezeggingen en garanties niet na zullen komen.

De VVD-fractie stelde de vraag in hoeverre het specialiteitsbeginsel in de VS op dezelfde wijze wordt uitgelegd als in Nederland.

Mij is niet gebleken dat artikel 15 van het Uitleveringsverdrag door de VS anders wordt uitgelegd. De tekst van artikel 15 stelt dat een persoon niet in hechtenis wordt gesteld, berecht of gestraft ter zake van een ander feit dan datgene waarvoor uitlevering wordt toegestaan. Dit artikel, in combinatie met de garantie van de VS dat de persoon voor een reguliere rechtbank in de Verenigde Staten zal worden berecht en onder een regulier regime zal worden gedetineerd, stellen zeker dat een uitgeleverde persoon niet wordt vervolgd, berecht ofwel gedetineerd onder het regime van de MCA.

Tot slot vroeg de VVD-fractie in hoeverre de Nederlandse regering de VS actief om uitlevering zal vragen van verdachten met een Nederlandse nationaliteit, en wat Nederland zal ondernemen indien de VS in deze gevallen niet meewerkt.

Het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten is gesloten met als doel het onderling uitleveren van personen die worden verdacht van het plegen van misdrijven, dan wel veroordeelde personen. Nederland levert op basis van het verdrag personen uit aan de Verenigde Staten, omgekeerd levert de Verenigde Staten personen uit aan Nederland. Uitlevering van een persoon (met de Nederlandse nationaliteit) wordt gevraagd indien in Nederland een strafvervolging loopt tegen de persoon en de aanhouding van de verdachte is bevolen, dan wel indien een onherroepelijk vonnis moet worden geëxecuteerd. Indien een verzoek aan de in het verdrag gestelde vereisten voldoet, is er geen reden om te verwachten dat de VS de persoon niet aan Nederland zal uitleveren. Door Nederland opgeëiste personen worden in de regel door de VS zonder problemen uitgeleverd.

Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie

De PVV-fractie wil weten welke zorgen de Nederlandse overheid heeft over een mogelijke aantasting van fundamentele strafprocedurele waarborgen, en of de zorgen terzake zijn gedeeld met de VS.

Ik verwijs u naar het antwoord op de vraag van de PvdA-fractie onder 3.

Op de vraag van de PVV-fractie of zich al situaties hebben voorgedaan waar de VS de hiervoor bedoelde toezeggingen en garanties niet konden geven, kan ik melden dat zich deze situatie tot nu toe niet heeft voorgedaan.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (CU) en Slob (CU).

Plv. leden: Uitslag (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Vacature (algemeen), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), De Vries (CDA), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Vacature (algemeen), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).

XNoot
1

Ik verwijs u naar de beantwoording van de Kamervragen door mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken (Kamerstukken II, 2006–2007, Aanhangsel Handelingen, nr. 211, blz. 449).

Naar boven