29 752
Modernisering van het ondernemingsrecht

nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 november 2007

De Minister van Justitie draagt zorg voor de fundamenten van de rechtsorde, de rechtspleging en de rechtshandhaving. Daarbij streeft hij naar helderheid over de rechten en plichten van burgers en bedrijven en de mogelijkheid om eventuele geschillen over het gebruik respectievelijk de naleving op rechtvaardige wijze te beslechten. De wetgeving moet voldoen aan kwaliteitseisen en moet ook uitvoerbaar, handhaafbaar en effectief zijn. Justitie zoekt telkens naar een balans tussen de verschillende individuele belangen en het algemene belang. Voorts wordt rekening gehouden met het feit dat Nederland deel uitmaakt van de Europese en de internationale rechtsorde.

Deze algemene uitgangspunten zijn ook van belang voor de wetgeving op sociaal-economisch terrein, zoals het consumentenrecht, het arbeidsrecht en het ondernemingsrecht. De normen die in de respectieve wetgeving zijn neergelegd zijn de resultante van een proces van afweging van belangen. Daarvoor zijn verschillende vragen gesteld en beantwoord. Welke zijn de relevante belangen? Wegen de verschillende belangen even zwaar of moet aan een bepaald belang prioriteit worden gegeven? Zijn de belangen voldoende gewaarborgd wanneer partijen met een beroep op contractsvrijheid overgaan tot het bepalen van de onderlinge verhouding? Moet bescherming worden geboden aan een relatief zwakkere partij? Evenzeer zijn morele en ethische waarden van belang; welk gedrag is maatschappelijk behoorlijk en acceptabel. Dat betekent overigens niet dat verandering van eenmaal vastgelegde normen is uitgesloten; maatschappelijke opvattingen wijzigen ook. Wel moet bij elke verandering een nieuwe afweging van de dan relevante belangen plaatsvinden.

Ook de Europese en internationale dimensies zijn belangrijk. Er zijn vele Europese richtlijnen op sociaal-economisch gebied tot stand gekomen. De richtlijnen leiden tot een zekere harmonisatie. Tegelijkertijd valt op dat – bijvoorbeeld in het ondernemingsrecht – het rechtsstelsel als zodanig een concurrentiefactor wordt, net zoals fysieke infrastructuur, het loonkostenniveau of het fiscale regime. Zo is voor de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsplaats voor bedrijven van belang dat aantrekkelijke rechtsvormen worden aangeboden.

In het ondernemingsrecht wordt gestreefd naar vrijheid voor ondernemers om voor hun bedrijfsactiviteiten te kiezen voor een rechtsvorm die aansluit bij hun behoeften. Dit past in mijn streven naar een aantrekkelijk en concurrerend ondernemingsrecht. Tegelijkertijd wordt de vrijheid om rechtsvormen te kiezen en in te vullen naar persoonlijke behoefte begrensd door de notie dat ondernemingen ook een maatschappelijke importantie hebben. Dat is aanleiding voor een invulling van de private verhoudingen via de wet. Op die wijze kan rekening worden gehouden met de bescherming of versterking van de positie van een minder sterke partij.

Een wettelijke invulling is bijvoorbeeld de verplichting om informatie te verstrekken via de jaarrekening of het jaarverslag. Ook de norm voor het bestuur dat het dient te handelen in het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming is zo’n nadere invulling. De zorgvuldige afweging van belangen die dat vergt, wordt ondersteund door een goed en onafhankelijk toezicht op het bestuur. Toezicht kan vorm krijgen in een raad van commissarissen, maar ook in een monistische bestuursstructuur. In die laatste structuur bestaat het bestuur voor een deel uit toezichthoudende bestuurders. Versterking van de positie van de ondernemingsraad ten aanzien van het voorgenomen beloningsbeleid van de NV kan vorm krijgen in de mogelijkheid om het werknemersstandpunt toe te lichten in de aandeelhoudersvergadering. Ondersteuning van bepaalde partijen die belang hebben bij het goed functioneren van een rechtspersoon kan ook vorm krijgen in een regeling voor geschillenbeslechting in de onderneming. Een voorbeeld is de enquêteprocedure, die ondermeer is opengesteld voor aandeelhouders en vakbonden.

Graag ga ik hierna meer concreet in op mijn belangrijkste voornemens ten aanzien van het ondernemingsrecht. Ik maak van de gelegenheid gebruik om uw Kamer voorts te informeren over de stand van zaken van een reeks overige werkzaamheden op dit rechtsgebied. Een overzicht is opgenomen in een bijlage.

Speerpunten modernisering ondernemingsrecht voor de komende periode

a. Inrichting van grote ondernemingen

Een wetsvoorstel betreffende de verhouding en de inrichting van bestuur en toezicht bij grote ondernemingen is al enige tijd in voorbereiding. Het wetsvoorstel moet een regeling geven voor het opnemen van uitvoerende bestuurders en toezichthoudende bestuurders in één vennootschapsorgaan. Dat biedt een heldere wettelijke basis voor de inrichting van het bestuur en toezicht volgens zowel het dualistische als het monistische model. De bruikbaarheid van de rechtsvorm van de NV kan daarmee voor zowel het nationale als internationale bedrijfsleven worden vergroot.

Het wetsvoorstel zal ook een voorziening geven voor het geval er een tegenstrijdig belang is van een bestuurder of commissaris ten opzichte van het belang van de vennootschap. Een dergelijke regeling is onder meer wenselijk omdat de bestaande regelgeving onvoldoende rekening houdt met toezichthoudende en uitvoerende bestuurders die in één orgaan zitting nemen.

Een centrale vraag is ook of en zo ja, voor welke grote vennootschappen toezicht moet worden voorgeschreven. Over het onderwerp evenwichtig ondernemingsbestuur is onder meer in het kader van de SER gesproken. Daarbij is de vraag aan de orde gesteld of een nieuwe invulling moet worden gegeven aan het toezicht op het bestuur van grote ondernemingen, mede in het licht van de internationalisering van het bedrijfsleven. Ten gevolge van die internationalisering moet rekening worden gehouden met internationaal opererende (beurs)vennootschappen waarvan slechts een deel van de werknemers in Nederland werkzaam is bij de beursvennootschap of het concern. Het SER-advies wordt in de maand december verwacht, waarna een kabinetsreactie zal worden opgesteld. Ik streef ernaar om aan het begin van het volgende jaar een voorontwerp van een wetsvoorstel met toelichting ter consultatie uit te zetten.

b. Herbezinning op geschillenbeslechting in de onderneming

De modernisering van materiële regels van het vennootschapsrecht en het jaarrekeningenrecht kan geschillen in de onderneming niet voorkomen. In de afgelopen jaren zijn verschillende proefschriften en artikelen verschenen waarin wordt aangedrongen op de introductie van nieuwe mogelijkheden om geschillen te beslechten. In de literatuur is bijvoorbeeld geopperd de mogelijkheid voor aandeelhouders van beursvennootschappen om via de rechter afgeleide schade- vanwege een waardedaling van hun aandelen – te verhalen op de bestuurders van de vennootschap en de mogelijkheid om een «business judgement rule» – als norm voor de rechter om bestuurshandelingen te beoordelen – in Nederland te introduceren. Voordat echter over de wenselijkheid van dergelijke maatregelen kan worden beslist, is het noodzakelijk eerst de bestaande faciliteiten voor de beslechting van geschillen in de onderneming in ogenschouw te nemen. Daarbij kunnen ook de reeds voor het BV-recht voorgestelde wijzigingen van de geschillenregeling en de verhouding van die regeling ten opzichte van het enquêterecht worden betrokken. Een en ander sluit aan bij het uitgangspunt dat een goede juridische infrastructuur moet voorzien in een snelle en efficiënte toegang tot de rechter.

Veel geschillen worden via het enquêterecht beslecht. Het aantal zaken dat aan de Ondernemingkamer (OK) wordt voorgelegd, geeft aan dat de enquêteprocedure voorziet in een behoefte. Oorspronkelijk was het doel van de enquêteprocedure om in te grijpen in een vennootschap waar wanbeleid plaatsvindt. De vennootschap kan door de rechter met een aantal maatregelen weer op het goede spoor worden gezet. Zo kunnen besluiten van de aandeelhoudersvergadering, het bestuur of de raad van commissarissen worden geschorst of vernietigd, kunnen bestuurders of commissarissen worden geschorst of ontslagen en andere bestuurders of commissarissen tijdelijk worden aangesteld en kan tijdelijk van statutaire bepalingen worden afgeweken. Dat ingrijpen door de rechter is in het belang van de vennootschap en in het verlengde daarvan ook van de aandeelhouders, werknemers, crediteuren etc. In het kader van de procedure stelt de OK onderzoekers aan, die haar moeten rapporteren over het beleid van de vennootschap. Op basis van het rapport oordeelt de OK of sprake is van wanbeleid en kunnen voorzieningen worden getroffen. De OK kan tussentijds ook voorlopige voorzieningen treffen. In beginsel draagt de vennootschap de kosten van de procedure.

In de literatuur wordt met enige regelmaat over de enquêteprocedure gediscussieerd. Enerzijds wordt dan gewezen op de snelheid en deskundigheid van de OK. Anderzijds wordt wel gesteld dat:

• geschillen aan de OK worden voorgelegd die ook door de gewone rechter (eventueel in kort geding) beslecht zouden kunnen worden;

• de processuele waarborgen in de enquêteprocedure minder zijn ingebed dan in andere procedures;

• enquêteprocedures regelmatig eindigen met een voorlopige voorziening, terwijl geen onderzoek naar het beleid en de gang van zaken bij de vennootschap wordt ingesteld;

• de vraag rijst of de wet voldoende invulling geeft aan de voorlopige en permanente voorzieningen die de OK kan opleggen in het kader van een enquêteprocedure.

Naar mijn mening is het van groot belang te onderzoeken of aan de OK meer en andere zaken worden voorgelegd dan oorspronkelijk voorzien en of er procedurele zwaktes zijn. Een goed werkende rechtspleging versterkt het concurrerend vermogen van Nederland en bevordert het vestigingsklimaat.

Zoals bekend, heeft de OK uitspraak gedaan in enkele spraakmakende zaken. Echter, een zorgvuldige evaluatie van het enquêterecht vereist dat ik ook voldoende aandacht laat uitgaan naar de vele enquêteprocedures die minder in de publieke belangstelling hebben gestaan, maar wel van groot belang zijn geweest voor de beslechting van het desbetreffende geschil. Teneinde een beter inzicht te verkrijgen in de jurisprudentie van de OK, heb ik ingestemd met empirisch onderzoek naar de vraag welk type geschillen in de praktijk aan de OK wordt voorgelegd in het kader van een enquête. Ook zal worden bezien welke (voorlopige) voorzieningen zijn getroffen en welke zaken hebben geleid tot cassatie. Het onderzoek wordt geleid door Prof. Mr. M. Kroeze (EUR) en Prof. K. Cools (RUG). Ter beantwoording van de vraag of de bestaande regelgeving voldoende aanknopingspunten biedt voor de beslechting van geschillen in de onderneming, onder meer via het enquêterecht, zal mijn ministerie voorts enkele rondetafelgesprekken met verschillende experts uit de rechterlijke macht, de advocatuur, bedrijfsleven en wetenschap organiseren.

Ik wil verder nog melding maken van de adviesaanvraag van 19 juni 2007 waarin het kabinet aan de SER heeft gevraagd of de ondernemingsraad toegang tot het enquêterecht moet krijgen. Uit een voorlopig rapport van bevindingen komt naar voren dat voor het enquêterecht bijzondere belangstelling bestaat. Het kabinet ziet het eindrapport graag tegemoet.

Ik stel mij voor u medio volgend jaar te informeren over de resultaten van het empirische onderzoek en de rondetafelgesprekken. Mede op basis van die resultaten zal worden bepaald of en zo ja in hoeverre wetswijziging wenselijk is.

c. Bezoldiging

Het kabinet heeft in het kader van het Coalitie-akkoord aangekondigd dat de ondernemingsraad een adviesrecht dient te hebben ten aanzien van topsalarissen in de private sector. Een wetsvoorstel dat hieraan uitwerking geeft, is in voorbereiding.

Op grond van de bestaande regelgeving dient elke NV een bezoldingsbeleid terzake de bestuurders van de vennootschap te hebben (artikel 2:135 BW). Het beleid wordt vastgesteld door de aandeelhoudersvergadering. Het gaat hier om een dwingendrechtelijke regeling, ten behoeve van een zuivere verhouding tussen enerzijds de aandeelhouders en anderzijds het bestuur en de raad van commissarissen. De vaststelling van de bezoldiging van een individuele bestuurder kan desgewenst door de aandeelhoudersvergadering aan de raad van commissarissen worden opgedragen.

Alle organen die bij de besluitvorming over bezoldiging zijn betrokken, dienen te beschikken over de benodigde informatie voor een behoorlijke uitoefening van hun taken. Het beloningsbeleid moet reeds schriftelijk en gelijktijdig met de aanbieding aan de aandeelhoudersvergadering ter kennisneming worden aangeboden aan de ondernemingsraad, indien de vennootschap op grond van de wet een ondernemingsraad heeft ingesteld. Tot de informatie waarover de aandeelhouders bij vaststelling van een beleid op het terrein van de bezoldiging moeten kunnen beschikken, behoort naar de overtuiging van het kabinet ook een opinie van de zijde van de werknemers over dat beleid. Gestreefd wordt naar consultatie over een voorontwerp van een wetsvoorstel in december 2007. Aanbieding aan de Raad van State kan dan plaatsvinden in het eerste kwartaal van 2008.

In verband met het onderwerp bezoldiging wil ik voorts in herinnering brengen dat de Monitoring commissie corporate governance code in december van dit jaar zal berichten over het de relatie tussen de hoogte van de beloning van bestuurders en de resultaten van Nederlandse beursvennootschappen.

d. Maatschappelijke onderneming

Het kabinet ontwikkelt een voorstel voor de rechtsvorm van de maatschappelijke onderneming. Het voorontwerp maakt het voor scholen, zorginstellingen, woningcorporaties en andere instellingen in de semi-publieke sfeer mogelijk om te kiezen voor de rechtsvorm van de maatschappelijke onderneming. Ik wil daarmee recht doen aan de ontwikkelingen die de instellingen in de semipublieke sector hebben doorgemaakt en hen nieuwe mogelijkheden bieden voor de invulling van hun activiteiten.

Enerzijds ondersteun ik de gedachte dat de overheid op dit terrein zou moeten terugtreden zodat de instellingen meer ruimte krijgen voor een eigen beleid. Anderzijds is het belang van maatschappelijke ondernemingen voor onze maatschappij zo groot dat er garanties nodig zijn voor een kwalitatief hoogwaardig bestuur en voor verantwoording aan belanghebbenden wanneer de overheid terugtreedt.

Over een voorontwerp voor de rechtsvorm van de maatschappelijke onderneming is breed geconsulteerd. Vele belanghebbende partijen hebben gereageerd. Niet iedereen blijkt bij voorbaat overtuigd van de meerwaarde van het voorstel in de huidige vorm. Daarom vindt een grondige bezinning op het voorstel plaats. Het kabinet ziet zich voor een aantal belangrijke vragen geplaatst. In hoeverre moet het toezicht op het bestuur via de wet worden ingevuld? Welke instellingen zouden van de regeling gebruik moeten kunnen maken; moeten zij altijd een onderneming in stand houden? In hoeverre moet de positie van de belanghebbenden wettelijk worden verankerd? Is het gewenst winstuitkeringen ten behoeve van investeerders toe te staan en hoe wordt dan omgegaan met de fondsen die uit collectieve middelen zijn verkregen?

Eind november hoop ik van gedachten te wisselen met de organisaties die in de consultatieronde hebben gereageerd, voordat ik nadere voorstellen zal doen. Ik verwacht begin volgend jaar een wetsvoorstel aan de Raad van State voor advies te kunnen zenden.

e. Europese dimensie

Op korte termijn wordt een beperkt aantal nieuwe Europese initiatieven voor het vennootschapsrecht en jaarrekeningenrecht verwacht. De Europese Commissie streeft naar vermindering van de administratieve lasten van het bedrijfsleven. De Commissie onderzoekt of sommige Europese richtlijnen kunnen worden geschrapt omdat zij voor grensoverschrijdende activiteiten niet strikt noodzakelijk zijn en onderzoekt voorts of bestaande richtlijnen een meer flexibele regeling kunnen inhouden zodat de lidstaten meer inrichtingsvrijheid zouden genieten (COM (2007) 394 definitief). Ik steun de gedachte om het Europese vennootschapsrecht en jaarrekeningenrecht op onderdelen minder dwingend te formuleren en de lasten voor het bedrijfsleven waar mogelijk te verminderen. Voorts is regelgeving voor een Europese BV aangekondigd. Met de nieuwe flexibele BV-regeling in het verschiet, lijkt er in Nederland echter weinig behoefte aan een – naar verwachting – weinig flexibele rechtsvorm op Europese leest.

Commissaris McCreevey heeft aangekondigd dat hij geen initiatief zal nemen voor Europese regelgeving ten aanzien van het onderwerp «one share, one vote». Hetzelfde geldt voor een richtlijn ten behoeve van grensoverschrijdende zetelverplaatsing van rechtspersonen, waarnaar Nederland veelvuldig heeft gevraagd. Vanuit verschillende lidstaten die de reële zetelleer hanteren, bestaat daartegen echter weerstand. De terughoudendheid van Commissaris McCreevey sluit aan bij de omstandigheid dat voorstellen voor verdere harmonisatie van het ondernemingsrecht bij verschillende lidstaten op verzet zouden stuiten. Veel lidstaten zetten in op het aantrekkelijk maken van hun nationale ondernemingsrecht teneinde daarmee een goed vestigingsklimaat te bieden. Dat is in Nederland niet anders. Mede met het oog daarop blijft het ondernemingsrecht in de komende periode in beweging.

Het is van belang dat de modernisering van het ondernemingsrecht vaart behoudt. Een modern Nederlands ondernemingsrecht moet kunnen concurreren met het ondernemingsrecht van andere landen. Dat kan voor ondernemers aanleiding zijn om te kiezen voor een Nederlandse rechtsvorm en de Nederlandse rechtssfeer. Graag treed ik met uw Kamer in overleg teneinde de verdere modernisering van het ondernemingsrecht te bespreken.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

BIJLAGE Overige wetgeving ondernemingsrecht en jaarrekeningenrecht

De werkzaamheden aan een reeks voorstellen die zullen leiden tot aanpassing van het ondernemingsrecht en jaarrekeningenrecht worden voortgezet. Deze voorstellen houden verband met het streven naar een aanbod van verschillende en flexibele rechtsvormen die tegemoet komen aan de gerechtvaardigde wensen van ondernemers, aan het behoorlijk afleggen van verantwoording door bestuurders aan commissarissen en aandeelhouders alsmede de beperking van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven (vgl. Modernisering van het ondernemingsrecht (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 752, nr. 2 en Kamerstukken II, 2005–2006, 29 752, nr. 4). Een belangrijk deel van de voorstellen vloeit ook voort uit Europese richtlijnen.

a. BV-recht

De nieuwe regeling voor BV’s zal meer ruimte bieden voor maatwerk in de statuten, bijvoorbeeld ten aanzien van de rechten van aandeelhouders. Het minimumkapitaal wordt afgeschaft. De geschillenregeling wordt aangepast (Kamerstukken II, 2006–2007, 31 058, nrs. 1–4). Een nota naar aanleiding van het verslag is in voorbereiding. Er zal voorts nog een invoeringswet worden opgesteld.

Ik ben er voorstander van om te bezien of ook het NV-recht verdere modernisering kan ondergaan. Zo is gepleit om technische aanpassingen in het BV-recht onderdeel van het NV-recht te laten worden. Dit hangt mede af van de beraadslagingen over het BV-recht door uw Kamer.

b. Personenvennootschap

Het wetsvoorstel tot vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) maakt meer flexibele samenwerkingsvormen mogelijk. Zo kunnen de vennoten van een openbare vennootschap kiezen voor een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid (Kamerstukken I, 2004–2005, 28 746, nr. A). De Eerste Kamer wil het wetsvoorstel gelijktijdig met de Invoeringswet voor de personenvennootschap plenair behandelen (Kamerstukken II, 2006–2007, 31 065, nrs. 1–4).

c. Invoering Limited Liability Partnership?

Mr. J.M. Blanco Fernández en prof. mr. M. van Olffen van de Universiteit Nijmegen hebben op verzoek van het WODC onderzoek gedaan naar Limited Liability Partnerships (LLP’s) en Limited Liability Companies (LLC’s). Het onderzoek omvat een beschrijving van de wettelijke regeling van de LLP en LLC en het gebruik van die rechtsvormen in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Voorts zijn de LLP en de LLC vergeleken met de personenvennootschap en de BV, beiden op basis van de te verwachten aanpassingen en flexibilisering van de bestaande wetgeving. De onderzoekers stellen dat de ervaringen in de onderzochte rechtsstelsel hun niet leidt tot de conclusie dat de invoering van nieuwe rechtsvormen beter bijdraagt aan een bruikbaarder ondernemingsrecht dan hervorming van bestaande rechtsvormen. Uw Kamer wordt op korte termijn meer uitgebreid geïnformeerd over het onderzoek en de reactie van het kabinet.

d. Grensoverschrijdende juridische fusie

Het wetsvoorstel maakt mogelijk dat kapitaalvennootschappen uit verschillende lidstaten juridisch fuseren (Kamerstukken I, 2007–2008, 30 929, nr. A). Een Nederlandse BV kan bijvoorbeeld fuseren met een Duitse GmbH en zij kunnen daarbij desgewenst opgaan in een Nederlandse NV. Het wetsvoorstel betreft de uitvoering van een Europese richtlijn (nr. 2005/56/EG). De implementatietermijn eindigt op 15 december 2007.

e. Wijziging fusie- en splitsingsrichtlijn i.v.m. accountantscontrole van de ruilverhouding van aandelen

De Europese richtlijnen betreffende de binnenlandse fusie en binnenlandse splitsing van NV’s (richtlijn nr. 78/855/EEG respectievelijk richtlijn nr. 82/891/EEG) zijn gewijzigd. Het wordt voor NV’s en BV’s mogelijk om in het kader van een fusie of splitsing af te zien van een accountantsverklaring ten aanzien van de ruilverhouding van de aandelen, mits alle aandeelhouders daarmee kunnen instemmen. De richtlijn moet op 31 december 2008 zijn uitgevoerd. Een ontwerp-wetsvoorstel is onlangs voorgelegd aan de Ministerraad.

f. Wijziging tweede richtlijn i.v.m. kapitaalbescherming NV’s

Het wetsvoorstel tot uitvoering van richtlijn nr. 2006/68/EG betreffende de kapitaalbescherming bij NV’s leidt op een aantal punten tot een flexibilisering van het kapitaalbeschermingsrecht (Kamerstukken II, 2007–2008, 31 220, nr. 1–3). De richtlijn moet op 15 april 2008 in het Nederlandse recht zijn omgezet.

g. Agenderingsrecht

Het kabinet heeft naar aanleiding van adviezen van de Monitoring commissie corporate governance aangekondigd (Kamerstukken II, 2006–2007, 31 083, nr. 1) dat de criteria voor het kunnen uitoefenen van het agenderingsrecht opnieuw zullen worden bezien (vgl. artikel 2:114a BW). Geadviseerd is een agenderingsrecht toe te kennen wanneer een aandeelhouder tenminste 3% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigt, in plaats van de bestaande regeling die uitgaat van 1%. Dit voorstel wordt onderdeel van een meeromvattende regeling in verband met de voorstellen van de Monitoring commissie. Er wordt gestreefd naar consultatie over een voorontwerp voor het einde van dit jaar.

h. Harmonisatie aandeelhoudersrechten

De richtlijn betreffende harmonisatie aandeelhoudersrechten in beursvennootschappen zal leiden tot meer eenvormigheid van bijvoorbeeld de regels terzake de oproepingstermijn van aandeelhouders en het gebruik van een registratiedatum door de vennootschap (Richtlijn nr. 2007/36/EG). Over enkele opties in de richtlijn, zoals die ten aanzien van de termijn tussen de registratiedatum en de datum van een algemene vergadering (artikel 2:119 BW) is geconsulteerd. Een wetsvoorstel is in voorbereiding. Ik streef ernaar een ontwerp voor te leggen aan de commissie vennootschapsrecht in begin 2008.

i. Verplichte corporate governance verklaring

Richtlijn 2006/46/EG verplicht beursvennootschappen om jaarlijks een corporate governance verklaring openbaar te maken. Ook moeten middelgrote en grote ondernemingen informatie bekend maken over transacties met gerelateerde partijen en «off balance arrangements». Ten slotte bevat de richtlijn bepalingen met betrekking tot de collectieve verantwoordelijkheid van het bestuur en de commissarissen voor de financiële verslaggeving en de aansprakelijkheid voor onjuistheden daaromtrent. De richtlijn moet op 5 september 2008 zijn uitgevoerd. Binnenkort wordt een wetsvoorstel tot aanpassing van titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voorgelegd aan de Ministerraad.

j. Instelling auditcommissie

Richtlijn nr. 2006/43/EG betreft de wettelijke controle van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen en moet op 29 juni 2008 zijn uitgevoerd. Artikel 41 van de richtlijn betreft het instellen van een auditcommissie (dan wel het aanwijzen van een orgaan van de vennootschap met een vergelijkbare taak) bij een beursvennootschap. Een algemene maatregel van bestuur is opgesteld. Zoveel mogelijk is aangesloten bij het systeem van de Nederlandse corporate governance code ten aanzien van auditcommissies, zodat beursvennootschappen – binnen de grenzen van de richtlijn en de «pas toe of leg uit regel» terzake de code – maximale flexibiliteit hebben ten aanzien van de inrichting van het interne toezicht. Over het ontwerp-besluit heeft de Raad van State reeds geadviseerd. Het besluit zal op de voet van artikel 2:391 lid 6 BW worden voorgehangen bij uw Kamer zodra het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet toezicht accountantsorganisaties en Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, ter implementatie van richtlijn nr. 2006/43/EG, door het Parlement is aanvaard.

k. Harmonisatie jaarrekening en aangifte vennootschapsbelasting

Met het oog op de verlichting van de administratieve lasten van het bedrijfsleven is het wetsvoorstel tot harmonisatie van de jaarrekening en de aangifte vennootschapsbelasting ingediend (Kamerstukken II, 2007–2008, 31 136, nr. 1–3). Kleine rechtspersonen in de zin van artikel 2:396 BW kunnen voor het opstellen van hun commerciële jaarrekening volstaan met de waardering van de activa en passiva volgens waarderingsgrondslagen die gebruikt worden voor de aangifte vennootschapsbelasting. Vooralsnog moeten kleine rechtspersonen rekening houden met verschillen in het begrippenkader en de waarderingsgrondslagen van het Burgerlijk Wetboek en de fiscale regelgeving. De extra werkzaamheden die daaruit voortvloeien kunnen in de toekomst achterwege blijven.

l. Repressief toezicht of preventief toezicht

Teneinde een nieuw doorlopende toezicht op rechtspersonen mogelijk te maken, in plaats van het bestaande preventieve toezicht, is voor de zomer over een ontwerp-wetsvoorstel geconsulteerd. De reacties waren in het algemeen instemmend. Wel is de aantekening gemaakt dat de meerwaarde van het project nog helderder onder woorden kan worden gebracht en dat bijvoorbeeld meer aandacht kan worden besteed aan aspecten van privacy. Mede met het oog op deze reacties wordt thans andermaal bezien of het voorstel een afdoende wettelijke basis vormt voor het voorgenomen doorlopende toezicht. Het voornemen is het wetsvoorstel in begin 2008 aan de ministerraad voor te leggen.

Naar boven