Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29743 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29743 nr. 6 |
Vastgesteld 5 november 2004
De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoud: | |
Inleidende opmerkingen | |
1. | Algemeen |
2. | Hoofdlijnen van het wetsvoorstel |
3. | Strafrechtelijk gebruik van informatie van veiligheidsdiensten |
4. | Beletten openbaarmaking bepaalde gegevens(Artikel 187d) |
5. | De afgeschermde getuige(Artikelen 226g-226m) |
6. | Het wettelijk bewijsrecht(Artikel 344) |
7. | Artikelsgewijs |
De leden van de CDA-fractie merken op dat de strijd tegen het terrorisme in volle gang is. Regelmatig vernemen zij over aanhoudingen in binnen- en buitenland. Rechtszaken worden aangevangen en in verschillende zaken wacht de inhoudelijke behandeling of uitspraak in appèl danwel cassatie. De Wet op de terroristische misdrijven is inmiddels in werking getreden. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) is en wordt versterkt alsook de landelijke recherche.
De brief van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake terrorismebestrijding van 10 september 2004 (29 754, nr. 1) geeft ook vele voorbereidingen aan van een goede en krachtige aanpak.
In deze sfeer van bescherming van de staatsveiligheid, van onze democratische rechtsstaat en van de levens van onze burgers moet een voortdurende oplettendheid plaatsvinden, mede vorm te geven door een nog te ontwerpen alerteringssysteem.
Nederland moet zich zo goed mogelijk voorbereiden op mogelijke terroristische activiteiten, waarbij terroristische activiteiten uiteraard voorkomen moeten worden.
De leden van de CDA-fractie zijn daarom ingenomen met het voorliggende wetsvoorstel. De veiligheid van de staat en zijn inwoners is gebaat bij een overheid die wetten ontwerpt of aanpast. Daarbij dienen de grenzen opgezocht te worden van wat mogelijk is in de huidige maar ook de toekomstige opvattingen over de rechtsstaat, de veiligheid en bescherming ervan alsmede van haar inwoners.
De aan het woord zijnde leden hebben nog enkele vragen over het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van de inhoud van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de fractie van de VVD hebben eveneens met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel afgeschermde getuigen. Zij waarderen de snelheid waarmee dit wetsvoorstel tot stand is gekomen. Belangrijk is dat met dit wetsvoorstel kan worden voorkomen dat in beginsel bruikbare informatie niet voor het bewijs kan worden gebruikt omdat de betrouwbaarheid daarvan onvoldoende kan worden onderzocht. De discussie speelt zich dan ook niet af rond de vraag of door de AIVD verstrekte informatie kan worden gebruikt in strafzaken, maar rond de vraag hoe dit het best kan worden vormgegeven. Immers, ook nu al wordt AIVD-informatie gebruikt in strafzaken. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben naar aanleiding van dit wetsvoorstel enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met enige ontzetting kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel, houdende – kort gezegd – een regeling om de bruikbaarheid van informatie, afkomstig van de en inlichtingen- en veiligheidsdiensten in de strafrechtspleging te verbeteren. Zij stellen nog enkele vragen.
Het lid van de Groep Wilders heeft met grote belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Met dit wetsvoorstel wordt de bruikbaarheid van ambtsberichten als bron van bewijs verruimd door de hierin opgenomen informatie van de AIVD onderwerp te laten zijn van een nader onderzoek door middel van het verhoren van getuigen. Ook wordt voorgesteld het wettelijk bewijsrecht aan te passen. In het kader van een gedegen en effectieve terrorismebestrijding zijn maatregelen als nu voorgesteld naar de mening van de Groep Wilders onontbeerlijk. Hij heeft nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens gedane uitspraken inzake artikel 6 EVRM grenzen aangeven, waarin het beginsel van een eerlijk proces is vervat. In de memorie van toelichting worden deze uitspraken, waar nodig, vermeld, hetgeen zeer bijdraagt aan het oordeel van deze leden over reikwijdte van de bepalingen in dit wetsvoorstel.
Overigens menen deze leden dat het wetsvoorstel het voorshands op een goede en bruikbare manier mogelijk maakt om de belangen van de staatsveiligheid en het strafproces tegen elkaar af te wegen en met elkaar in balans te brengen. Dat in dit kader de staatsveiligheid prevaleert boven het belang van strafvordering onderschrijven zij voluit.
De leden van de CDA-fractie betreuren het dat er geen mogelijkheid is geweest om de gebruikelijke adviesinstanties te raadplegen. De urgentie van de wet, niet in het minst door de Kamer zelf benadrukt, heeft hiertoe genoopt. Was een snelle consultatie van de Wetenschappelijke Commissie van de Nederlandse vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) niet toch mogelijk geweest?
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het gelet op het belang van de inhoud van dit wetsvoorstel zeer te betreuren valt dat is afgezien van de gebruikelijke procedure om de bekende en vaste adviesinstanties te consulteren. De regering lijkt de lijn te gaan hanteren, dat er aan minder instanties om advies wordt gevraagd naarmate de inhoud van het voorstel belangrijker is. Dat doet geen recht aan het grote belang dat wordt gehecht aan de adviezen van deze instanties. Nu moet de Kamer deze advisering zelf regelen. Dat kan op zich uiteraard prima, maar deze leden achten het fraaier als ook de regering bij het opstellen van het wetsontwerp advies zou hebben ingewonnen. Dat zou de behandeling overigens ook bespoedigen in plaats van – zoals nu – enigszins vertragen. Hangende de behandeling van het wetsvoorstel dat «samenspanning» tot terroristische misdrijven strafbaar stelt (Wet terroristische misdrijven, 28 463), heeft de regering zelfs expliciet afgezien van de advisering door de Raad van State. Meent de regering niet dat het zo zou moeten zijn dat de stevigheid en het belang van advisering toeneemt naarmate het belang van de inhoud groter is, en niet andersom? Zo ja, kan de regering dan toezeggen dat zij in volgende gevallen weer «gewoon» de gebruikelijke adviezen inwint voordat een voorstel van wet wordt aangeboden aan het parlement?
Kan de regering ook enige overwegingen wijden aan de vraag op welke wijze de officier van justitie omgaat met informatie die afkomstig is van buitenlandse inlichtingendiensten? Maakt het daarbij verschil in welk land die inlichtingendienst actief is? Stel dat daar informatie bij zit die afkomstig is van activiteiten van buitenlandse inlichtingendiensten. Op welke wijze kan die officier dan beoordelen of die informatie op (naar Nederlandse maatstaven) rechtmatige wijze is verkregen? En is bijvoorbeeld – om het maar eens scherp te vragen – uit te sluiten dat dergelijke informatie is verkregen met behulp van marteling of andere volstrekt verwerpelijke methoden of is verkregen als gevolg van uitlokking van strafbare feiten?
De leden van de fractie van de VVD verwelkomen het voorstel om de systematiek van de bedreigde getuige ook in te zetten bij de afgeschermde getuige. Zij beseffen dat toepassing daarvan een inbreuk maakt op de rechten van de verdachte en zijn verdediging. Zij menen echter dat hiervoor een gerechtvaardige grond bestaat en dat deze is gelegen in het belang van de staatsveiligheid. Bestrijding van terrorisme zal vanwege de bijzondere aard daarvan meer dan eens (mede) moeten berusten op informatie die verzameld is door geheime diensten. Dat geheime diensten dergelijke informatie voorhanden krijgen, is een logisch voortvloeisel uit de taak die hen is opgedragen. Het verrichten van onderzoek ten behoeve van de bescherming van de democratische rechtsorde en de veiligheid of ander gewichtige belangen, brengt onvermijdelijk met zich mee dat ook voor het strafproces relevante informatie wordt verzameld. Een strikte scheiding kan in de werkelijkheid niet bestaan. Een effectieve bestrijding van terrorisme vraagt om gebruik van de door veiligheidsdiensten verzamelde informatie. Het is daarom vanuit het oogpunt van de staatsveiligheid niet te accepteren dat geen gebruik wordt gemaakt van deze informatie. Zeker niet nu met de voorgestelde systematiek een methode is gekozen die daar waar mogelijk tegemoet komt aan de rechten van de verdachte. De voorgestelde methode waarbij de rechter-commissaris het verhoor van de afgeschermde getuige op zich neemt, is evenwichtig, zo menen de leden van de VVD-fractie. Zoveel mogelijk zal worden getracht de verdediging in staat te stellen haar vragen voor te leggen aan de getuige. Over de vraag of dit voldoende is gebeurd en overigens over het gehele verhoor zal de rechter-commissaris rekenschap moeten aflegen in het proces-verbaal. Het blijft uiteindelijk aan de zittingsrechter om te oordelen over de waarde van de informatie.
De leden van de fractie van de VVD begrijpen dat gezien de spoed die gemoeid is met dit wetsvoorstel de gebruikelijke consultatieronde niet heeft kunnen plaatsvinden. Toch heeft de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) een advies uitgebracht over het wetsvoorstel. Kan de regering dit advies voorzien van een commentaar?
Aangezien het geheimhoudingsbelang van de opsporingsdiensten wordt geraakt door het voorstel, is het van belang te weten hoe hun oordeel luidt over het voorliggende voorstel. Is er met de veiligheidsdiensten overleg geweest over het wetsontwerp, en zo ja, hoe luidt hun oordeel? Achten de veiligheidsdiensten hun geheimhoudingsbelang voldoende gegarandeerd? Zien zij mogelijkheden om met de nieuwe bepalingen vaker informatie ter beschikking te kunnen stellen voor het strafproces?
De leden van de SP-fractie onderschrijven dat een effectieve strafrechtelijke aanpak van terrorisme (want daar lijkt dit wetsvoorstel met name op gericht) van groot belang is voor de samenleving. Tegelijkertijd eist het leven in een rechtsstaat dat juist ook in processen tegen mogelijke terroristen onverkort wordt vastgehouden aan de waarborgen en de minimumnormen die besloten liggen in het recht van de verdachte op een eerlijk proces, zoals dit onder meer is neergelegd in artikel 6 EVRM. Kort gezegd: men kan de rechtsstaat niet beschermen tegen terreur door haar af te schaffen. Gezien de complexiteit van dit vraagstuk van botsende belangen (het belang van de opsporing en berechting van strafbare feiten, en daarmee het beschermen van de samenleving versus het belang van een verdachte bij een eerlijk proces, en daarmee het beschermen van het individu), betreuren de leden van de SP-fractie het zeer dat de regering heeft afgezien van consultatie van de NVvR, de RvdR, het Openbaar Ministerie en de NOvA.
De leden van de GroenLinks-fractie betreuren het ten zeerste dat de regering ervan heeft afgezien dat instanties en organisaties die direct te maken krijgen met de praktische toepassing van het onderhavige wetsvoorstel geen mogelijkheid hebben gekregen om de regering in een consultatieronde van advies te dienen. Deze leden verzoeken de regering alsnog een verzoek aan de gebruikelijke instanties en organisaties te richten om het wetsvoorstel met spoed van een beoordeling te voorzien.
Deze leden maken zich al langere tijd zorgen over de tendens om af te wijken van de normale rechtsgang en de interne en externe openbaarheid van het strafproces te beperken. Zeker in het licht van het gebruik van AIVD-informatie hebben zij grote bezwaren om de verdediging niet optimaal in staat te stellen om de aard en het karakter van deze informatie te kunnen toetsen.
Het lid van de groep Wilders deelt de stelling van de regering dat de staatsveiligheid prevaleert boven het belang van de strafvordering. Het is een goede zaak dat de regering niet langer heeft gedraald met indiening van dit wetsvoorstel en de gebruikelijke consultatieronde bij de verschillende adviesinstanties heeft overgeslagen. Het lid van de Groep Wilders vraagt de regering aan te geven hoe in andere landen van de Europese Unie enerzijds en de Verenigde Staten anderzijds wordt omgegaan met het gebruik van informatie van inlichtingendiensten als bewijs in rechtszaken en het strafprocesrecht. Een uitgebreid overzicht zou zeer op prijs worden gesteld.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de CDA-fractie kunnen instemmen met de gevolgde methodiek, de toetsing van de AIVD-informatie door middel van een verhoor door de rechter-commissaris van de afgeschermde getuige. Toetsing van de betrouwbaarheid maakt immers de uiteindelijk bewijskracht groter.
Nieuw daarbij is de figuur dat de rechter-commissaris toetst op het schaden van de veiligheid van de staat én pas mag voegen in het proces-verbaal indien de getuige daarvoor zijn toestemming heeft gegeven. Dat is een uitzondering op het systeem dat de rechter-commissaris zelf beslist over de inhoud van het proces-verbaal.
De leden van de CDA-fractie vragen of die toestemming echt nodig is en of één en ander niet beter in overleg zou kunnen worden opgelost. Kan de regering daar haar visie op geven?
De uitbreiding van het bewijsrecht met de verklaring van ambtsberichten van inlichtingen- en veiligheidsdiensten tot volwaardig schriftelijk bescheid is eveneens opmerkelijk. Houdt dat expliciet in dat wanneer een schriftelijke verklaring van een dergelijke dienst niet door middel van een gevolgde procedure afgeschermde getuige wordt onderzocht, deze verklaring inderdaad als wettig bewijs geldt, zo vragen de leden van de CDA-fractie. En kan de regering de volzin: «De situatie dat deze schriftelijke stukken niet meer alleen als bewijs kunnen gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen, wordt uitgesloten.» (pag. 3) nader expliceren?
De rechter-commissaris zal een belangrijke rol vervullen, zo schrijft de regering in de memorie van toelichting. De leden van de CDA-fractie zijn dat zeer met de regering eens, maar vragen of het niet wenselijk is om een vaste rechter-commissaris aan te wijzen per arrondissement of zelfs per ressort, bijvoorbeeld een raadsheer-commissaris. Het betreft immers een gespecialiseerde materie, waarbij het van belang is dat goed ingewerkte magistraten er mee kunnen en moeten omgaan. Is dit een punt van overweging geweest voor de regering en zo ja, wat zijn de overwegingen geweest om er niet voor te kiezen? Zo neen, is de regering bereid hier alsnog toe over te gaan?
Een punt wat meer aandacht verdient in het voorliggende wetsvoorstel is de vraag hoe en in welke mate de rechter-commissaris mag en kan toetsen of er inbreuk is op de staatsveiligheid. Het lijkt niet goed voorstelbaar dat enkel het uitspreken van de woorden «strijd met de staatsveiligheid» voldoende is. Hoe ziet de regering dit?
De leden van de CDA-fractie vragen voorts hoe de rechter-commissaris dient te handelen bij frictie tussen mogelijke belangen van de staatsveiligheid en het belang van de strafvordering. Hoe zal hij afwegen bij een verschil van inzicht met de AIVD-getuige. Hoe meer weloverwogen immers de overwegingen van de rechter-commissaris zijn, hoe groter de bewijskracht van zijn proces-verbaal van verhoor. Zou de tussenkomst dan wenselijk zijn van bijvoorbeeld de landelijk terrorismeofficier van justitie? Ziet de regering andere mogelijkheden? Zou de oplossing van dit niet ondenkbare probleem in de wet verankerd moeten worden, zo vragen deze leden tot slot.
De leden van de PvdA-fractie steunen de wens van de regering om de wijze waarop en de voorwaarden waaronder in een strafproces gebruik kan en mag worden gemaakt van informatie die afkomstig is van de AIVD/MIVD beter en duidelijker te regelen. Daarbij is in het bijzonder van belang dat er een goede, zorgvuldige en adequate procedure komt voor het geval er door de rechter, door het Openbaar Ministerie, door de verdachte of door de verdediging vragen zijn over, of vraagtekens worden geplaatst bij, de rechtmatigheid en/of de inhoud van een dergelijk ambtsbericht. Het antwoord op de vraag of de regering daar in voldoende mate in is geslaagd, laten deze leden afhangen van de antwoorden op de gestelde vragen.
Deze leden vinden – in algemene zin – wel dat de regering met betrekking tot de inhoud van die procedure, in het bijzonder daar waar het gaat over het kunnen horen van getuigen die kunnen verklaren over de inhoud en de wijze van totstandkoming van een ambtsbericht, goed doordacht en gemotiveerd aansluiting heeft gezocht bij de procedure die kan worden toegepast bij het horen van bedreigde getuigen. Zij achten dat procedureel goed uitgedacht en fraai passend in het huidige procesrecht. Daar waar de voorgestelde procedure sterk overeenkomt met die procedure voor bedreigde getuigen, hebben deze leden geen vragen of opmerkingen.
Voorts delen deze leden de opvatting dat in de afweging tussen het belang van staatsveiligheid en het belang van strafvordering, in het algemeen de eerst genoemde steeds dient te prevaleren. Al mag die afweging er uiteraard nooit toe leiden dat dat onevenredig ten koste gaat van de rechten van verdachten. Dat zou er dan wel toe kunnen leiden dat verdachten niet kunnen worden vervolgd en berecht, omdat het bewijs niet in alle openbaarheid kan worden besproken. Deze leden accepteren die uitkomst.
Terecht overweegt de regering dat in het bijzonder de verdediging de rechtsmatigheid van de herkomst, de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de inhoud van ambtsberichten moet kunnen betwisten en dat de rechter juist in dat geval adequaat onderzoek moet kunnen doen.
Is al bekend of de RvdR gaat bevorderen dat het horen van afgeschermde getuigen en alles wat verband houdt met het toetsen van het werk van de AIVD neergelegd gaat worden bij een of meer gespecialiseerde rechters-commissarissen?
Komt dit wetsvoorstel naar het oordeel van de regering geheel overeen met de inhoud van de Guidelines on human rights and the fight against terrorism, zoals die zijn opgesteld en aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa. En, zo neen, op welke punten wordt daarvan afgeweken en waarom?
Kan de regering ten slotte in het algemeen nog eens ingaan op het vraagstuk van de betrouwbaarheid van AIVD-informatie. En dat dan vooral in relatie tot bijvoorbeeld de recente huiszoekingen in Utrecht, de aanhoudingen in Roosendaal en enige recente vonnissen en arresten waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat AIVD-informatie in de praktijk niet zelden minder «hard» blijkt te zijn, dan aanvankelijk werd aangenomen.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat het gevolg zal zijn van de weigering om in te stemmen met voeging van het door de rechter-commissaris opgemaakte proces-verbaal. Kan dit ook betekenen dat de grondslag voor de verdenking dan berust op onrechtmatig verkregen bewijs? Is het gezien de ernstige gevolgen die aan een dergelijke weigering zijn verbonden verstandig om de veiligheidsdiensten ook het recht te geven wijzigingsvoorstellen te doen aan de rechter-commissaris, waarbij uiteraard deze laatste het recht moet hebben deze voorstellen te verwerpen? Een vergelijkbare vraag hebben deze leden over de gevolgen van het niet overleggen van alle aan de mededeling ten grondslagliggende gegevens die voor de beoordeling van de juistheid en volledigheid van de mededeling noodzakelijk zijn. Hoe verhoudt de plicht gegevens te overleggen zich tot de geheimhoudingsplicht die ook op de veiligheidsdiensten rust? Ook is het de vraag wie die noodzakelijkheid bepaalt? Deze leden kunnen zich voorstellen dat de veiligheidsdiensten hier een ander oordeel over kunnen hebben dan de rechter. Kan de regering aangeven wanneer sprake is van een noodzakelijk gegeven?
De leden van de VVD-fractie signaleren voorts op dat de regering met de RvdR nog overleg zal voeren over de noodzaak van specialisatie en aanvullende opleidingen ter vergroting van de kennis over het werkterrein van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze leden onderstrepen het belang van scholing. Zij maken zich echter zorgen over de mogelijkheid dat straks meerdere rechters-commissarissen zaken gaan draaien waarbij gebruik wordt gemaakt van de voorgestelde bevoegdheden. Het komt hen verstandig voor om een speciale AIVDrechter-commissaris te belasten met dergelijke zaken. Het geheimhoudingsbelang is hiermee gediend, maar belangrijker is nog dat deze specialist beter kan beoordelen wat de waarde en betrouwbaarheid is van de aangeboden informatie. Het belang van de verdediging is hiermee eveneens gediend.
De leden van de SP-fractie merken op dat het gelet op het feit dat door de AIVD verzamelde gegevens in het strafproces in beginsel al mogelijk is (dit is immers in recente jurisprudentie nog bevestigd), het bij de beoordeling van dit wetsvoorstel vooral gaat om de vraag wat de waarde is van de door de AIVD aangeboden informatie en hoe deze informatie door de procespartijen gecontroleerd kan worden. De leden van de SP-fractie merken op dat het voorgestelde afgeschermde getuigenverhoor door de rechter-commissaris het onmiddellijkheidsbeginsel inperkt en het ondervragingsrecht van de verdediging ondermijnt, aangezien de memorie van toelichting stelt dat het bijwonen van het getuigenverhoor door de verdediging «niet dan bij hoge uitzondering toelaatbaar zal zijn». De mate waarin de AIVD zélf beoordeelt of de staatsveiligheid geschaad wordt indien niet de regeling voor het afgeschermde getuigenverhoor wordt gevolgd en zélf bepaalt of het proces-verbaal van het verhoor aan het procesdossier wordt toegevoegd, baart de leden van de SP-fractie zorgen. Kan de regering ingaan op de vraag hoe wordt gecontroleerd of de AIVD niet per definitie zal claimen dat de staatsveiligheid een afgeschermd getuigenverhoor noodzakelijk maakt en aan de aanwezigheid van de verdediging bij het getuigenverhoor in de weg staat? Wat zijn hiervoor de criteria? Kan de regering ook ingaan op de vraag hoe de rechter-commissaris, gezien de doorslaggevende stem van de inlichtingendiensten, de betrouwbaarheid van de informatie kan toetsen? Kan de regering voorts uitvoerig ingaan op de kritiek van de NOvA op deze regeling, die stelt dat de rol van de rechter in dit opzicht tekort schiet in het licht van de verantwoordelijkheden die de rechter heeft in het kader van een eerlijke berechting?
Daarnaast stelt het wetsvoorstel voor de status van ambtsberichten van de AIVD te verhogen tot volwaardig bewijsmiddel. Gezien het feit dat de zittingsrechter geheel afhankelijk lijkt van de inhoud van het ambtsbericht in zijn waardering van het bewijs (en zelf geen nader onderzoek kan verrichten), mag verwacht worden dat dit wetsvoorstel zal leiden tot een toenemend gebruik van ambtsberichten zonder meer. De leden van de SP-fractie zijn bezorgd over dit mogelijke gevolg en vragen de regering om een nadere toelichting op de mogelijkheden die de rechter heeft om de inhoud van de ambtsberichten nader te onderzoeken. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie om een nadere motivering van het voornemen van de regering om ambtsberichten van alle andere overheidsinstellingen ook op te waarderen tot volwaardig bewijsmiddel. Wat is hiervoor de noodzaak? Wat zijn de mogelijke gevolgen? Geldt de uitdrukkelijke toezegging dat een verdachte niet alleen op een ambtsbericht van de AIVD veroordeeld mag worden, ook voor ambtsberichten van andere overheidsinstellingen?
Kan de regering ten slotte aangeven waarom zij ervoor heeft gekozen het wetsvoorstel niet te beperken tot bepaalde delicten, die met terrorisme samenhangen? Deelt de regering de mening van de NOvA dat de regeling van de afgeschermde getuige zal bevorderen dat de informatiepositie van de AIVD in bredere zin wordt ingezet, zoals in het kader van de drugswetgeving?
Het lid van de Groep Wilders verzoekt de regering, als het gaat om de uitleg van het begrip «in het belang van de staatsveiligheid», deze uitleg zo ruim en breed mogelijk te laten zijn. Is de regering daartoe bereid en kunnen hier diverse voorbeelden van worden gegeven?
3. Strafrechtelijk gebruik van informatie van veiligheidsdiensten
De leden van de CDA-fractie vinden de procedure van overgang van veiligheidsinformatie naar opsporingsinformatie interessant. De landelijk officier van justitie voor terrorismebestrijding toetst AIVD-informatie en transformeert die informatie als het ware naar strafrechtelijk relevante en bruikbare informatie. Brengt dat deze functionaris in de positie van getuige? Als er een (andere) zaaksofficier is kan de verdediging of ook de zittingsrechter in de landelijke functionaris een informatiebron zien. Zou AIVD-informatie over deze band alsnog in het openbaar getoetst kunnen worden? Het voorgestelde artikel 219b Sv biedt hierin mogelijk geen soulaas. Vooral ook wanneer er voldoende «normaal» bewijs is om tot een veroordeling te komen, kan het voor de verdediging interessant zijn een vinger achter de voorafgaande AIVD-informatie te krijgen; immers op dat moment hoeven de regels voor de afgeschermde getuige niet te worden toegepast, ja mógen zelfs niet worden toegepast, waarna de terrorismeofficier van justitie mogelijk moet getuigen. Mogen de leden van de CDA-fractie de visie hierop van de regering?
In dit verband vragen deze leden ook of naast de betrouwbaarheid van de in het ambtsbericht van de AIVD vermelde informatie ook de totstandkoming van het bericht en de inhoud ervan wordt onderzocht; vooral de vraag of er niet van ongeoorloofde middelen gebruik is gemaakt. Of acht de regering deze vragen al besloten in de algemene vraag naar de betrouwbaarheid? Denkt de regering hier in het verlengde van het arrest van het Gerechtshof te Den Haag van 21 juni 2004 (zaaknummer 2200071403) waar de totstandkoming van de informatie alleen getoetst hoeft te worden als er sterke aanwijzingen zijn dat de informatie is verkregen met (grove) schending van fundamentele rechten van de verdachte? Is het niet wenselijk dat de zinvolle overweging van het Haagse Hof als hierboven vermeld, ook in de wet wordt opgenomen? Kan de regering in dit kader ook ingaan op de vraag of niet het gevaar bestaat dat veiligheidsdiensten als het ware opsporingsneigingen krijgen. Hoe houden deze diensten in de toekomst informatie vergaren en opsporen goed uit elkaar? Hoe zal het toezicht daarop zijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie tot slot.
De leden van de PvdA-fractie stellen dat over de bruikbaarheid van de inhoud van ambtsberichten als zogenoemde startinformatie in de jurisprudentie al voldoende duidelijkheid is geschapen. Wel gaan deze leden ervan uit dat het desgewenst ook «gewoon» mogelijk wordt om afgeschermde getuigen te horen over de inhoud van een ambtsbericht dat «slechts» heeft gediend als start van een onderzoek. Kan de regering dit bevestigen? Kan de regering – voor de helderheid van de bedoeling van het wetsvoorstel – voorts aangeven of er wat haar betreft een scherp onderscheid is te maken tussen zogenoemde startinformatie en bewijsmiddelen daar waar het betreft de wijze waarop de rechtmatige herkomst kan worden getoetst? Ondanks het feit dat het voorstel van wet op dit punt helder en goed gemotiveerd is, achten deze leden het toch van groot belang dat scherp is benadrukt, dat deze wetswijziging niet tot doel heeft om het mogelijk te maken dat een ambtsbericht formeel al voldoende is om tot een veroordeling te kunnen komen. Ook is voldoende scherp toegelicht dat verdachten eveneens niet kunnen worden veroordeeld, enkel op basis van de verklaring van een afgeschermde getuige. De combinatie ambtsbericht en een afgeschermde getuige die verklaart over de inhoud of totstandkoming daarvan lijkt deze leden vanzelfsprekend eveneens onvoldoende. Graag een bevestiging van de regering. Acht de regering het formeel wel mogelijk dat een verdachte wordt veroordeeld op basis van de inhoud van een ambtsbericht, in combinatie met de verklaring van een afgeschermde getuige en een verklaring van een bedreigde getuige?
Dat de rechter-commissaris zich altijd op de hoogte moet stellen van de volledige identiteit van de getuige en zich actief een oordeel moet vormen over de betrouwbaarheid vinden deze leden zeer gewenst. Niet geheel duidelijk is echter of de rechter-commissaris nu wel of niet altijd en onder alle omstandigheden zelf bekend wordt met die identiteit. Graag een reactie.
De leden van de PvdA-fractie vragen verder hoe gemotiveerd het oordeel van de rechter-commissaris kan en moet zijn in het geval er sprake is van een situatie waarin «het belang van de staatsveiligheid wordt geschaad». Met andere woorden: wat valt daarover te lezen in het openbare dossier? Graag een toelichting. «Staatsveiligheid» blijft immers – ondanks de toelichting van de regering – een lastig begrip, omdat dat toch zeer blijft afhangen van de persoonlijke waardering van de (medewerkers van de) AIVD. Is het enkel stellen dat de staatsveiligheid geschaad zou kunnen worden al voldoende om een beroep te kunnen doen op de regeling voor afgeschermde getuigen? En, zo ja, wordt het dan niet al te gemakkelijk om naar die mogelijkheid «te grijpen»? Of moet de AIVD bij de rechter-commissaris wel mondeling toelichten op basis waarvan zij tot de conclusie zijn gekomen dat dat zo is en neemt de rechter-commissaris – als hij die conclusie deelt – dan slechts die conclusie op in het proces-verbaal. Of wordt die afweging altijd gemaakt door de leiding van de AIVD, na overleg met de minister van Binenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Een variant die deze leden willen bepleiten. Van dat overleg kan dan mededeling worden gedaan aan de rechter-commissaris en die mededeling kan dan in het openbare dossier.
Onduidelijk is nog voor de leden van de PvdA-fractie hoe een ambtsbericht van de AIVD is opgebouwd. En is zo'n ambtsbericht altijd een/de schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 38 WIVD? Zo neen, wanneer dan niet en wat zijn eventuele verschillen in ambtsberichten?
Het derde lid van artikel 38 WIVD bepaalt dat op een daartoe strekkend verzoek van het Openbaar Ministerie altijd inzage wordt gegeven in alle aan de mededeling ten grondslag liggende gegevens die voor de beoordeling van de juistheid van de mededeling noodzakelijk zijn. Het is deze leden niet duidelijk wanneer de officier van justitie wel en wanneer hij niet gebruik maakt van deze bevoegdheid. En op welke wijze kan de officier van justitie controleren dat aan hem ook daadwerkelijk alle gegevens ter inzage worden gegeven? Wordt in het ambtsbericht altijd vermeld of de officier van justitie al dan niet gebruik heeft gemaakt van zijn controlerende bevoegdheid? Zo neen, hoe is dat dan duidelijk voor de rechter(-commissaris) en voor de verdediging? Acht de regering het geoorloofd dat de officier van justitie die het onderliggende materiaal heeft gezien en beoordeeld over de inhoud daarvan contact heeft met andere leden van het Openbaar Ministerie?
Bevat zo'n ambtsbericht alleen een conclusie of zijn ook altijd de daartoe redengevende feiten en/of omstandigheden opgenomen.
Voorts is voor deze leden nog een zeer belangrijke vraag of de rechter-commissaris in beginsel en desgewenst ook altijd die aan de mededeling ten grondslag liggende gegevens, die voor de beoordeling van de juistheid van de mededeling noodzakelijk zijn en zijn gewaardeerd door een officier van justitie, kan inzien. Mocht het daarbij gaan om verklaringen van getuigen, kunnen dan die oorspronkelijke «bronnen» nu wel of niet altijd als getuige worden gehoord. Slechts in uitzonderlijke gevallen, lijkt de regering aan te geven, maar wat wordt daarmee bedoeld? Graag een reactie. Hoe zal in dat kader bijvoorbeeld worden omgegaan met de weergave van de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken? Zijn die gesprekken in uitgewerkte vorm desgewenst integraal beschikbaar voor alle procespartijen? «Agenten» en «informanten» worden gerund door een zogenoemde «operateur», zo wordt gemeld. Kan nader worden aangegeven wat de taak is van een dergelijke «operateur» en wat de waarde kan zijn van de verklaring van een zodanige functionaris? Kan de regering voorts aangegeven hoe gedetailleerd en hoe precies het onderzoek van de rechter-commissaris kan en zal zijn naar de waarnemingen en bevindingen van die «agenten» en «informanten»?
Vaker dan nu het geval is zal een opsporingsonderzoek beginnen met zogenoemde startinformatie die afkomstig is van de AIVD. Acht de regering het mogelijk dat een politieambtenaar en/of een officier van justitie na de start van het onderzoek aanvullende informatie vraagt aan de AIVD en/of vraagt om op een bepaald punt enig nader onderzoek te doen? Zo neen, waarom niet? En, zo ja, op welke wijze zou dat dan moeten plaatsvinden en hoe is dat zichtbaar in het dossier? En kan het zo zijn, dat er na de start van een strafrechtelijk onderzoek parallel onderzoek plaatsvindt door de AIVD?
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de praktijk zal zijn van een zitting waarbij door veiligheidsdiensten verzamelde informatie wordt gebruikt. Is het zo dat de zittingsrechter gewoon met de zitting begint, dan wellicht tot de ontdekking komt dat het belang van de staatsveiligheid gediend is met een afgeschermde procedure en dat vervolgens de rechter-commissaris wordt ingeschakeld? Is dan het leed al geleden? Zij vragen of de officier van justitie telkens degene is die kan verzoeken een afgeschermde procedure te volgen en dat bij een negatief besluit op dit verzoek het aan hem is te oordelen over voortzetting van het geding in de openbaarheid?
Het lid van de Groep Wilders signaleert dat de regering stelt dat AIVD-ambtenaren geen bevoegdheid hebben tot het opsporen van strafbare feiten. Hij vraagt in hoeverre deze ambtenaren hier toch niet ook de bevoegdheid voor zou moeten krijgen en verzoekt de regering aan te geven welke voor- en nadelen daaraan verbonden zijn. Hij vindt de reactie van de regering aangaande haar toezegging gedaan bij de plenaire behandeling van de Wet terroristische misdrijven om de Kamer een nadere analyse van het Franse systeem te doen toekomen aangaande de verwevenheid van ambtenaren van de inlichtingendienst en latere opsporing en vervolging, uitermate mager en weinig overtuigend. Het lid van de Groep Wilders vraagt de regering meer uitgebreid dan in de memorie van toelichting in te gaan op het Franse systeem en de voor- en nadelen schematisch en uitgebreid toegelicht weer te geven.
4. Beletten openbaarmaking bepaalde gegevens (Artikel 187d)
De Groep Wilders heeft begrip voor het voorstel om artikel 187d lid 1 aan te vullen zodat ook het belang van de staatsveiligheid reden is tot niet-openbaarmaking. Hij vraagt de regering wel aan te geven dat medewerkers van de AIVD in dat geval – na het vigerend worden van dit wetsvoorstel – ook feitelijk de instructie zullen krijgen zeer mededeelzaam te zijn als het gaat om het delen van hun kennis aan de rechter-commissaris.
Het lid van de Groep Wilders vindt de argumenten van de conclusie van de regering dat een en ander niet in strijd is met artikel 6 van het EVRM overtuigend en daarnaast ook meer dan noodzakelijk om de strijd tegen terrorisme effectiever te laten zijn.
5. De afgeschermde getuige (Artikelen 226g-226m)
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of zij kan uitleggen op welke wijze het verhoor plaatsvindt indien zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie daarbij niet aanwezig kunnen zijn. Er kan dan immers geen enkele vorm van dialoog plaatsvinden. Op welke wijze kan dan bijvoorbeeld de verdediging reageren op antwoorden die onvoldoende duidelijk of concreet zijn? En mocht later bij de behandeling ter zitting blijken dat er nog aanvullende vragen gesteld zouden moeten worden aan de afgeschermde getuige, wordt er dan altijd opnieuw verwezen of teruggewezen naar de rechter-commissaris? Wanneer wel en wanneer niet? Waarom kan niet als eis worden gesteld dat het verhoor altijd op z'n minst zal plaatsvinden met behulp van telecommunicatiemiddelen?
Deze leden kunnen instemmen met het voorstel dat de procedure over de gegrondheid van het horen als afgeschermde getuige niet kan worden «overgedaan» door de zittingsrechter. Dat maakt de beslissing van de rechter-commissaris van groot gewicht. Daarom zijn deze leden het niet eens met het voorstel om, afwijkend van de procedure voor de bedreigde getuige, de beslissing van de rechter-commissaris niet appellabel te maken.
Dat het proces-verbaal van het verhoor van de afgeschermde getuige slechts in het dossier kan worden gevoegd met instemming van die afgeschermde getuige wijkt weliswaar af van de algemene regel, maar is naar de mening van deze leden, alles afwegende en vooral gelet op het grote belangen die in het geding kunnen zijn – begrijpelijk en verdedigbaar. Wel vragen deze leden op welke wijze dat kenbaar wordt gemaakt door die getuige. Is bijvoorbeeld de enkele stelling van die getuige dat er sprake is van belangen die raken aan het belang van de staatsveiligheid voldoende? Ook hiervoor bepleiten deze leden de variant van overleg tussen de leiding van de AIVD en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dan is voor een ieder duidelijk dat niet lichtvaardig gebruik kan worden gemaakt van deze mogelijkheid. Het niet in het dossier kunnen opnemen van een dergelijke verklaring zal naar de opvatting van deze leden uiteraard als consequentie hebben dat ook het ambtsbericht niet langer als bewijs kan en zal worden gebruikt. Wordt dan in dat geval ook het ambtsbericht uit het dossier verwijderd? Graag een reactie van de regering.
De wijze waarop is gekozen voor het vormgeven van de verschoningsplicht voor een ieder die bij het verhoor van de afgeschermde getuige aanwezig is geweest, is voor deze leden helder en achten zij verdedigbaar.
De afgeschermde getuige heeft het recht om niet te antwoorden op vragen indien het antwoord naar zijn oordeel in strijd is met het belang van de staatsveiligheid. Wordt in dat geval wel altijd de vraag opgenomen in het proces-verbaal, met daarbij dan de mededeling dat de getuige op die vraag geen antwoord wenste te geven?
De leden van de SP-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt gesteld dat «het volgen van de procedure voor de afgeschermde getuige niet de garantie oplevert dat daarmee onder alle omstandigheden in voldoende mate is voldaan aan de vereisten van artikel 6 EVRM.». De regering ziet hierin, gezien de toetsingsmogelijkheid van de rechter, geen beletsel om dit wetsvoorstel in te voeren. De leden van de SP-fractie vragen van de regering een uitvoerige toelichting op deze opmerking. Vindt de regering het werkelijk wenselijk om een regeling in te voeren die mogelijk leidt tot schending van het EVRM?
Het voorstel ter introductie van de afgeschermde getuige komt op het lid van de Groep Wilders sympathiek over. Hij vraagt of indien de getuige een medewerker van een buitenlandse inlichtingen dienst is, het altijd mogelijk zal zijn dat de echte identiteit kan worden vastgesteld. Zijn hier afspraken met andere landen over gemaakt, zo vraagt het lid van de Groep Wilders tot slot.
6 Het wettelijk bewijsrecht (artikel 344)
De leden van de PvdA-fractie kunnen instemmen met het uitgangspunt, dat leidend zou moeten zijn of het geschrift inhoudelijk betrouwbare informatie bevat en dat van minder belang is met welke (oorspronkelijke) bestemming het is opgemaakt. Maar de wijze waarop gebruik zou kunnen worden gemaakt van geschriften die zijn opgemaakt door personen in openbare dienst van een vreemde staat of van een volkenrechtelijke organisatie is deze leden nog bepaald niet duidelijk. De regering kan toch niet serieus menen dat in beginsel ieder geschrift dat is opgemaakt door een ambtenaar in dienst van enig openbaar gezag van welke staat dan ook ter wereld als bewijs kan worden gebruikt in een strafproces in Nederland? Graag dus een royale en duidelijke toelichting op deze wijziging. Zou de regering daarbij dan ook de vraag willen betrekken op welke wijze überhaupt de rechtmatige herkomst van informatie kan worden getoetst die afkomstig is uit «buitenlandse» ambtsberichten?
De leden van de CDA-fractie vragen of met de invoering van artikel 349 lid 3 niet een te strenge bepaling wordt gehanteerd. Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bij weigering tot het oproepen van een getuige aan wie de officier van justitie anonimiteit heeft toegezegd, maar waarvan de rechter-commissaris heeft geoordeeld dat dat niet nodig is, lijkt niet alleen een te harde, maar ook een onpraktische sanctie. Het kan toch immers zo zijn dat er nog andere getuigen zijn en er ander, voldoende bewijsmateriaal is waarop een veroordeling zou kunnen volgen, ook zonder de verklaringen van de litigieuze getuige. Kan de regering de ratio van deze gestrengheid aangeven?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of zij kan aangeven wat exact onder staatsveiligheid kan worden verstaan. Deze leden vragen voorts op welke wijze de verdediging op heldere wijze kan constateren hoe de rechter-commissaris toetst of een getuige als afgeschermde getuige moet worden beschouwd, nu ook de motivering van de beslissing van de rechter-commissaris de redenen waarom de afgeschermde getuigenstatus wordt toegekend niet altijd specifiek aangegeven kan worden.
Op welke wijze moet de rechter-commissaris gaan onderzoeken of er geen voorziening mogelijk is waardoor de verdediging bij het verhoor van de getuige aanwezig kan zijn? Worden daarvoor protocollen opgesteld en wordt er in de beschikking van de rechter-commissaris rekenschap van deze keuzes afgelegd?
De leden van de CDA-fractie achten het beëdigen van de getuige volgens het voorgestelde artikel 226h lid 2 begrijpelijk.
De rechter-commissaris dient zich voortdurend te verantwoorden. Dat is een goede zaak. Dat zal mogelijk nog vele problemen opleveren, zo vrezen de leden van de CDA-fractie.
Immers de rechter-commissaris vormt zich een oordeel over de betrouwbaarheid van de getuige als persoon, maar ook over mogelijke onjuistheden in de afgelegde verklaring. Zal de rechter-commissaris dan vermelden dat hij twijfelt aan het ene antwoord op een vraag? Maar in dat geval zal de afgeschermde getuige – die immers beslist over al dan niet voeging in het strafproces – opteren voor een achterwege laten van dit onderdeel van de verklaring, desnoods met een beroep op de staatsveiligheid. Wat zal de rechter-commissaris in zijn proces-verbaal zeggen? Bovendien is het voorstelbaar dat zittingsrechters bij het vernemen van op zich gerechtvaardigde twijfels bij bepaalde antwoorden ener afgeschermde getuige geneigd zijn om het hele verhaal terzijde te schuiven, hoezeer de rest van de verklaring wél betrouwbaar is. Ziet de regering deze dilemma's ook voor de rechter-commissaris bij zijn verhoor van de afgeschermde getuige?
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat in de memorie van toelichting niet een kwalitatief criterium wordt geboden aan mensen die door de rechter-commissaris kunnen worden toegelaten tot het verhoor van de afgeschermde getuigen. Bestaat hiermee niet de kans dat de rechter-commissaris de regie over het verhoor zou kunnen verliezen ten gunste van de aanwezige toehoorder.
De leden van de CDA-fractie merken nog het volgende dilemma op. In de voorstellen staat dat de getuige kan bepalen of het proces-verbaal van verhoor al dan niet aan de stukken wordt toegevoegd. Dat kan vaak pas aan het eind van het verhoor worden bezien: het geheel moet beoordeeld worden. Hoe verhoudt zich dat met een aanwezigheid van het Openbaar Ministerie en de procespartij de verdachte c.s. Alleen al hierom zal de procedure de verdediging (en daarmee ook het Openbaar Ministerie) op afstand moeten houden. In de Memorie van Toelichting geeft de regering ook al aan (pag. 21) dat al snel besloten zal worden tot schriftelijke vragenstelling. De op veel rechtbanken gevolgde procedure van verhoor van de anonieme getuige dient wellicht als voorbeeld, maar mogelijk zelfs als verplichtend wanneer de staatsveiligheid in het geding is; en dat is in dit soort zaken altijd.
Kan de regering haar visie hierop geven?
De leden van de GroenLinks-fractie verbazen zich erover dat ervoor gekozen is om de afgeschermde getuige een allesoverheersende beslissingsbevoegdheid te geven om het proces-verbaal aan de officier van justitie en de verdediging te verstrekken. Deze leden vragen de regering helderheid te verschaffen of hun interpretatie juist is dat als de rechter-commissaris moet besluiten om het proces-verbaal niet te verstrekken noch de officier van justitie, noch de raadsman, noch de verdachte het proces-verbaal in handen krijgen.
De leden van de GroenLinks-fractie nemen er met grote verbazing kennis van dat het proces-verbaal van verhoor van afgeschermde getuigen slechts door de rechter-commissaris bij de processtukken mag worden gevoegd als de betrokken afgeschermde getuige daarin toestemt. De Raad van State adviseert naar het oordeel van deze leden terecht om een dergelijke beslissing niet over te laten aan de betrokken afgeschermde getuige, maar de rechter-commissaris daarmee te belasten.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), Ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL), Vacature (algemeen) en Vacature (algemeen).
Plv. Leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL), Hermans (LPF) en Vergeer (SP).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29743-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.