29 738
Wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten, in verband met afschaffing van de kortdurende uitkering en aanscherping van de wekeneis

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 30 juli 2004 en het nader rapport d.d. 1 september 2004, aangeboden aan de Koningin door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 9 juli 2004, no. 04.002699, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten, in verband met afschaffing van de kortdurende uitkering en aanscherping van de wekeneis (Wet aanscherping toetredingsvoorwaarden Werkloosheidswet), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel bevat twee maatregelen die beide leiden tot een aanscherping van de toetredingsvoorwaarden voor de Werkloosheidswet (WW): afschaffing van de kortdurende uitkering en aanscherping van de wekeneis (door verhoging van de reguliere wekeneis en afschaffing van de verlaagde wekeneis). De Raad van State kan zich vinden in de aanscherping van de wekeneis tot 39 uit 52 weken, maar maakt opmerkingen over de onderbouwing van de andere elementen van het voorstel. Hij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 9 juli 2004, nr. 04.002699, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies gedateerd 30 juli 2004, nr. W12.04.0323/IV bied ik U hierbij aan.

1. Kortdurende uitkering

Paragraaf 5.1 van de toelichting bevat een weergave van het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) van 18 juni 2004 over de aanpassing van de toetredingsvoorwaarden. Dit advies is verdeeld. De regering volstaat met de opmerking dat zij in het advies van de SER geen aanleiding ziet om de voorstellen aan te passen.

Het in de toelichting als derde genoemde deel van de SER2(hierna Deel C te noemen) wijst erop dat de kortdurende uitkering bijdraagt tot het met elkaar in evenwicht brengen van de behoefte aan flexibiliteit van werkgevers en werknemers (arbeidsmarktfunctie van de WW), en vraagt voorts ook aandacht voor de verhouding tussen premiebetaling en uitkeringsaanspraken (equivalentie). Dit deel concludeert dat al met al de voordelen van de handhaving van de kortdurende WW-uitkering zwaarder wegen dan de voordelen van de afschaffing ervan, zodat handhaving van deze uitkering (met tevens handhaving voor deze uitkering van de huidige wekeneis van 26 uit 39) wenselijk is. Ook het in de toelichting als tweede genoemde deel van de SER1 (hierna Deel B te noemen) acht handhaving van de kortdurende uitkering gewenst, op deels overeenkomstige gronden.

De Raad onderschrijft de – hiervoor kort weergegeven – argumenten vanuit de SER tegen de afschaffing van de kortdurende uitkering en meent dat daaraan niet zonder meer kan worden voorbijgegaan. In een dynamische arbeidsmarkt kan de kortdurende uitkering een belangrijke «smeerolie-functie» hebben. Het college wijst er in dit verband voorts op dat de SER zich in een eerder advies, van 20 februari 2004, op het standpunt heeft gesteld dat voornemens tot aanpassing van de toetredingsvoorwaarden voor de WW moeten worden beoordeeld in het bredere kader van de toekomstbestendigheid van de WW, waarover de SER naar verwachting in oktober 2004 advies zal uitbrengen. Naar het oordeel van de Raad is de overtuigingskracht van een ingrijpende aanpassing van de toetredingsvoorwaarden tot de WW zoals de eventuele afschaffing van de kortdurende uitkering ermee gebaat indien een desbetreffend voorstel is beoordeeld in het bredere kader van de toekomstbestendigheid van de WW. Zo bezien, zou het passend zijn dat het desbetreffende SER-advies en het standpunt van de regering dienaangaande worden afgewacht.

Wat betreft de financiële consequenties van eventuele handhaving van de kortdurende uitkering wijst de Raad op de vaste opvatting van de SER dat in de WW (evenals in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering) sprake dient te zijn van een structureel lastendekkende premiestelling.2

In het licht van het voorgaande trok het de aandacht van de Raad dat de toelichting in het geheel niet ingaat op de argumenten vanuit delen van de SER tegen de afschaffing van de kortdurende uitkering. Hij adviseert alsnog op die argumenten in te gaan, en zo nodig het voorstel op dit punt te heroverwegen.

1. De Raad onderschrijft de argumenten van een deel van de SER tegen de afschaffing van de kortdurende uitkering. De Raad adviseert alsnog in de toelichting op die argumenten in te gaan, en zo nodig het voorstel op dit punt te heroverwegen.

De toelichting is op dit punt aangepast.

De Raad acht het verder passend indien het SER-advies over de toekomstbestendigheid van de WW en het standpunt van de regering dienaangaande worden afgewacht.

In november 2003 heeft de regering de SER gevraagd uiterlijk 1 maart 2004 te adviseren over de aanscherping van de toetredingsvoorwaarden van de WW. Daarnaast is, in februari 2004, de SER gevraagd voor het zomerreces te adviseren over de toekomstbestendigheid van de WW. Gezien de wens van de SER om beide adviesaanvragen in verband met elkaar te behandelen heeft het kabinet aangegeven dat de SER op een later tijdstip kon adviseren over de toetredingsvoorwaarden van de WW, tegelijk met het advies over de toekomstbestendigheid van de WW. Nu de SER in juni heeft geadviseerd over de toetredingsvoorwaarden en het advies over de toekomstbestendigheid van de WW heeft uitgesteld, is er geen directe aanleiding om op dit laatste advies te wachten Daarop wachten zou ook betekenen dat het voorstel wederom een aantal maanden later zou worden ingediend. Gezien het grote budgettaire belang van een spoedige inwerkingtreding van het wetsvoorstel meent de regering met indiening echter niet langer te kunnen wachten.

2. Intrekking Besluit verlaagde wekeneis

Het voorstel omvat ook het intrekken van het Besluit verlaagde wekeneis. Het hiervoor als Deel C aangeduide deel van de SER acht aanpassing van dit besluit wenselijk, maar adviseert een gefaseerde afschaffing ervan. De toelichting gaat niet in op de argumenten die Deel C hiervoor aanvoert, en evenmin op de argumenten van Deel B, dat meent dat een stelsel van premiedifferentiatie ertoe zal leiden dat het Besluit vanzelf overbodig wordt.

De Raad adviseert in de toelichting alsnog op bedoelde argumenten in te gaan en het voorstel zo nodig te heroverwegen.

2. De Raad adviseert in de toelichting in te gaan op de argumenten van een deel van de SER tegen het afschaffen van de verlaagde wekeneis. De overwegingen van de SER op dit punt hebben aanleiding gegeven de voorgenomen afschaffing van het besluit verlaagde wekeneis nogmaals te bezien en tot de conclusie geleid dat er dienaangaande gedifferentieerd dient te worden tussen de verschillende groepen waarop het besluit thans van toepassing is. Het wetsvoorstel en de toelichting zijn op dit punt aangepast.

3. Citeertitel

Een wijzigingsregeling heeft slechts in bijzondere gevallen een citeertitel (aanwijzing 184 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). De Raad is niet overtuigd van de noodzaak van een citeertitel voor deze wet en adviseert om artikel IX te laten vervallen.

3. Artikel IX is vervallen.

4. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het wetsvoorstel op enkele punten technisch te verbeteren. Dit onder meer in verband met het overgangsrecht dat naar aanleiding van het vervallen van de vervolguitkering is opgenomen in artikel 130h van de Werkloosheidswet.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Enkele van de ondernemersleden, een werknemerslid en de Kroonleden.

XNoot
1

Gevormd door de werknemersvertegenwoordigers benoemd door FNV en CNV.

XNoot
2

Zie paragraaf 3.2 van het SER-advies.

Naar boven