29 743
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het treffen van een regeling inzake het verhoor van afgeschermde getuigen en enkele andere onderwerpen (afgeschermde getuigen)

nr. 23
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 mei 2005

Tijdens de eerste termijn van de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel afgeschermde getuigen op 21 en 27 april jl. is het wetsvoorstel grondig onder de loep genomen. Mij is daarbij gebleken dat de relatie tussen dit wetsvoorstel en het wettelijk bewijsstelsel nog niet geheel helder was. Nu de tweede termijn van de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel eerst na het voorjaarsreces kan plaatsvinden, neem ik graag de gelegenheid te baat bij deze brief in enige verduidelijking te voorzien. Daarbij besteed ik eveneens aandacht aan de ingediende amendementen die op het bewijsrecht betrekking hebben.

Wettelijk bewijsrecht

Uitgangspunt bij het wettelijk bewijsrecht is dat de rechter het ten laste gelegde feit slechts bewezen mag verklaren als hij uit wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte het feit heeft begaan. Welke de wettige bewijsmiddelen zijn waaraan de rechter bij het bewijs gebonden is, somt artikel 339 Sv op. Dit zijn de eigen waarneming van de rechter, de verklaring van de verdachte, de getuigenverklaring, de deskundigenverklaring en de schriftelijke bescheiden. De artikelen 340–344a Sv geven voor elk van deze bewijsmiddelen nadere regels. Zo is bijvoorbeeld bewezenverklaring uitgesloten als alleen één getuigenverklaring beschikbaar is.

De schriftelijke bescheiden worden in artikel 344, eerste lid, Sv uitgesplitst in verschillende categorieën. Onderscheiden worden onder meer authentieke en ambtelijke stukken, zoals rechterlijke beslissingen en processen-verbaal, alsmede verslagen van deskundigen. De laatste categorie van artikel 344, eerste lid, Sv met betrekking tot «alle andere geschriften» omvat alle schriftelijke stukken die niet onder de expliciet omschreven categorieën vallen. Deze geschriften kunnen alleen als bewijsmiddel gelden in verband met de inhoud van een ander door de rechter gebruikt bewijsmiddel.

Artikel 344a Sv voegt aan deze regeling van het wettelijk bewijsrecht nadere voorschriften toe omtrent het gebruik van verklaringen van anonieme getuigen. Vertrekpunt daarbij is de regel dat het bewijs niet uitsluitend mag worden aangenomen op basis van schriftelijke bescheiden, houdende verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt (artikel 344a, eerste lid, Sv). Vervolgens wordt een onderscheid gemaakt tussen een anonieme getuigenverklaring, afgelegd door een bedreigde getuige bij de rechter-commissaris, en een anonieme getuigenverklaring die op andere wijze in een geschrift is neergelegd. Een proces-verbaal van verhoor van een bedreigde getuige mag als bewijs worden gebruikt als deze getuige overeenkomstig de bedreigde getuigenregeling is verhoord en het ten laste gelegde feit een ernstig misdrijf betreft. Op schrift gestelde verklaringen van anonieme getuigen die niet als bedreigde getuige zijn aangemerkt, kunnen slechts onder de beperkende voorwaarden van artikel 344a, derde lid, Sv tot het bewijs meewerken; de bewezenverklaring moet «in belangrijke mate» steun vinden in andersoortig bewijsmateriaal en door de verdediging is niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de anonieme getuige te (doen) ondervragen. Daaraan ligt mede ten grondslag dat noch de rechter, noch de verdediging deze anonieme getuige heeft ondervraagd.

Deze specifieke regels over anonieme verklaringen zijn ingevoerd naar aanleiding van rechtspraak van het EHRM en de Hoge Raad en geven uitdrukking aan de behoedzaamheid die bij het gebruik van dergelijke verklaringen gepast is.

In het wetsvoorstel inzake toezeggingen aan getuigen (Kamerstukken II 1998/99, 26 294) wordt voorgesteld dit artikel nog aldus aan te vullen dat het bewijs niet uitsluitend kan worden aangenomen op grond van verklaringen van getuigen met wie op grond van die regeling een afspraak is gemaakt. Deze bepaling houdt verband met bijzondere zorgen inzake de betrouwbaarheid van getuigen met wie een dergelijke afspraak is gemaakt.

Regeling inzake het getuigenbewijs

De Wet raadsheer-commissaris (Stb. 143, 2003) heeft tamelijk recent de regeling inzake het getuigenbewijs aangepast. De wettelijke ficties die de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen aanmerkten als ter terechtzitting afgelegd, zijn geschrapt. Gevolg daarvan is dat verklaringen die door getuigen bij de rechter-commissaris worden afgelegd in beginsel onverkort, via het proces-verbaal waarin zij zijn neergelegd, voor het bewijs bruikbaar zijn. Aldus is voor deze vorm van getuigenbewijs een gelijkstelling gerealiseerd met de wijze waarop sinds het de auditu-arrest verklaringen, door getuigen afgelegd tegenover de politie en in een proces-verbaal neergelegd, tot het bewijs mogen meewerken.

Het schrappen van bedoelde wettelijke ficties ligt in lijn met wat door de onderzoekers van het project Sv 2001 inzake het bewijsrecht is bepleit. Zij stellen voor over te gaan naar een vrij bewijsstelsel. Een dergelijk stelsel impliceert niet dat de wet geen enkele beperking op het gebruik van bepaalde bewijsmiddelen mag bevatten. Waar het de onderzoekers om gaat, is dat elke generieke beperking van de bruikbaarheid van betrouwbare informatie voor het bewijs, in een modern strafprocesrecht een toereikende argumentatie behoeft. Tegen die achtergrond stellen zij onder meer voor de opsomming van de verschillende schriftelijke bescheiden geheel te schrappen.

Wetsvoorstel afgeschermde getuigen (29 743)

Het wetsvoorstel afgeschermde getuigen stelt op drie onderdelen aanpassingen van het wettelijk bewijsrecht voor.

In de eerste plaats wordt een aanvulling van artikel 344a, tweede lid, Sv voorgesteld. Zij hangt samen met de voorgestelde mogelijkheid van een proces-verbaal van de rechter-commissaris, houdende de verklaring van een anonieme, afgeschermde getuige. In lijn met het bewijsvoorschrift voor de verklaring van de bedreigde getuige, kan een dergelijke verklaring alleen tot het bewijs meewerken indien de anonieme afgeschermde getuige overeenkomstig de afgeschermde getuigenregeling is verhoord en het ten laste gelegde feit een ernstig misdrijf betreft. In het kader van deze procedure wordt de verdediging in de gelegenheid gesteld de getuige te (doen) ondervragen.

Een tweede voorgestelde wijziging van het bewijsrecht brengt artikel 344a, eerste lid, Sv geheel in overeenstemming met de maatstaf die het EHRM hanteert voor het gebruik van verklaringen van anonieme getuigen als bewijs: «not to a decisive extent». De formulering die nu in de wet is opgenomen, wijkt daarvan enigszins af. Ik stel daarom voor in artikel 344a, eerste lid, Sv te preciseren dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend of in beslissende mate door de rechter kan worden aangenomen op grond van anonieme verklaringen. Ten slotte stel ik een wijziging voor met betrekking tot de categorie ambtelijke geschriften (artikel 344, eerste lid, onder ten 3°, Sv). De wijziging bewerkstelligt dat ambtelijke geschriften voortaan tot het bewijs mogen meewerken, ook als zij niet bestemd zijn om tot bewijs «van eenig feit of van eenige omstandigheid te dienen» of afkomstig zijn uit het buitenland. Hierdoor zal een ambtsbericht onder te brengen zijn in deze categorie, evenals een buitenlands, ambtelijk geschrift. Zij leveren daarmee voortaan in beginsel een volwaardig schriftelijk bewijsmiddel op.

Het schrappen van de bestaande begrenzingen aan de bewijskracht van ambtelijke geschriften ligt in dezelfde lijn als de bij de Wet raadsheer-commissaris gerealiseeerde aanpassing van de regeling inzake het getuigenbewijs. Het vereiste van bewijsbestemming vormt een onnodige wettelijke restrictie. Leidend dient de vraag te zijn of het geschrift inhoudelijk betrouwbare informatie bevat, niet met welke bestemming het is opgemaakt.

Ambtsbericht en proces-verbaal van verhoor

Tijdens het debat op 27 april jl. heb ik reeds ter sprake gebracht dat een ambtsbericht vormvrij is: de inhoud hangt telkens af van het concrete geval. Het kan gebaseerd zijn op verschillende bronnen en in beginsel van alles inhouden. Denkbaar zijn bijvoorbeeld meldingen van andere overheidsinstanties, dreigingsanalyses, tips, observatiegegevens, tapgegevens en verklaringen van anonieme bronnen. Een ambtsbericht kan aanleiding geven tot nadere verhoren van AIVD-medewerkers. Daarbij kan de «gewone» procedure worden gevolgd, al dan niet met toepassing van artikel 187d Sv, aangepast als voorgesteld. Denkbaar is ook dat de getuige als afgeschermde getuige wordt gehoord, mogelijk zelfs als een afgeschermde getuige wiens identiteit verborgen wordt gehouden.

Het proces-verbaal van het verhoor van de (afgeschermde) getuige zal gewoonlijk voornamelijk zien op de betrouwbaarheid van het ambtsbericht. Ook kan het bijvoorbeeld verslag doen van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de taplast. In die gevallen strekt het proces-verbaal van het onderzoek door de rechter-commissaris er slechts toe, de bewijskracht van het ambtsbericht te vergroten.

In het geval waarin een ambtsbericht op een verklaring van een (al dan niet anonieme) persoon gebaseerd is, zal dit dikwijls anders liggen. Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris zal dan gewoonlijk dezelfde informatie verstrekt worden als in het ambtsbericht staat, en mogelijk meer, voor zover de staatsveiligheid dat toelaat. Is dat het geval, dan zal de zittingsrechter zich in de regel hoofdzakelijk oriënteren op dit proces-verbaal. De rechter-commissaris heeft immers toegevoegde waarde voor de bruikbaarheid van deze informatie omdat hij mede de betrouwbaarheid van verklaring én bron, voor zover de AIVD dat mogelijk en wenselijk acht, toetst. Het ligt daarom in deze gevallen niet voor de hand na inschakeling van de rechter-commissaris de door hem onderzochte informatie in het oorspronkelijk ambtsbericht op de terechtzitting nog centraal te stellen.

Het ambtsbericht in relatie tot het wettelijk bewijsrecht

Op basis van het voorgaande kan de toepassing van het wettelijk bewijsrecht in relatie tot het proces-verbaal van verhoor van de afgeschermde getuige en het ambtsbericht als volgt worden verduidelijkt. Uitgangspunt is, dat ingevolge artikel 344, eerste lid, Sv (als gewijzigd door het wetsvoorstel afgeschermde getuigen) zowel het ambtsbericht als een proces-verbaal van de rechter-commissaris van onderzoek dat mogelijk naar aanleiding daarvan plaatsgevonden heeft, als volwaardig schriftelijk bescheid tot het bewijs mogen meewerken. Bevindt zich zowel het ambtsbericht als een proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris in het procesdossier, en bevatten beide dezelfde informatie, dan zal de zittingsrechter gewoonlijk het proces-verbaal van het verhoor centraal stellen.

Betreft het ambtsbericht of proces-verbaal van verhoor van de rechter-commissaris een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, dan gelden uit hoofde van artikel 344a Sv echter wel enkele bewijswaarderingsvoorschriften:

– Uit artikel 344a, eerste lid, Sv (als gewijzigd door het wetsvoorstel afgeschermde getuigen) volgt dat het bewijs niet uitsluitend of in beslissende mate mag worden gegrond op de inhoud van processen-verbaal van verhoor en/of ambtsberichten houdende verklaringen van anonieme (afgeschermde) getuigen.

– Het proces-verbaal van verhoor houdende een verklaring van een (afgeschermde) getuige wiens identiteit verborgen is gehouden, mag tot het bewijs meewerken als voldaan is aan de voorwaarden van artikel 344a, tweede lid, Sv (als gewijzigd door het wetsvoorstel afgeschermde getuigen). De getuige dient als afgeschermde anonieme getuige te zijn gehoord door de rechter-commissaris en het ten laste gelegde feit betreft een ernstig misdrijf.

– De bewijskracht van een ambtsbericht waarvan de relevante informatie gebaseerd is op een verklaring van een anoniem gebleven zegsman, wordt bepaald door artikel 344a, derde lid, Sv. Dergelijk materiaal mag alleen in meewerken tot het bewijs voor zover de bewezenverklaring in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal, én door of namens de verdachte niet op enig moment in het geding de wens is te kennen gegeven om de anonieme zegsman te ondervragen of te doen ondervragen.

Amendement Wolfsen (nr. 19)

Dit amendement strekt ertoe een nieuw artikel 344b Sv aan de wettelijke bewijsregeling toe te voegen. Dit artikel bestaat uit twee onderdelen. Onderdeel a wil uitsluiten dat het bewijs in beslissende mate wordt gegrond op een ambtsbericht als de afgeschermde getuige zijn instemming heeft onthouden aan voeging van het proces-verbaal van verhoor. Onderdeel b beoogt tegen te gaan dat het bewijs in beslissende mate gegrond wordt op een ambtsbericht als de verdachte op enig moment de wens tot verhoor te kennen heeft gegeven en dit niet heeft plaatsgevonden.

De toelichting bij het amendement stelt voorop dat de wetgever de zittingsrechter in het algemeen de vrijheid moet laten om te bepalen welke waarde hij toekent aan het beschikbare bewijsmateriaal. Wettelijke beperkingen van die vrijheid – bijvoorbeeld bewijsminima – zijn echter aangewezen wanneer het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM, gevaar loopt. Met deze stellingname kan ik mij, zo volgt uit het voorgaande, verenigen. De standpunten lopen uiteen bij de vraag of, zoals de toelichting stelt, het amendement een – passend – bewijsminimum voorstelt voor twee van zulke gevallen.

Vooropgesteld kan worden dat het ambtsbericht, zoals aangegeven, vormvrij is en daarom van alles kan bevatten. Het kan, bijvoorbeeld, ook een tapverslag bevatten. In dat opzicht wijkt de reikwijdte van het voorgestelde artikel 344b Sv fundamenteel af van die van artikel 344a Sv. In artikel 344a Sv staat de inhoud van de informatie centraal: het gaat om verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt. In het voorgestelde artikel 344b Sv staat de vorm centraal: het ziet op elk ambtsbericht, welke informatie dit ook bevat.

Dit verschil in reikwijdte kan worden geïllustreerd aan de hand van artikel 344b, aanhef en onder b, Sv en artikel 344a, derde lid, aanhef en onder b, Sv, waar het door lijkt te zijn geïnspireerd. Uit dit onderdeel van het voorgestelde artikel 344b Sv volgt, dat het bewijs niet uitsluitend of in beslissende mate op een ambtsbericht kan worden gegrond indien door of namens de verdachte op enig moment in het geding is verzocht een persoon als getuige te horen over de rechtmatigheid van de totstandkoming van het ambtsbericht of de betrouwbaarheid van de daarin vervatte mededelingen en het verhoor geen plaats heeft gevonden. Voor zover het gaat om een ambtsbericht houdende een verklaring van een anoniem gebleven persoon, en is verzocht om deze persoon te horen, sluit deze formulering niet aan bij artikel 344a, derde lid, Sv en de achterliggende rechtspraak van het EHRM. Artikel 344a, derde lid, Sv stelt in dat geval een zwaardere eis: een schriftelijk bescheid (waaronder een ambtsbericht) kan in een dergelijke situatie alleen meewerken aan het bewijs indien de bewezenverklaring in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal. Het criterium «uitsluitend of in beslissende mate» dat in het voorgestelde artikel 344b Sv wordt gehanteerd, reserveert artikel 344a, eerste lid, Sv voor de situatie waarin ook processen-verbaal van verhoor van anonieme getuigen, afgelegd tegenover de rechter-commissaris, voorhanden zijn. Dat artikellid sluit uit dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter kan worden aangenomen uitsluitend op grond van schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt.

Voor zover het gaat om andere verklaringen of informatie, en andere personen, ligt de eis van het voorgestelde artikel 344b, onder b, Sv evenmin in de rede. Bij technisch bewijs spelen in de regel alleen vragen rond de rechtmatigheid. Een wens om een persoon die, naar uit de toelichting op het amendement valt af te leiden, daadwerkelijk iets over betrouwbaarheid en inhoud van het ambtsbericht moet kunnen verklaren, over dergelijke bewijsmateriaal te horen, kan op goede gronden worden afgewezen (vgl. ook HR 23 september 2003 LJN AI0023). Zo kan het verzoek pas ter terechtzitting zijn gedaan, en kan de zittingsrechter het horen van de getuige mede in het licht van door de officier van justitie en/of andere getuigen verstrekte informatie niet noodzakelijk hebben gevonden. Waarom zou dat verzoek dan toch de bewijskracht van het ambtsbericht aantasten? Uit de rechtspraak inzake artikel 6 EVRM vloeit de noodzaak van een dergelijke bepaling niet voort.

De oriëntatie op de vorm (ambtsbericht) en niet op de inhoud (getuigenverklaring of hard technisch bewijs) van amendement nr. 19 heeft er wellicht toe bijgedragen dat hier voor een deel van de ambtsberichten een te zware en voor een ander deel een – ook met het oog op de rechtspraak van het EHRM – te lichte eis is gesteld. Bij een oriëntatie op de inhoud moeten de voorzieningen van artikel 344a Sv, gewijzigd als voorgesteld in dit wetsvoorstel, toereikend worden geacht.

Ook het voorgestelde artikel 344b, onder a, Sv, wil voor alle ambtsberichten een bewijsregel introduceren, onafhankelijk van de inhoud daarvan. Het bewijs kan niet uitsluitend of in beslissende mate worden gegrond op een ambtsbericht, indien de rechter-commissaris een getuige als afgeschermde getuige heeft gehoord over de rechtmatigheid van de totstandkoming van dat ambtsbericht of de betrouwbaarheid van de daarin vervatte mededelingen en die getuige zijn instemming heeft onthouden aan (kort gezegd) voeging van het proces-verbaal van verhoor bij de processtukken. En ook hier geldt, dat artikel 344a Sv reeds een strengere regel bevat voor zover het in dit ambtsbericht gaat om een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt: deze verklaring kan slechts meewerken aan het bewijs, onder de daar vermelde omstandigheden.

Tegen het in het voorgestelde artikel 344b, onder a, Sv opgenomen bewijsvoorschrift bestaat echter nog een ander bezwaar. Dat de rechter-commissaris niet een proces-verbaal heeft kunnen opstellen dat met instemming van de getuige kon worden gevoegd, impliceert meer in het algemeen dat de rechter in de regel aan het ambtsbericht nog slechts een beperkte betekenis zal kunnen toekennen. Ook ambtsberichten houdende gegevens, verkregen met een technisch hulpmiddel, naar welker rechtmatige totstandkoming onderzoek is gedaan, zijn nog slechts beperkt bruikbaar als niet wordt ingestemd met voeging van het proces-verbaal van verhoor bij de processtukken. Ook in dat geval geldt dat er volgens dein toepassing van de procedure van de afgeschermde getuige geverseerde-rechter-commissaris informatie is die ter terechtzitting besproken zou moeten kunnen worden, maar om redenen van staatsveiligheid daar niet bekend is.

De zittingsrechter bevindt zich, in het geval de getuige zijn instemming heeft onthouden aan het voegen van het proces-verbaal van verhoor, in een lastig parket. Het bewijsvoorschrift van het voorgestelde artikel 344b, onder a, Sv leidt er niet toe dat de zittingsrechter de afwegingen die in die situatie van hem gevraagd worden beter zou maken. Dat het bewijs in een dergelijke situatie niet uitsluitend of in beslissende mate kan worden gegrond op het ambtsbericht, is evident. Verankering van een dergelijk criterium in de wet kan het misverstand wekken dat een ambtsbericht – waarvan de rechtmatigheid en betrouwbaarheid niet door een bij de processtukken gevoegd proces-verbaal van de rechter-commissaris buiten twijfel is kunnen worden gesteld – nog wel in «belangrijke mate» een bewezenverklaring kan dragen. Dat zal gewoonlijk niet het geval zijn, hoewel het ook weer niet volledig kan worden uitgesloten. De gekozen formulering houdt voorts geen rekening met de kleine kans dat aanvullend onderzoek, eventueel in appel, alsnog een toereikende verheldering van het ambtsbericht kan bieden. Ook dat komt onwenselijk voor.

In eerste termijn heb ik het onderhavige amendement reeds ontraden. Ik hoop met het voorgaande de argumenten die daaraan ten grondslag liggen nader te hebben verduidelijkt. Het verklaart – naar ik hoop – eveneens waarom in algemene zin geen antwoord kan worden gegeven op de vraag van het lid Wolfsen, of uitgesloten is dat een bewezenverklaring enkel en alleen kan berusten op twee of meer ambtsberichten. De mate waarin een ambtsbericht tot het bewijs kan meewerken, hangt telkens af van de aard en inhoud van dit schriftelijk bescheid. Voor zover het betreft ambtsberichten, houdende verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt, geeft artikel 344a Sv enkele regels. Bevat het procesdossier andere of ongelijksoortige ambtsberichten, dan ligt de situatie anders. Genoemd kan worden het voorbeeld van een tapverslag met ondersteunend bewijs uit andere hoofde, bijvoorbeeld een ambtsbericht, houdende een verklaring van een anoniem gebleven AIVD-ambtenaar. Ik teken hierbij aan dat ook bij aanvaarding van amendement nr. 19 een dergelijke bewijsconstructie mogelijk is, als niet om nader verhoor is verzocht.

Amendement De Wit (nr. 13)

Dit amendement beoogt volgens de toelichting de bewijskracht en de kwaliteit van ambtsberichten zo goed mogelijk te regelen. Voorgesteld wordt aan artikel 344, eerste lid, Sv een nieuwe categorie «geschriften» toe te voegen die specifiek ziet op ambtsberichten. Het ambtsbericht zou alleen een schriftelijk bescheid en daarmee een wettig bewijsmiddel zijn voor zover het geschrift «hard technisch bewijs» bevat of voor zover het vergezeld gaat van een advies van deskundigen op het gebied van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarmee wordt een andere lijn gekozen dan in het wetsvoorstel afgeschermde getuigen. Waar dit wetsvoorstel – in lijn met de eerdere aanpassing van de regeling inzake het getuigenbewijs en de gedachten uit het onderzoeksproject Sv 2001 – wettelijke restricties rond de bewijskracht van de ambtelijke stukken wil schrappen, stelt dit amendement voor, voorwaarden toe te voegen.

Ik constateer voorts dat de voorgestelde tekst in ieder geval gedeeltelijk niet past in artikel 344, eerste lid, Sv. Dat artikellid definieert de te onderscheiden schriftelijke bescheiden, terwijl de tweede zin van het voorgestelde nieuwe subonderdeel 5° voorschrijft dat een advies wordt bijgevoegd. Dat lijkt een opdracht te zijn aan de rechter. Een dergelijke opdracht – zo die al wenselijk zou zijn – misstaat in een artikellid waarin omschrijvingen worden gegeven van de als wettig bewijsmiddel te gebruiken schriftelijke stukken. Het amendement is vanwege de verwijzing naar een advies van deskundigen op het gebied van inlichtingen- en veiligheidsdiensten gekoppeld aan amendement nr. 13 van het lid De Wit. Tijdens de eerste termijn van de mondelinge behandeling heb ik dat amendement reeds ontraden. Over het hier besproken amendement inzake het bewijsrecht heb ik mij in dezelfde zin uitgelaten. Met het vorenstaande hoop ik de achtergronden daarvan te hebben verduidelijkt.

Afsluiting

Tegen de achtergrond van een schets van het wettelijk bewijsrecht ben ik hierboven nader ingegaan op de gedifferentieerde bewijskracht van het ambtsbericht en het proces-verbaal van verhoor van de afgeschermde getuige. Daarmee heb ik meer helderheid willen verschaffen over de status van deze schriftelijke bescheiden en de manier waarop de zittingsrechter met deze stukken zal kunnen omgaan. Met het voorgaande hoop ik verder te hebben kunnen verduidelijken dat, mede vanuit het streven om de zittingsrechter zoveel mogelijk vrijheid te laten bij het waarderen van het bewijs, de ingediende amendementen op stuk nrs. 13 en 19 strekken tot het aanbrengen van onnodige en ongewenste beperkingen op deze vrijheid.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven