Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29738 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29738 nr. 5 |
Vastgesteld 29 oktober 2004
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat te hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
1. Aanleiding en doelstelling;
2. Uitwerking en aanscherping van de toetredingsvoorwaarden;
3. Gevolgen aanscherping toetredingsvoorwaarden;
4. Overgangsrecht;
5. Adviezen;
6. Financiële effecten;
7. Artikelsgewijs
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorstellen van de regering betreffende een beperking van de instroom in de Werkloosheidswet (hierna: WW). Voor deze leden heeft de WW twee uitermate belangrijke functies. Enerzijds is dit de verzekering van werknemers tegen loonderving als gevolg van het tijdelijk niet vervullen van een betaalde baan. Het buiten de schuld werkloos worden moet kunnen leiden tot een gerechtvaardigd beroep op een inkomensvervangende uitkering die – met uitzondering van de kortdurende WW – is afgeleid van het loon tot een bepaald maximum dagloon.
Anderzijds is dat de activerende werking van de verzekering, met als doel de verzekering te gebruiken zolang als nodig is en zo kort als mogelijk is. Dit laatste vooral ook met het oog op het belang van actuele werkervaring voor het verkrijgen van een andere arbeidsplaats. Ten aanzien van de verzekeringsgedachte kent de WW een referte-eis teneinde te voorkomen dat niet bedoeld laagdrempelig gebruik wordt gemaakt van de verzekering. Terecht maakt de regering melding van het belang van een langdurige hechting aan de arbeidsmarkt. Dit voorkomt «job-hoppen», door met name jongeren en stimuleert tot het aangaan van meer duurzame arbeidsrelaties, door werknemers in het algemeen. Wel realiseren de leden van de CDA-fractie zich dat de lengte van een arbeidsovereenkomst lang niet altijd eenzijdig kan worden bepaald door de werknemer en dat – mede in het kader van flex en zekerheid – een groot aantal arbeidsovereenkomsten een meer flexibel karakter krijgen. Om die reden verzoeken deze leden de regering om een brede visie te geven op de combinatie van de gewenste ontwikkeling in het kader van de «Wet flexibiliteit en zekerheid» en de relatie daarvan met de hier voorgenomen wijziging in de WW. Wat zal het uiteindelijke effect zijn op de gewenste en noodzakelijke beweging van de arbeidsmarkt? Wil de regering hierbij ook betrekken het heroverwegen van het principe van «last in first out» principe in situaties van reorganisatie en gedwongen ontslag?
De regering kiest er voor, ondanks het advies van de Raad van State om met deze maatregelen te wachten tot er zicht is op de ontwikkeling van een visie op de WW op de langere termijn. Hoe staat het thans met de behandeling van de adviesaanvraag over de toekomstbestendigheid van de WW door de Sociaal Economische Raad (hierna: SER)? De leden van de CDA-fractie zijn zich bewust van het feit dat de SER thans bepaald geen voorrang geeft aan het behandelen van de adviesaanvraag. Is er zicht op de termijn waarop de SER wel bedoelde behandeling ter hand zal nemen en, zo ja, wat zal die termijn zijn?
De leden van de CDA-fractie willen niet verhelen dat ook zij graag de effecten van deze voorstellen in het licht van de toekomstbestendigheid van de WW zouden hebben beoordeeld. Mocht er echter geen zicht zijn op een advies op korte termijn, dan gaan zij akkoord met afzonderlijke beoordeling en behandeling. In dat geval vragen de leden van de CDA-fractie de regering om op de samenhang van deze voorstellen met de recente maatregel inzake WW en scholing in te gaan. Tevens zien deze leden gaarne een beschouwing over de samenhang met de beoordeling van de ontslagaanvraag in relatie tot de mate van investeren door werkgever en werknemer in de employability van de werknemer, waardoor de kansen op de arbeidsmarkt worden versterkt.
De leden van de PvdA-fractie hebben met misnoegen kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. De regering stelt dat de onderhavige maatregelen zijn bedoeld om het recht op een uitkering voor te behouden aan personen die al geruime tijd een band met de arbeidsmarkt hebben.
De leden van de PvdA-fractie menen dat het afschaffen van de kortdurende WW zeer negatieve effecten heeft op de ontwikkeling van de arbeidsmarkt. Deze leden delen daarbij de opvattingen van de overgrote meerderheid van de SER en de opvatting van de Raad van State waarin juist gewezen wordt op de belangrijke bijdrage die de kortdurende WW levert op de flexibiliteit in de arbeidsmarkt. Voorts hebben zij grote bezwaren tegen het doorbreken van de verzekeringsfunctie van de WW daar waar wel gedurende vier jaar de volle premie betaald moet worden zonder dat er die jaren enig recht tegenover staat.
De leden van de PvdA-fractie menen dat de regering het aanbod om te komen tot een geïntegreerde aanpak van een toekomstbestendige WW van de SER niet had mogen afwijzen en dat zij het zo negeren van zwaarwegende adviezen van de SER en de Raad van State op het terrein van sociale verzekeringen onverstandig en ongewenst vindt.
De maatschappelijke onrust die door deze handelswijze van de regering is ontstaan, zal per saldo de samenleving meer schade toebrengen zo menen deze leden.
De regering stelt dat de grote groei van de werkloosheid de reden is voor de voorliggende maatregelen. Dat verbaast de leden van de PvdA-fractie zeer. Immers tot twee jaar geleden kende Nederland een van de laagste werkloosheidcijfers van Europa en dat al een aantal jaren lang. De economische recessie maar meer nog de eigen beleidskeuzes van deze regering hebben er naar het oordeel van deze leden aan bijgedragen dat de werkloosheid in Nederland veel later dan in andere Europese landen zich stabiliseert of weer afneemt. Deze leden vragen de regering om een overzicht van de werkloosheidscijfers over de laatste 8 jaar in vergelijking met ander Europese landen. Zij vragen daarin ook de cijfers van de jeugdwerkloosheid mee te nemen. Zij vragen ook daarin de cijfers van het beroep op de bijstand op te nemen.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om argumenten die verklaren waarom voor een conjuncturele toename van de werkloosheid een structurele maatregel met zo een verstrekkend karakter gerechtvaardigd zijn. Zij vragen de regering ook waarom niet het advies over de toekomstbestendigheid van de WW is afgewacht. Sluit de regering uit dat als onderdeel van een toekomstbestendige WW juist de kortdurende WW overeind dient te blijven?
Zou, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, de toekomstbestendigheid van de WW niet gebaat zijn met een integrale aanpak waarin een balans tussen het al dan niet beperken van de instroom in evenwicht is met de mobiliseren van de uitstroom? Heeft de regering nagedacht over de effecten op de ontwikkeling van de arbeidsmarkt, over de invloed op de flexibiliteit van het gedrag van werknemers en over de bereidheid over ontslagtoetsen te praten in het belang van een flexibele arbeidsmarkt? Op welke onderzoeken heeft de regering zich gebaseerd toen ze dit voorstel deed?
De leden van de PvdA-fractie vragen in welke mate aan dit voorstel de ideologische opvatting ten grondslag ligt dat het sociale verzekeringsstelsel een minimale vorm moet hebben? Beschouwt de regering dit voorstel als een onderdeel van deze opvatting? Zo ja, hoe en waarom? Zo nee, waarom niet? Deze leden verzoeken een uitvoerig antwoord op deze vragen.
De regering rechtvaardigt het voorstel om de kortdurende WW af te schaffen met de besparing op de administratieve lasten. Het UWV stelt echter dat de administratieve besparing € 8,9 miljoen bedraagt. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of een zo bescheiden administratieve besparing zulke verstrekkende maatregelen rechtvaardigen? Graag een reactie van de regering.
De leden van de VVD- fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel.
Alhoewel deze leden de doelstelling van het wetsontwerp onderschrijven hebben zij toch een aantal vragen aan de regering, die in dit verslag zijn opgenomen.
Ter inleiding willen zij vragen of de regering een integrale evaluatie kan toezeggen van alle maatregelen die zij met betrekking tot de WW genomen heeft danwel gaat nemen met onderhavig wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben grote bezwaren tegen het aanscherpen van de wekeneis en de afschaffing van de kortdurende uitkering. Juist in perioden van toenemende werkloosheid is inkomenszekerheid voor degenen die werkloos raken van groot belang. Het wijzigen van de verzekeringsvoorwaarden, zoals bij de wekeneis, en het afschaffen van het beroep op de verzekering, zoals bij de kortdurende uitkering, is maatschappelijk ongewenst gedrag en strijdig met normen en waarden inzake betrouwbaarheid.
Een van de argumenten voor de voorgestelde maatregelen is de beperking van de collectieve lasten en daardoor de verbetering van de economische structuur en daarmee het perspectief op werk. Kan de regering aangeven hoeveel werkgelegenheid zal ontstaan door deze specifieke verlaging van de collectieve lasten?
Waarom is de regering niet bereid om de voornemens tot aanpassing van de toetredingsvoorwaarden van de WW te beoordelen in het kader van het uit te brengen advies van de SER over toekomstbestendigheid van de WW zoals een groot deel van de kroonleden in de SER en de Raad van State bepleiten?
De leden van de LPF-fractie menen dat dit voorstel in een notendop aangeeft waarom dit kabinet op belangrijke vlakken niet in contact staat met de Nederlandse samenleving. Als uitgangspunt wordt goede sier gemaakt met het idee dat alleen een goede arbeidsmoraal recht geeft op een uitkering en dat daarom de toetreding aan de onderkant, dus door mensen met een beperkt arbeidsverleden moet worden tegengegaan. De regering ziet de Nederlandse werknemer kennelijk als een luie calculerende zakkenvuller en denkt dat een grotere eigen verantwoordelijkheid van de werknemer zal leiden tot een betere band met het werk. De adder zit wat de leden van de LPF-fractie betreft aan het eind van het verhaal. Daar wordt zonneklaar dat dit voorstel met name gedragen wordt door de te verwachten bezuinigingen die met het voorstel gerealiseerd kunnen worden. Dat betekent feitelijk dat niet de visionair maar de boekhouder het beleid bepaald. Sterker nog, zoals het voorstel er nu uitziet dalen de rechten van de Nederlandse werknemers, terwijl de plichten in de zin van premiebetaling hetzelfde blijven.
Dit slechte voorstel zorgt in de ogen van de leden van de LPF-fractie absoluut niet tot een grotere werkgelegenheid aangezien in de uiterst starre Nederlandse arbeidsmarkt de Nederlandse werknemer hoegenaamd geen invloed heeft op zijn loopbaan. In plaats van deze verkapte bezuinigingsmaatregel hadden zij liever gezien dat er structurele voorstellen door de regering gedaan waren. Ook de leden van de LPF-fractie zijn van mening dat de sociale zekerheid gebaseerd moet worden op een grotere eigen verantwoordelijkheid van de werknemers. Daartoe dient allereerst gezorgd te worden dat de werknemer die verantwoordelijkheid kan nemen. Dat wil zeggen dat hij een grotere invloed moet hebben op zijn eigen loopbaan. Een versoepeling van het ontslagrecht in combinatie met een goede rechtszekerheid van de werknemer kan er toe leiden dat bedrijven sneller mensen aannemen, zodat werknemers meer kansen hebben om een baan te vinden. De verzekeringsgedachte achter de WW kan dan ingevuld worden door het recht op WW mede afhankelijk te maken van het aanvaarden van een aanvaardbare baan. Wat de fractie LPF betreft dient de oplossing van het te grote beslag op de WW opgelost te worden door het afwijzen van een passende baan te belonen met het verlies van een uitkering.
De fractie LPF wil graag een structurele oplossing voor het probleem van de hoge werkloosheid in Nederland en ziet die oplossing niet in de door de regering aangedragen oplossingen. Het is niet eerlijk om eenzijdig de rechten te verminderen, zeker niet indien daar bepaalde kwetsbare groepen (jongeren) specifiek de dupe van zijn. Een opmerking dat deze terug kunnen vallen op de Wet werk en bijstand (hierna Wwb) geeft dan geen pas, omdat de Wwb de partner- en vermogenstoets kent, hetgeen de regering in de toelichting ook duidelijk toegeeft.
De fractie van D66 heeft met belangstelling kennis genomen van het voorstel de kortdurende WW-uitkering af te schaffen en de wekeneis voor de WW aan te scherpen en wil hierover enkele vragen stellen, die in dit verslag zijn opgenomen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij willen de regering enkele vragen voorleggen over de voorgestelde aanscherping van de WW. Van verschillende kanten is erop aangedrongen de beoogde afschaffing van de kortdurende uitkering te beoordelen in het kader van de discussie over de toekomstbestendigheid van de WW. De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de regering daarop niet wil wachten gelet op het budgettaire belang. Zij betreuren het dat onder druk van de budgettaire omstandigheden niet kan worden gewacht op het betreffende SER-advies. Een en ander zal niet leiden tot vergroting van het draagvlak van de te nemen maatregelen.
2. Uitwerking van de aanscherping van de toetredingsvoorwaarden
De leden van de CDA-fractie beoordelen de bedoeling van het afschaffen van de kortdurende WW positief. Voorkomen moet worden dat, met name jongeren in het begin van hun arbeidscarrière te vaak van baan veranderen en tussen twee banen gebruik makend van de kortdurende WW, zich met minder energie inzetten voor het vinden van een nieuwe baan, daarmee de uitkeringsafhankelijkheid beëindigend. De WW is niet bedoeld voor «job-hoppers» menen de leden van de CDA-fractie. Wel zijn zij gevoelig voor het argument dat zowel door de Raad van State als door een deel van de SER is gebruikt, nl. dat de kortdurende WW ook functioneert als «smeerolie» op een dynamiserende arbeidsmarkt. Daarbij komt dat binnen sociaal economische stelsels waarnaar vanuit ons land met veel interessen wordt gekeken, zoals de Scandinavische landen, er sprake is van een «gouden driehoek» te weten, een effectief en gericht reïntegratiebeleid, hoge werkloosheidsuitkeringen en een zeer soepel ontslagregime. Graag zien deze leden een nadere onderbouwing van de huidige keuzes van de regering in het licht van bovenstaande opmerkingen, waarbij tevens wordt betrokken de motivering van het introduceren van de kortdurende uitkering in het kader van de WW1.
Daarnaast zijn de leden van de CDA-fractie geïnteresseerd in de te verwachten gedragseffecten. Is de regering van mening dat werknemers als gevolg van het schrappen van de kortdurende WW zich zullen richten op meer duurzame vormen van een arbeidsovereenkomst? Zullen zij tevens vaker en sneller een beroep doen op een uitzendbureau teneinde uitzendwerk te gebruiken als springplank naar een meer duurzame baan? Hier dient de vraag te worden beantwoord in welke mate de regering verwacht dat deze maatregel leidt tot een verhoogd beroep op een bijstandsuitkering. Welke gevolgen zal dit hebben voor de slagkracht van gemeenten op het terrein van de «wet werk en bijstand» voor de korte en langere termijn?
Het aanscherpen van de toetredingseisen tot 39 uit 52 weken (wekeneis), wordt gemotiveerd vanuit het belang van het hebben en houden van een sterke band met de arbeidsmarkt. De leden van de CDA-fractie onderschrijven dit belang. Wel is de vraag aan de orde waarom gekozen is voor het blijven hanteren van het criterium dat een week als gewerkte week wordt aangemerkt als tenminste één dag in die week is gewerkt, waarbij geen rekening wordt gehouden met het aantal gewerkte uren ten opzichte van het «normale»aantal werkdagen en uren. Een jaar telt mee als tenminste gedurende 52 weken in dat jaar is gewerkt. Dit kan er in extreme gevallen toe leiden dat recht op WW wordt opgebouwd indien in 1 jaar gedurende 52 weken niet meer dan 1 uur is gewerkt. Kan de regering aangeven waarom niet wordt gekozen deze berekeningscriteria te moderniseren? De leden van de CDA-fractie kunnen zich voorstellen dat dit beter mogelijk wordt naarmate het fictieve arbeidsverleden wordt vervragen door het feitelijke arbeidsverleden.2
Een andere vraag die deze leden hebben is hoe het verzorgingsforfait zal gaan doorwerken. Zien zij het goed dat het verzorgingsforfait voor de jaren dat jonge kinderen worden verzorgd, volledig in tact blijft? Er vanuit gaande dat dit inderdaad het geval zal zijn vragen deze leden zich af hoe de regering denkt aan de combinatie van de opbouw van WW rechten in relatie tot het opnemen van verlof in het kader van de levensloopregeling, die naar verwachting vanaf 1 januari 2006 zal gaan gelden. Zal deze verlofperiode tellen op analoge wijze als het verzorgingsforfait?
De regering acht het gerechtvaardigd ook de regelingen voor de verlaagde wekeneis aan te passen. Zien de leden van de CDA-fractie het juist als zij veronderstellen dat met name in de land- en tuinbouwsector een enorme en succesvolle poging is gedaan om werknemers meerdere aansluitend periodes van seizoensarbeid te laten werken, waardoor minder noodzaak is tot het doen van een beroep op een uitkering? Als dit het geval is dan hebben de leden van de CDA-fractie hiervoor grote waardering. Tegelijkertijd stellen zij de vraag of van deze aanpak als voorbeeld dient of kan dienen voor bedrijfstakken waarin sprake is van cyclische werkloosheid. Kan de regering de ontwikkelingen en de huidige stand van zaken schetsen met betrekking tot het minimaliseren van de cyclische werkloosheid?
De leden van de CDA-fractie zijn enigszins in verwarring gebracht inzake de positie van musici en artiesten. Lezen zij het goed dan is de regering van oordeel dat de verlaagde wekeneis voor deze werknemers dient te worden verhoogd van 16 uit 39, naar 26 uit 39. Als dit klopt, kan dan worden toegelicht waarom de staatssecretaris van Cultuur tenminste de suggestie wekt als zou het hier gaan om een aanpassing naar 20 uit 39 weken? Graag willen zij helderheid hierover alsmede een verklaring van het feit dat de staatssecretaris ander beleid zou uitdragen dan (voorgenomen) regeringsbeleid.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat bij werkaanvaarding na een werkloosheid van 6 maanden plus één dag de oude WW-rechten zullen vervallen. In de nieuwe regeling zullen dan ook mensen die een arbeidsverleden van vele tientallen jaren hebben geen WW-rechten meer hebben en opnieuw in vier jaar moeten opbouwen. Is dit effect niet strijdig met de voorwaarde voor lang arbeidsverleden? Wat gaat de regering daaraan doen?
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de effecten van de premiedifferentiatie in de WW niet eerst worden afgewacht alvorens in de WW-rechten zelf te gaan snijden. Vooral in die sectoren waarin een verlaagde wekeneis geldt, mag verwacht worden dat door de WW-premiedifferentiatie er eerder en vaker door werkgevers gekozen wordt voor meer vaste dienstverbanden.
Is het waar dat in de podiumkunstensector de WW-premie bij de premiedifferentiatie het eerste jaar kan oplopen tot 12% voor een werknemer? Zo ja, voorziet het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dan in bijbehorende financiering per 1 januari 2005? Zo nee, is het dan de bedoeling van de regering het aantal kunstproducties en voorstellingen terug te brengen? Zo ja, met hoeveel? Is het effect van de premiedifferentiatie op de productie van deze sector als eigenstandige beleidsbeslissing van de regering tijdig onderkend? Accepteert de regering deze effecten als een eigen gekozen beleid?
De podiumkunstenaars en de ondersteunende (technische) beroepen worden zwaar getroffen door het afschaffen van de kortdurende WW en het aanscherpen van de referte eis. Hoe groot is de beroepsgroep en hoeveel mensen uit deze beroepsgroep maken per jaar gebruik van de WW onderscheiden naar de 3 voorgestelde regelingen?
Kan de regering aangeven hoeveel kunstenaars per jaar minder gebruik kunnen maken van de WW door een verhoging van de verlaagde wekeneis?
De regering denkt aan een verhoging van de verlaagde wekeneis voor musici en artiesten van 16 uit 39 naar 26 uit 39. Betekent dat «denken aan» van de regering dat zij ook willen denken aan het handhaven van de huidige wekeneis van een beroepsgroep die zoals de regering dat zelf treffend onderschrijft vanwege de aard van de arbeidsrelaties in deze sector de wijze van projectfinanciering door de regering zelf en de onlosmakelijkheid van de persoon zelf aan de werkzaamheden die een andere arbeidsrelatie zoals vaste contracten bijkans onmogelijk maken.
Heeft de regering zich gerealiseerd dat door het ophogen van de wekeneis tot 50% van deze beroepsgroep niet meer in de sector werkzaam kan zijn. Is het waar dat in de beroepsgroep maar 48% (bijna de helft) alleen voldoet aan de norm van de huidige verlaagde wekeneis? De leden van de PvdA-fractie verwijzen hierbij naar bladzijde 26 van de notitie «Van beetwortelwerkers en bollensorteerders»van het UWV uit 2002.
Is de regering bereid voor deze beroepsgroep de huidige verlaagde wekeneis te handhaven zodat de beroepsgroep als geheel in stand kan blijven, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?
Hoe waardeert de regering eigenlijk deze beroepsgroep als onderdeel van Nederlandse cultuur? Hecht de regering eraan dat deze beroepsgroep qua volume in stand blijft en het zo onmisbare werk kan blijven doen zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Ziet de regering dat de podiumkunsten in Nederland een onmisbaar onderdeel van het gehele cultuurgebied zijn? Ziet de regering dat het mogelijk halveren van de beroepsgroep een gevolg zal zijn van de voorgestelde maatregelen? Zo ja, op welke ander wijze zou de regering dan kunnen waarborgen dat de beroepsgroep in stand kan blijven? Is de regering bereid voor de productie van deze beroepsgroep een nieuwe financiering- , subsidie en projectstructuur op te zetten? Met hierin opgenomen de onderzoekskosten, de productiekosten en de leegloop tussen producties en voorstellingen in het subsidievolume? Zo ja, welke kosten zijn daar voor noodzakelijk en stelt de regering die dan met ingang van deze wet ter beschikking? Zo nee, hoe geloofwaardig is de regering dan in de tekst op pagina 5 van de memorie van toelichting over de analyse van de arbeidsmarkt in deze sector? De leden van de PvdA-fractie vragen precieze antwoorden op deze vragen.
Welke onderzoeken en analyses liggen ten grondslag aan het voornemen van de regering voor deze beroepsgroep de bestaande verlaagde weken eis te verhogen van 16 uit 39 weken naar 26 uit 39 weken?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering uitvoerig kan motiveren waarom zij ervoor gekozen heeft het besluit verlaagde wekeneis aan te passen op de wijze waarop zij dit thans doet. Waarom heeft zij ervoor gekozen om de verlaagde wekeneis voor seizoenswerknemers af te schaffen en dit voor artiesten en musici niet te doen? Deze laatste groep kan immers toch ook ander werk aanvaarden? Kan de regering daarbij tevens ingaan op de aanscherping van de verlaagde wekeneis voor artiesten en musici. De regering denkt daarbij aan verhoging van de geplaatste wekeneis van 16 weken uit 39 weken tot 26 uit 39 weken. Kan de regering uitvoerig motiveren waarom zij hier aan denkt? Kan de regering daarbij ook ingaan op de gevolgen die dit heeft op het aantal uitkeringen dat aan deze groep verstrekt wordt en de budgettaire effecten die dit met zich mee zou brengen. Kan de regering tevens aangeven wanneer deze aanscherping gaat plaatsvinden (en op welke wijze), aangezien dit niet duidelijk in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel staat vermeldt.
De leden van de VVD- fractie zijn bevreesd dat met onderhavig wetsvoorstel de druk op misbruik van (de «vluchtroute» naar) de ziektewet groter wordt. Immers, een werknemer die de beëindiging van zijn werkzaamheden ziet aankomen, kan bij het achterwege blijven van een WW uitkering, geprikkeld worden om zich ziek te melden. Of een werknemer zonder werk of uitkering kan geprikkeld worden om via een uitzendbureau een enkele dag te werken en zich vervolgens ziek te melden. In dat geval ontstaat er immers wél een recht op een uitkering. Graag zien zij een uitvoerige reactie van de regering tegemoet. Houdt de regering rekening met een dergelijk misbruik? Heeft de regering becijferd wat de budgettaire effecten van een weglek naar de ziektewet zijn?
De leden van de SP-fractie vragen of het waar is dat artsen met behoud van een WW-uitkering een (zelfbetaalde) cursus kunnen volgen die hen voorbereidt op uitzending naar de tropen? Loopt de uitzending van deze artsen gevaar als de kortdurende uitkering wordt afgeschaft?
Is de regering van mening dat de keuze voor het beroep van musicus of artiest in ieder geval niet op grond van sociale verzekeringswetgeving zou moeten worden genomen? Kan de regering aangeven wat de gevolgen zijn van de verscherping van de verlaagde wekeneis voor het aanbod op de arbeidsmarkt van deze beroepsgroepen en de andere beroepsgroepen waarvoor een verlaagde wekeneis geldt?
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering van plan is de wekeneis te verscherpen van 26 uit 39 (26/39=2/3, dus bijna 67%) naar 39 uit 52 (39/52=3/4=75%), een aanscherping dus van 12,5%. In de cultuursector wordt de wekeneis aangescherpt van 16 uit 39 (16/39 is ongeveer 41%) naar 26 uit 39 (26/39=2/3, bijna 67%), oftewel een aanscherping van 62,5%. De leden van de D66-fractie willen weten waarom de wekeneis in de cultuursector verhoudingsgewijs zoveel extra wordt verzwaard?
Ten gevolge van de voorgestelde wijzigingen van de WW zullen werknemers met een kort arbeidsverleden geen recht meer hebben op een WW-uitkering. De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden de onderbouwing van dit voornemen in de toelichting summier. Kan nader worden ingegaan op de principiële vraag waarom mensen met een kort arbeidsverleden van het recht op WW worden uitgesloten? Kan in dit kader ook worden aangegeven in welke mate momenteel oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de kortdurende uitkering door met name jongeren en starters op de arbeidsmarkt die nog bij hun ouders wonen?
Deze leden informeren aansluitend wat zich ertegen zou verzetten werknemers die gelet op hun korte arbeidsverleden nog geen recht hebben op de WW een lagere WW-premie te laten betalen dan degenen die er wel recht op hebben. Kan de regering de voor- en nadelen daarvan op een rijtje zetten?
In de memorie van toelichting wordt gesteld dat ruimte dient te blijven voor werknemers met een onregelmatig arbeidspatroon. De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken om een nadere onderbouwing, mede in het licht van het gegeven dat juist de beroepsgroepen met een onregelmatig arbeidspatroon forse kritiek hebben op dit wetsvoorstel. De regering verwacht daarnaast een participatiebevorderende werking. Dat lijkt een terecht uitgangspunt, maar in een minder goed functionerende arbeidsmarkt zal de veronderstelde participatiebevorderende werking weinig betekenis hebben, concluderen de leden van de fractie van de ChristenUnie.
De regering stelt voor de verlaagde wekeneis voor musici en artiesten evenredig aan te scherpen, wat neerkomt op een verhoging van de verlaagde wekeneis van 16 uit 39 weken tot 26 uit 39 weken, de huidige wekeneis. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarop het aantal van 26 is gebaseerd.
In de toelichting wordt meegedeeld dat afschaffing van de verlaagde wekeneis vooralsnog niet in de rede ligt. De leden van de fractie van de ChristenUnie informeren onder welke omstandigheden afschaffing wel aan de orde zou kunnen komen.
3. Gevolgen aanscherping toetredingsvoorwaarden
De leden van de PvdA-fractie zijn zeer gekant tegen het besluit van de regering om de kortdurende WW-uitkering af te schaffen. Zij zijn van mening dat door de afschaffing van de kortdurende uitkering de starters op de arbeidsmarkt nauwelijks de mogelijkheid krijgen om verplichtingen aan te gaan, zoals hypotheken, omdat zij, mochten zij hun baan verliezen, onmiddellijk in de bijstand terecht komen.
Welke gevolgen zal het afschaffen van de kortdurende uitkering hebben voor de flexibiliteit van de arbeidsmarkt zo vragen deze leden? Welke afname van het aantal tijdelijke contracten kan met naar aanleiding van deze maatregelen in de WW verwachten? De leden van de PvdA-fractie maken zich ernstige zorgen over het feit dat het voornamelijk jongeren zijn die niet meer gebruik kunnen maken van de kortdurende uitkering. In 2002 kreeg 20% (39 072 uitkeringen) van de instroom in de WW een kortdurende uitkering, hiervan was 54% jonger dan 30 jaar.
Waarom meent de regering dat deze prikkel die als een sanctie maatregel ervaren wordt voor jongeren zo nodig is? Aan de arbeidsmotivatie van jongeren op de arbeidsmarkt mankeert toch niks zo menen de leden van de PvdA-fractie. Tot twee jaar geleden kende Nederland nauwelijks jeugdwerkloosheid. Het aantal jongeren in de bijstand was zeer beperkt. Ook in Europese vergelijkingen deed Nederland het sinds 1996 goed als het om jeugdwerkloosheid gaat. Kan de regering aangeven op basis van welk onderzoek en welke gegevens de prikkel van het afschaffen van de kortdurende WW nodig is voor de arbeidsmotivatie van starters op de arbeidsmarkt? Kan de regering aangeven hoe het effect van deze drie maatregelen zich verhoudt qua proportionaliteit ten opzichte van de door de regering blijkbaar geconstateerd onvolkomenheden in arbeidsmotivaties van werklozen? Uit welk onderzoek blijkt dat, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Kan de regering aangeven hoeveel herintreders geen aanspraak kunnen maken op de kortdurende uitkering omdat zij een tijdelijke aanstelling hebben gekregen van korter dan 39 weken? Kan de regering uiteenzetten hoe zij het verschil beoordeeld na afschaffing van de kortdurende WW tussen een verzorgende ouder van kleine kinderen die met 52 (in deeltijd) gewerkte dagen per jaar kan volstaan om WW-rechten op te bouwen en een leeftijdsgenoot die in vier jaar min één dag voltijds werken nog geen enkel WW-recht heeft opgebouwd? Acht de regering dit verschil in het opbouwen van WW-rechten nog proportioneel en billijk? De leden van de PvdA-fractie vragen om een uiteenzetting.
De leden van de PvdA-fractie hebben een aantal vragen over de effecten van de afschaffing van de kortdurende WW en de verdere opbouw van WW-rechten. Is het zo dat in de nieuwe regelgeving iemand die na een halfjaar werkloosheid plus één dag nieuw werk aanvaard en vervolgende binnen 4 jaar weer werkloos wordt geen enkel WW-recht heeft opgebouwd ook al heeft hij of zij een arbeidsverleden van bv. 25 jaar waarbinnen éénmaal een werkloosheid van met 6 maanden en één dag heeft plaatsgevonden? Als dat zo is, vindt de minister dat dan redelijk en billijk? Hoeveel werklozen zullen op grond van het opbouwen van nieuw recht na een werkloosheid op latere leeftijd een beroep op de bijstand moeten doen? Hoeveel zijn dat er per jaar voor de komende 4 jaar? Is de regering bereid voor deze problematiek een oplossing te zoeken? Zo ja, welke?
De regering heeft gesteld dat de bezuinigingen op de sociale zekerheid die zich vooral richten op ouderen (afschaffing WW vervolguitkering, sollicitatieverplichting etc) en arbeidsongeschikten (WAO) in het belang zijn van de jongere generatie. Bij het verdwijnen van de kortdurende uitkering en het verhogen van de weken-eis, zal slechts 37% van de WW-gerechtigden in de leeftijdsklasse tot 23 jaar zijn uitkering behouden. Dit is een instroomreductie van 63% (12 529 uitkeringen). Deze leeftijdsklasse wordt daarmee het hardst getroffen. De leden van de PvdA-fractie menen dat zo starters op de arbeidsmarkt onevenredig hard worden getroffen. Hoe verhoudt zich deze keiharde maatregel voor jongeren tot 23 jaar zich met het door de regering beloofde belang voor de jongere generatie?
Kan de regering uitleggen hoe de afschaffing van de kortdurende WW van belang is voor starters op de arbeidsmarkt?
Is deze maatregel bedoeld om jongeren of starters te prikkelen geen tijdelijk werk te aanvaarden omdat het risico dat geen aansluitend werk voorhanden is te groot is?
Acht de regering het mogelijk dat starters op de arbeidsmarkt vanwege het afschaffen van de kortdurende WW en de wekeneis minder snel ervoor kiezen zelf een etage of andere woning te kopen? In welke mate zal dat het geval zijn? Hoeveel starters op de arbeidsmarkt kopen binnen een periode van 4 jaar hun eerste etage of woning? Verwacht de regering daarvan effecten op de woningmarkt? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
De regering meent dat er sprake is van een besparing, maar waarop wordt eigenlijk bespaard, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Op rijksuitgaven? Hoeveel zit er in de sociale fondsen waaruit de WW betaald wordt?
Wordt de WW-premie verlaagd? Is er sprake van verschuiving van collectieve lasten die door werkgevers en werknemers via premies betaald worden naar uitgaven door de Wwb die uit de algemene middelen betaald worden?.
Zijn de maatschappelijke kosten dan niet veel hoger? Waar zit dan de rechtvaardiging om 50% van de kosten die uit de WW-beperking ontstaan af te wentelen op de algemene middelen (Wwb) en 50% op de individuen die het ongeluk hebben een verdienende partner te hebben of een eigen huis met wat overwaarde?
De leden van de PvdA-fractie vragen per vraag een precies antwoord.
Volgens het UWV zal de grootste instroomreductie op de WW plaats vinden in het agrarisch bedrijf. Welke effecten verwacht de regering voor de arbeidsmarkt in deze sector? Zou het zo kunnen zijn dat tijdelijke werknemers in deze sector nog moeilijker dan nu te vinden zijn? Zou het zo kunnen zijn dat er hierdoor sprake kan zijn van een forse toename van buitenlandse werknemers in deze sector en andere sectoren die door deze maatregelen getroffen worden zoals de horeca? Zo ja, hoeveel arbeidsplaatsen zal dat dan betreffen? Zo nee, waar om niet? Welke nader onderzoek is naar deze effecten gedaan? Wat is de opvatting van de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) over deze ontwikkeling in deze bedrijfstak? Waarom is deze opvatting niet meegenomen in deze memorie van toelichting?
De leden van de PvdA-fractie hebben vragen bij de wijze waarop de voorgestelde beperkingen van WW-rechten in de praktijk zullen uitwerken. Daartoe vragen zij de regering om aan de hand van een aantal praktijksituaties uit te leggen hoe in de nieuwe situatie de regels zullen uitwerken.
Kan de regering aan de hand van een voorbeeld aangeven hoeveel recht iemand op een WW-uitkering heeft in de huidige wetgeving en in de nieuwe wetgeving zoals nu voorgesteld? Bijvoorbeeld iemand die in de periode 2002–2006 een kind jonger dan 5 jaar verzorgd heeft. Daarvoor heeft zij geen arbeidsverleden opgebouwd. Vanaf 1 januari 2006 gaat zij aan het werk, per 1 januari 2007 wordt het jaarcontract niet verlengd. Welke rechten heeft zij?
Bij vrouwen is een duidelijke toename in de terugkeer op de arbeidsmarkt als het jongste kind 4 jaar wordt en naar de basisschool gaat (emancipatiemonitor 2000, SCP). Hoe zit het met het verzorgingsforfait in relatie tot de aanscherping van de toetredingsvoorwaarden? Hoe verhoudt zich deze regeling tot het verhogen van de arbeidsparticipatie van vrouwen? Vanaf 2005 zullen mensen met een kind jonger dan 5 jaar driekwart WW-jaar per jaar opbouwen en vanaf 2007 een half WW-jaar opbouwen per jaar. Wanneer verjaart het verzorgingsforfait? Verjaart dat als binnen de eerste 4 jaar arbeid opnieuw werkloosheid ontstaat langer dan 6 maanden?
De leden van de D66-fractie hebben begrepen dat schilders eerst een tweejarige praktijkopleiding volgen (gedurende welke WW-premie betaald wordt), maar dat jonge schilders in de wintermaanden nogal eens ontslagen worden op grond van het «last in first out» beginsel. Kortom, voor deze groep wordt wel premie betaald maar er staan weinig rechten tegenover. Heeft de regering inzicht in de omvang van deze problematiek, speelt het in meer sectoren en wat vindt de regering ervan? Wat vindt de regering van de suggestie van premievrijstelling tijdens een praktijkopleiding?
De leden van de D66-fractie willen graag meer uitleg over de gevolgen van het afschaffen van de kortdurende WW-uitkering voor startende werknemers in de cultuursector. Wordt het starten van een loopbaan in deze sector niet onmogelijk gemaakt?
De leden van de D66-fractie zien graag meer informatie tegemoet over omvang en kenmerken van de groep mensen vanaf 57,5 jaar die door het afschaffen van de kortdurende WW-uitkering geen beroep meer op de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijke Arbeidsongeschikte werknemers (hierna: IOAW) kunnen doen.
Werknemers van 57,5 jaar en ouder die zeer langdurig werkloos zijn geweest of zeer recent zijn ingetreden kunnen door het afschaffen van de kortdurende uitkering in geval van werkloosheid ook geen beroep meer doen op de IOAW. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat zich ertegen zou verzetten hiervan af te zien. Staat dit voornemen niet op gespannen voet met de beoogde vergroting van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers. Is niet te voorzien dat dit werknemers die een beroep doen op de IOAW ervan zal weerhouden betaald werk te zoeken? Zij moeten immers wel aan de referte-eis voldoen om het recht op een IOAW-uitkering te doen herleven.
De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over de overgangsbepaling zoals nu opgenomen in het wetsvoorstel. Deze leden uiten hun bezorgdheid over de mobiliteit van de arbeidsmarkt in relatie tot het laten herleven van je WW-rechten na acceptatie van tijdelijk werk. In het voorstel is opgenomen dat de aanscherping van de toetredingsvoorwaarden alleen van toepassing zal zijn op personen van wie de eerste werkloosheidsdag gelegen is op of na de datum van inwerkingtreding van het voorstel.De leden van de PvdA-fractie hebben vragen bij de wijze waarop de voorgestelde beperkingen van WW-rechten in de praktijk zullen uitwerken met name bij de overgang van de oude naar de nieuwe regeling. Daartoe vragen zij de regering om aan de hand van een aantal praktijksituaties uit te leggen hoe in de nieuwe situatie de regels zullen uitwerken (Bij de uitwerking van de voorbeelden voor de nieuwe wetgeving dient er gemakshalve vanuit gegaan te worden dat de wet per 1 januari 2005 in werking treedt)Kan de regering aan de hand van een voorbeeld aangeven hoeveel recht op een WW uitkering iemand heeft in de huidige wetgeving en in de nieuwe wetgeving zoals nu voorgesteld? Het gaat om een persoon die per 1 januari 2004 een WW-uitkering toegekend heeft gekregen met een recht op maximaal 3 jaar uitkering en:per 1 februari 2005 een baan accepteert tot 1 september 2005, dit contract wordt niet verlengd en de persoon wil weer in aanmerking komen voor een WW-uitkering. Krijgt hij die en wat is de duur van het recht?
Per 1 mei 2007 accepteert hij een baan tot 1 december 2007, dit contract wordt niet verlengd en de persoon wil weer in aanmerking komen voor een WW-uitkering? Welke rechten heeft hij dan?.
Als hij per 1 januari 2007 een baan accepteert tot 1 januari 2008, dit contract wordt niet verlengd en de persoon wil weer in aanmerking komen voor een WW-uitkering? Welke rechten heeft hij?
De leden van de CDA-fractie hebben een vraag over de uitvoerbaarheid. Actal heeft laten weten dat er geen sprake zal zijn van administratieve lastenverlichting. Geen antwoord wordt gegeven op de vraag dat deze maatregelen zouden leiden tot verzwaring van de administratieve lasten. Kan de regering garanderen dat er geen sprake is van verzwaring van de administratieve lasten als gevolg van dit voorgenomen beleid?
De regering geeft weinig inhoudelijk antwoord op de opvattingen van de SER en doet dat veelal af met het argument dat er sprake is van verdeeldheid in de SER. Dat is juist maar, er is ook sprake van duidelijke meerderheden in een aantal opvattingen. Daarom vragen de leden van de PvdA-fractie de regering een precies antwoord te geven op de onderstaande vragen.
Een kleine minderheid in de SER te weten de ondernemersleden benoemd door VNO-NCW steunt de kabinetsvoorstellen. Zij stellen dat de voorstellen leiden tot een meer activerend stelsel van sociale zekerheid, tot een versterking van de band tussen het recht op WW en het arbeidsproces. Dit geldt zowel voor de afschaffing van de kortdurende uitkering als voor de aanscherping van de wekeneis. Kan de regering aangeven op basis van welke onderzoeken en feitelijke gegevens zij dit standpunt deelt? Wie heeft wanneer onderzocht met welke gegevens en welke resultaten dat de onderhavige maatregelen tot meer activering zouden leiden zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Over de financiële consequenties van eventuele handhaving van de kortdurende uitkering wijst de Raad van State op de vaste opvatting van de SER dat er in de WW (evenals in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering) sprake dient te zijn van een structureel lastendekkende premiestelling.
De regering gaat niet in op deze argumentatie. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering uitdrukkelijk om een nadere toelichting en verdediging van hun standpunt waarom de regering meent zo verstrekkend te kunnen afwijken van dat verzekeringsbeginsel.
De SER stelt dat de afschaffing van de kortdurende uitkering er tevens toe leidt dat pas na een lange wachttijd (van vier kalenderjaren) aanspraak op WW gemaakt kan worden. Dit staat op gespannen voet met de verzekeringsgedachte omdat in die periode wel premie betaald moet worden. Wat is de reactie van de regering op deze opvatting?
De SER stelt dat Nederland met deze erg lange wachtperiode uit de pas gaat lopen met andere EU-landen. De leden van de PvdA-fractie vragen een vergelijkend overzicht van de WW regels die wat dit betreft in andere Europese landen gelden.
De SER stelt dat de niet-loongerelateerde uitkeringen een belangrijke functie zouden kunnen hebben in een toekomstbestendige WW. Waarom negeert de regering deze opmerking, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?
De SER stelt dat de aanscherping van de wekeneis ook de toegang tot de loongerelateerde uitkeringen bemoeilijkt voor mensen met een flexibele arbeidsrelatie. Graag een reactie van de regering op deze stelling, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
De SER stelt dat het Besluit verlaagde wekeneis WW is een instrument waarmee adequaat en flexibel kan worden ingespeeld op de specifieke arbeidsmarktomstandigheden in bepaalde sectoren. Deze leden vragen op deze opvatting een reactie van de regering.
De SER stelt dat de kortdurende uitkering een bijdrage levert aan het met elkaar in evenwicht brengen van de behoefte aan flexibiliteit van werkgevers en werknemers (arbeidsmarktfunctie WW). Afschaffing verandert de verhouding tussen premiebetaling en aanspraken. De premie moet wel betaald worden maar er bestaat geen aanspraak op een uitkering als niet aan de jareneis wordt voldaan. Dit geldt vooral voor jongeren, starters en werknemers met een flexibele arbeidsrelatie. Deze leden vragen de regering om een reactie op deze opvatting.
De SER stelt dat er voorzover een netto-besparing op de WW-lasten noodzakelijk of wenselijk zou zijn, moet worden uitgegaan van een structureel lastendekkende premiestelling. Ondertsteunt de regering die opvatting? Of vindt de regering dat de wachtgeldfondsen ook als spaarpotten voor het EMU-saldo of de nationale schuldpositie hoger dan voor de Wachtgeldverplichtingen zelf gevuld kunnen of moeten zijn, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) heeft aangegeven dat er tenminste 6 maanden moet zitten tussen de beoogde invoeringdatum en de definitieve voorstellen. Kan de minister aangeven wat de eerst mogelijke datum zou zijn waarop het wetsvoorstel zou worden ingevoerd indien de Tweede Kamer onverhoopt in meerderheid met het wetsvoorstel zou instemmen? Zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Waarom heeft de regering dit wetsvoorstel niet aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) voorgelegd, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?
De leden van de VVD-fractie merken op dat een deel van de SER van mening was dat Nederland met de wachtperiode van vier kalenderjaren uit de pas gaat lopen met andere EU- landen. Kan de regering een overzicht verschaffen over de wijze waarop in andere EU- landen met de WW- uitkering op dit punt wordt omgegaan?
Kan de regering aangeven wat de personele consequenties zijn voor het UWV als onderhavig wetsvoorstel wordt aangenomen? Liggen gedwongen ontslagen in de rede nu het UWV weer een stuk van haar taken kwijtraakt?
De leden van de SP-fractie vragen wat het oordeel is van de VNG over de extra toestroom naar de Wwb al gevolg van de voorgestelde maatregelen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven in welke mate een verminderd beroep op de WW bijdraagt tot het verlichten van de taak van het UWV en het verlagen van kosten voor uitvoering. Tevens vragen zij een indicatie van de mutatie die als gevolg van dit voorgenomen beleid zal plaatsvinden van het toekennen van reïntegratiebudgetten. Minder ww-werkzoekenden betekent immers een verlichting van de reïntegratielast via het UWV. Zien zij dat goed en zo ja om welke budgetten gaat het dan?
De leden van de PvdA-fractie hebben de volgende vraag. Indien de regering de ontwikkeling van de loonkosten van belang vindt en daarvoor de rechtvaardiging van deze maatregelen tracht te vinden, kan de regering dan uitleggen hoe zij een verhoging van de loonkosten met € 10 miljard kunnen rechtvaardigen om private verzekeraars voor 5 jaar de gedeeltelijke WAO te laten uitvoeren?
Welke besparingen op de loonkosten kan gerealiseerd worden indien van deze privatisering wordt afgezien?
Over de financiële consequenties van eventuele handhaving van de kortdurende uitkering wijst de Raad van State op de vaste opvatting van de SER dat er in de WW (evenals in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering) sprake dient te zijn van een structureel lastendekkende premiestelling.
Hoeveel is de premieopbrengst van de werkgevers en werknemers voor de mensen die 4 jaar en de mensen die 5 jaar premie hebben betaald?
Wat is de kostprijs van de kortdurende uitkeringen die bij de nieuwe regeling nu gaat vervallen?
Indien een premievrijstelling gepaard gaat met de eerste 4 jaar werken in hoeverre zullen dan de loonkosten verlaagd kunnen worden?
De SER stelt dat de huidige en de te verwachten financiële situatie van de werkloosheidsfondsen geen aanleiding geven tot de kabinetsvoorstellen, noch tot een aantasting van de polisvoorwaarden. Het standpunt van de Raad van State hierop was en is dat de premiestelling voor de WW structureel lastendekkend dient te zijn. De leden van de PvdA-fractie vragen wat thans het volume is van de WW-fondsen? Wat vervolgens de hoogte van het fonds zou moeten zijn als dekkingsmiddel om de verminderde WW-aanvraag door dit wetsvoorstel passend te financieren?
Deze leden vragen de regering of zij het voornemen heeft de WW-premie per 1 januari substantieel te verlagen en wat de arbeidsmarkteffecten werkgelegenheid per 0,1% punt verlaging zijn?
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de kosten zijn indien het onderhavige wetvoorstel niet in 2005 zal worden uitgevoerd in afwachting van een lange termijn visie op de WW.
Deze leden vragen voorts elke onttrekking uit de WW-fondsen er nodig is om het uitstel van dit wetsvoorstel te financieren.
Kan de regering voor de afschaffing kortdurende uitkering aangeven welke verhoogde instroom in de Wwb wordt verwacht voor 2005 tot 2009? In aantallen gezinssamenstelling (jongeren onder de 23 jaar, alleenstaande, een ouder gezin en partnerhuishouden) en budgettair?
Voor hoeveel werklozen die anders recht hebben op een kortdurende WW geldt dat zij geen recht zouden hebben op bijstand omdat zij een verdienende partner hebben?
Voor hoeveel werklozen geldt dat zij geen recht op bijstand hebben omdat zij een vermogen of een eigen huis bezitten?
Hoe is de opbouw van de populatie die een beroep doet op de kostdurende WW; hoeveel zijn jonger dan 30 jaar en hoeveel zijn ouder?
Zal er sprake zijn van vrijval van de Toeslagenwet als gevolg van alledrie de maatregelen? Zo ja voor hoeveel uitkeringen per jaar en voor welk bedrag?
Wat zijn de gevolgen voor de herintreders op de arbeidsmarkt als de kortdurende WW wordt afgeschaft? De SER en de Raad van State geven aan dat die doelgroep zeer zullen worden getroffen door het afschaffen van de kortdurende WW en de aanscherping van de referte-eis. Wat is de opvatting van de regering daarover? Zal het voor herintreders moeilijker worden om aan de slag te gaan? Welk risico lopen oudere herintredende vrouwen indien de kortdurende WW ontbreekt. Zal de toestroom naar de bijstand voor deze specifieke groep groter worden? Wat zijn de geraamde gevolgen voor de gemeente?
De leden van de PvdA-fractie vragen een uitsplitsing over de komende 4 jaar en een analyse van de doelgroep die door de voorgenomen maatregelen een beroep op de bijstand zullen moeten doen. Naar leeftijdcategorie en de aard van de arbeidsmarkt relatie te weten jongeren tot 23 jaar, starters op de arbeidsmarkt tot 30 jaar, herintreders op de arbeidsmarkt en mensen die na een langer arbeidsverleden na een werkloosheidsperiode opnieuw rechten zullen moeten opbouwen.
Kan de regering voor de aanscherping van de wekeneis aangeven welke verhoogde instroom in de Wwb wordt verwacht voor 2005 tot 2009? In aantallen en naar aard van de samenstelling van het huishouden?
Kan de regering voor de aanscherping van de verlaagde wekeneis aangeven welke verhoogde instroom in de Wwb wordt verwacht voor 2005 tot 2009? In aantallen en budgettair?
De leden van de PvdA-fractie kunnen op onderdelen begrip hebben voor het afschaffen van de verlaagde wekeneis omdat in sommige beroepsgroepen anders vervangend werk goed mogelijk is voor werknemers. Dat geldt echter niet altijd en overal. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering de voorgestel;de maatregel op nieuw af te wegen tegen het besluit tot premiedifferentiatie die al een rem zet op incidentele contracten in sectoren. En het feit dat een beroepsgroep als podiumkunstenaars dreigt gehalveerd te worden dat de regening de wekeneis niet handhaaft op het huidige niveau.
De SER stelt dat het te vroeg is om het Besluit verlaagde wekeneis WW in te trekken. De voorstellen tot premiedifferentiatie zullen het beroep op de WW terugdringen. Daarvan uitgaande wil dit deel de wekeneis uit het besluit aanscherpen in de richting van 26 uit 39 weken, bijvoorbeeld per medio 2005. Het toepassingsgebied van het besluit moet kritisch heroverwogen worden. Het besluit kan volgens dit deel mettertijd gefaseerd worden afgeschaft. Wat zijn de argumenten van de regering om geen gevolg te geven aan dat deel van het SER-advies zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
De leden van de PvdA-fractie hebben zich gestoord aan het woordgebruik door de regering waarmee het verwijzen naar de bijstand van mensen waaraan het recht op een WW-uitkering door de regering wordt ontnomen als weglek te benoemen. Immers mensen kiezen niet voor hun werkloosheid dat geeft als regel groot persoonlijk leed en heeft vaak als gevolg een ernstige ontwrichting van een individueel bestaan zo menen de leden van de PvdA-fractie.
Zij verzoeken de regering om een meer respectvolle benaming.
In de berekeningen is uitgegaan van een extra toestroom naar de Wwb van 40% van de afname van de WW-volume. Kan de regering aangeven waarop deze 40% is gebaseerd? Welke gevolgen voor het macro-budget van het inkomensdeel van de Wwb zal het gaan hebben als in de praktijk blijkt dat de extra toestroom naar de Wwb bijvoorbeeld 60% bedraagt? Zal het W(erk)-deel van het macro-budget Wwb ook aangepast worden naar aanleiding van de aanscherping van de toetredingsvoorwaarden WW?
Hoe is de opbouw van de uitkeringsgerechtigden die doorstromen naar de Wwb als gevolg van het verdwijnen van de kortdurende WW?
Er is een verschil met de toestroom naar de bijstand in de berekeningen die het ministerie van SZW maakte in antwoord op vragen van de SER. Daar werd gesproken van een toestroom naar de bijstand voor een bedrag van € 120 miljoen in 2005 oplopend tot € 230 miljoen structureel. De regering zegt nu dat het gaat om € 103 miljoen in 2005 oplopend tot € 184 miljoen structureel. Wat is de verklaring van dat verschil? Om hoeveel uitkeringsjaren gaat het en om hoeveel uitkeringsgerechtigden in beide berekeningen?
Heeft er overleg met de VNG plaatsgevonden over dit onderwerp? Zo ja wat was het standpunt van de VNG? Wat was de uitkomst van dit overleg?
Welk bedrag is bij de raming van het macrobudget 2005 opgenomen als effect van de drie WW maatregelen uit dit wetsvoorstel?
Wat was het standpunt van de VNG over de vergoeding van de kosten die de regering biedt in het I(nkomens)-deel en in het W(erk)-deel van de Wwb voor de extra kosten van de gemeenten als gevolg van dit wetsvoorstel? Wat was het resultaat van het overleg?
Hoe groot is het aantal instromers in de Wwb per jaar de eerst komende 4 jaar zo vragen deze leden. Wat zijn daarvoor de kosten voor de gemeenten? Worden de gemeenten ook gecompenseerd in de reïntegratiekosten voor het werkdeel van de WW? Zo ja met welk bedrag? Er is immers vrijval van het reïntegratie budget van het UWV? Hoe groot is de vrijval van dat budget?
Uit het verslag van het UWV blijkt dat de besparing op de administratieve lasten maar € 8 miljoen euro bedraagt. Wat is de motivatie van de regering om van het thema administratieve besparing zo'n zwaarwegend argument te maken om zulke ingrepen in het sociale verzekeringsstelsel te rechtvaardigen?
Wat zijn de formatieve en financiële effecten per jaar de komende 4 jaar voor het UWV indien deze wet zou worden ingevoerd?
Voor welk bedrag per jaar is door het UWV in 2002, 2003 en 2004 aan hoeveel personen besteed aan reïntegratie kosten voor mensen met een korte WW?
Er is een verschil tussen de door de regering gepresenteerde bedragen van de besparing op uitvoeringskosten UWV en die van het UWV van respectievelijk € 67 miljoen en € 47 miljoen. Wat is het resultaat van het aangekondigde overleg? Waar zitten precies de verschillen tussen de verschillende ramingen?. Is er verschil van inzicht over het aantal te besparen uitkeringen? Zo ja waarin precies? De leden van de PvdA-fractie vragen een toelichting.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering uitvoerig kan ingaan op de gevolgen van het afschaffen van de kortdurende uitkering en het aanscherpen van de wekeneis op het beslag dat hierdoor op de bijstand gaat worden gelegd. Hoe worden gemeenten gecompenseerd voor weglek naar de bijstand? Kan de regering hierbij specifiek ingaan op het verdeelmodel van de Wet Werk en Bijstand en de wijze waarop in dit model individuele gemeenten gecompenseerd kunnen worden voor de weglek naar de bijstand?
De regering verwacht dat ca 40% van het «bespaarde» WW-volume naar de Wwb weglekt. Dit betekent een weglek van € 103 mln. in 2005 tot € 184 mln. structureel. In de antwoorden op de vragen van de SER van 17 juni 2004 (bijlage 2 bij het advies van de SER) rekent het ministerie van SZW nog met een weglek van € 120 mln. in 2005 tot € 230 mln. structureel.
Op basis van welke ervaringsgegevens is de 40% weglek naar de Wwb gebaseerd? Heeft er overleg plaatsgevonden met de VNG over de weglek naar het FWI? Zo ja wat is de uitkomst van dit overleg? Waarom is in de antwoorden aan de SER van 17 juni 2004 een hoger bedrag aan weglek naar het FWI opgenomen dan in de memorie van toelichting?
Kan de regering ingaan op de opvatting van de Algemene Bond voor Uitzendondernemingen (ABU) die van mening is dat de loonkosten voor starters en voor werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt omlaag moeten. De kortdurende uitkering komt vooral voor in branches met relatief veel «jonge» werknemers, de loonkosten voor werknemers in deze branches worden daarmee te hoog. Hiermee wordt de opstap naar werk voor starters en werknemers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt bemoeilijkt. De afschaffing van de kortdurende WW-uitkering kan – naar de opvatting van de ABU – in die zin wel een positieve bijdrage leveren door het loonkostenverlagende effect. Beaamt de regering deze opvatting? Kan de regering becijferen wat een eventueel effect op de loonkosten zou kunnen zijn?
In de gepresenteerde bedragen is ook de besparing op de uitvoeringskosten verwerkt van € 67 mln. Het UWV zelf heeft de besparing op de uitvoeringskosten op € 47 mln. ingeschat. Over het verschil wordt nog overleg gevoerd met het UWV. Heeft het overleg over de besparing op de uitvoeringskosten met het UWV inmiddels tot resultaat geleid? Kan de regering concreet aangeven waar de verschillen in ramingen van de besparingen op de uitvoeringskosten te herleiden zijn? Bestaat er een verschil van inzicht tussen UWV en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met betrekking tot het aantal uitkeringen dat wordt bespaard? Kan de regering de in tabel 1 van de memorie van toelichting gepresenteerde volume-effecten ook in aantal personen presenteren? Kan de regering aangeven wat de leeftijdsopbouw en het geslacht is van de mensen die een kortdurende uitkering aanvragen? Uit welke bedrijfstakken zijn de mensen afkomstig die een beroep doen op de kortdurende WW-uitkering?
De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven wat het effect is van respectievelijk de afschaffing van de kortdurende uitkering en de aanscherping van de wekeneis op de premie voor de werkloosheidsverzekering? Kan de regering aan het CPB vragen wat de werkgelegenheidseffecten zijn van de aanpassing van de premie voor WW?
Is er bij de berekening van de «weglek naar de Wwb» rekening gehouden met het beroep op reïntegratiemiddelen van de gemeente. Zo ja, hoe groot is dat bedrag? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie zien graag een meerjarige vergelijking tegemoet van de nu geschatte opbrengsten van aanscherping van de wekeneis, afschaffing van de kortdurende uitkering plus de afschaffing van de WW-vervolguitkering en de in het hoofdlijnenakkoord geraamde opbrengsten.
Het UWV raamt een besparing van € 47 miljoen op de uitvoeringskosten en Sociale Zaken en Werkgelegenheid € 67 miljoen. De leden van de D66-fractie willen weten hoe dit forse verschil te verklaren is en wat het overleg hierover heeft opgeleverd.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarop de verwachting is gebaseerd dat sprake zal zijn van een weglek naar de Wwb van 40% van het WW-volume. Heeft al overleg met de VNG plaatsgevonden over de extra middelen die aan het macrobudget inkomensdeel zullen worden toegevoegd en over extra gemeentelijke uitvoeringskosten?
Met betrekking tot de besparing op de uitvoeringskosten bij het UWV informeren de leden van de fractie van de ChristenUnie of hierover al overleg heeft plaatsgevonden met het UWV. Hoe komt het dat het UWV de besparingen € 20 miljoen lager inschat dan de regering?
Daarnaast krijgen deze leden graag zicht op de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de WW-premies. Welke gevolgen zal dit wetsvoorstel naar verwachting hebben op de ontwikkeling van de loonkosten?
Kan in dit kader ook inzicht worden geboden in de recente ontwikkeling van het volume van de WW-fondsen, met name het Awf-fonds, vanaf 1999? En hoe zal het volume zich naar verwachting ontwikkelen als wordt afgezien van afschaffing van de kortdurende uitkering en aanscherping van de wekeneis?
De te verwachten financiële gevolgen worden uitgedrukt in uitkeringsjaren. Kan dat ook worden vertaald in aantallen personen? Kan voor wat betreft de gevolgen ook meer inzicht worden geboden in de verschillen tussen bedrijfstakken en sectoren? Zal een premiedifferentiatie vooral negatieve consequenties kunnen hebben voor werknemers die door dit wetsvoorstel in de toekomst hoogstwaarschijnlijk minder een beroep op de WW kunnen doen? Zo ja, is een en ander dan wel voldoende in balans?
Uit de toelichting kan niet goed worden afgeleid welke gevolgen de te nemen maatregelen zullen hebben voor individuele werknemers. Wil de regering aangeven hoeveel premie een werknemer momenteel moet hebben betaald om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen (als percentage van zijn inkomen) en hoeveel dat na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wordt?
Onder H
Artikel 17a lid 3
De leden van de PvdA-fractie vragen een concept van de voorgestelde Algemene Maatregel van Bestuur. Tevens vragen zij om deze Algemene Maatregel van Bestuur voor te hangen.
Artikel VIII. Inwerkingtreding
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe in de wet gewaarborgd kan worden dat de benodigde inwerkingstredingstermijn die het UWV in de uitvoeringstoets meldt zal gelden. Immers zij geven aan dat voorwaarde voor een soepele uitvoering is dat zes maanden voor de invoeringsdatum de definitieve voorstellen vastliggen in een wet.
Samenstelling: Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GL), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), Ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (CU), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).
Plv. leden: Depla (PvdA), Koçer Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GL), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GL), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Vacature (algemeen), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Egerschot (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF) en Schippers (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29738-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.