29 738
Wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met aanscherping van de wekeneis

nr. 16
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 4 oktober 2005

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel I komt te luiden:

Artikel I. Wijziging van de Werkloosheidswet

De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 17, onderdeel a, komt te luiden:

a. in 36 weken onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht;.

B

Artikel 17a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «39» vervangen door: 36.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan voor bepaalde groepen werknemers het in artikel 17, onderdeel a, bedoelde aantal van 36 weken hoger worden vastgesteld en het in dat onderdeel bedoelde aantal van 26 weken lager worden vastgesteld.

C

Aan Hoofdstuk XB wordt een artikel waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende:

Artikel #

De artikelen 17, onderdeel a, en 17a en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de Wet van (datum) tot wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met aanscherping van de wekeneis (Stb. ...), blijven van toepassing op een recht op uitkering waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen op of voor die dag.

2

Artikel III komt te luiden:

Artikel III. Wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «39 weken» wordt telkens vervangen door: 36 weken.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan voor bepaalde groepen werknemers het in het eerste bedoelde aantal van 36 weken hoger worden vastgesteld en het in dat lid bedoelde aantal van 26 weken lager worden vastgesteld.

B

Aan hoofdstuk 13 wordt een artikel waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende:

Artikel #. Overgangsrecht in verband met de wet tot wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met aanscherping van de wekeneis

Artikel 58 en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de wet van (datum) tot wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met aanscherping van de wekeneis (Stb. ...), blijven van toepassing op de persoon wiens recht op een WGA-uitkering op of voor die dag is ontstaan.

3

Artikel IV komt te luiden:

Artikel IV. Wijziging van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid

De Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 12, tweede lid, wordt «39» vervangen door: 36.

B

Na artikel 78 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 78a

Artikel 12, tweede lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Wet van (datum) tot wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met aanscherping van de wekeneis (Stb. ...), blijft van toepassing op een recht op uitkering waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen op of voor die dag.

Toelichting

Algemeen

Naar aanleiding van het overleg dat het kabinet in het kader van het Sociaal Akkoord voerde met delegaties van werkgeversen werknemersorganisaties heeft het kabinet op 11 november 2004 aan de Sociaal-Economische Raad (SER) gevraagd de voornemens met betrekking tot de anticumulatie van ontslagvergoedingen op de Werkloosheidswet (WW) en het afschaffen van de kortdurende uitkering WW te betrekken bij het eerder gevraagde advies over de toekomstbestendigheid van de WW. Het kabinet heeft daarbij aangegeven dat de SER eveneens alternatieven kon aandragen voor de aanscherping van de wekeneis WW. Daarbij ging het om het voornemen van het kabinet de wekeneis aan te scherpen van 26 uit 39 weken naar 39 uit 52 weken. Deze wekeneis zou gelden voor alle sectoren met uitzondering van de onregelmatig werkende musici, artiesten en filmmedewerkers. Voor deze groep was het kabinet voornemens een verlaagde wekeneis van 26 uit 39 weken in te voeren.

De SER heeft op 15 april 2005 geadviseerd over de WW1 en de hiervoor genoemde concrete kabinetsvoornemens. Met betrekking tot de wekeneis stelt de SER voor deze aan te scherpen van 26 uit 39 weken naar 26 uit 36 weken, waarbij per week minimaal vijf uur is gewerkt. Deze referte-eis geldt voor alle sectoren met uitzondering van de musici en artiesten. De SER stemt dus in met het afschaffen van de verlaagde wekeneis voor seizoenwerknemers. Voor de onregelmatig werkende musici en artiesten stelt de SER voor voorlopig de huidige wekeneis (van 16 uit 39 weken) te handhaven.

Met deze voorstellen beoogt de SER enerzijds een meer duurzame band met het arbeidsproces in de periode voorafgaand aan de werkloosheid. Anderzijds beoogt de SER met de voorgestelde referte-eis dat de WW een relatief laagdrempelige toegang blijft hebben voor iedereen.

Het kabinet waardeert het dat sociale partners hun verantwoordelijkheid hebben genomen en dat er in de SER unanimiteit bestaat over de in het advies voorgestelde maatregelen. Het kabinet is van oordeel dat sprake is van een pakket aan maatregelen dat positief beoordeeld moet worden. Het kabinet neemt de voorstellen van de SER om de wekeneis aan te scherpen naar 26 uit 36 weken en om de huidige verlaagde wekeneis voor artiesten en musici te handhaven, dan ook over. In deze nota van wijziging wordt het wetsvoorstel dan ook hieraan aangepast.

Voorgestelde wijziging

Zoals aangegeven houdt de huidige wekeneis in dat de werknemer in de 39 weken voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag in 26 weken arbeid moet hebben verricht. Voor seizoenwerknemers en musici en artiesten geldt een verlaagde wekeneis. Een week wordt als gewerkte week aangemerkt, als tenminste op een dag in die week is gewerkt. Er is geen minimum gesteld aan het aantal uren waarop arbeid moet zijn verricht. Voorgesteld wordt om de wekeneis aan te scherpen naar 26 uit 36 weken. De werknemer moet derhalve in de 36 weken voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag in 26 weken hebben gewerkt om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering. De onregelmatig werkende musicus, artiest of filmmedewerker moet in de 39 weken voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag in 16 weken hebben gewerkt. Om een dergelijke afwijkende wekeneis mogelijk te maken voor musici, artiesten en filmmedewerkers, wordt geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur voor bepaalde groepen werknemers het aantal van 36 weken hoger kan worden vastgesteld en het aantal van 26 weken lager kan worden vastgesteld. Dit vormt de grondslag voor het Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet, dat vanaf 29 december 2005 een nieuwe citeertitel heeft, te weten: Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

De beperking van het aantal weken van de referteperiode betekent een aanscherping van de verhouding tussen het aantal te werken weken en de referteperiode. Dit heeft met name gevolgen voor werknemers met een onregelmatig arbeidspatroon die afwisselend wel en niet werken.

De SER heeft daarnaast een nieuw element bij de wekeneis voorgesteld namelijk het vereiste van minimaal vijf arbeidsuren per week. Een gewerkte week in de referteperiode zou dan alleen meetellen voor de wekeneis als de werknemer in die week minimaal vijf uur heeft gewerkt. De SER beoogt een beperking van het aantal WW-uitkeringen bij dienstverbanden met een (vrij) minimale omvang. Volgens de SER leidt het voorstel verder tot vermindering van administratieve lasten.

Het kabinet neemt dit voorstel van de SER niet over.

Bij nadere uitwerking van het voorstel is het volgende gebleken.

Er bestaat spanning tussen invoering van de eis van vijf gewerkte uren en de door de SER voorgestane handhaving van het werkloosheidsbegrip.

De SER stelt de eis van vijf uur voor in combinatie met de thans geldende regel op basis waarvan de WW-uitkering is gebaseerd op het gemiddeld aantal verloren arbeidsuren. Uitgangspunt voor de SER daarbij is handhaving van de regeling op grond waarvan sprake is van een relevant arbeidsurenverlies als de werknemer tenminste vijf arbeidsuren per week verliest of tenminste de helft van zijn arbeidsuren. Als een werknemer dus bijvoorbeeld vier arbeidsuren heeft verloren terwijl zijn gemiddeld aantal arbeidsuren (GAA) tussen de vier en acht uur is, is er sprake van een relevant arbeidsurenverlies en heeft de werknemer recht op WW-uitkering.

Als de eis van vijf uur per gewerkte week zonder meer zou worden gesteld zou dat voor deze situatie betekenen dat de werknemer die vier uur verliest en een GAA van acht uur heeft wel recht op WW-uitkering kan krijgen (immers deze kan gedurende 26 weken meer dan vijf uur per week hebben gewerkt) en de werknemer die vier uur verliest en een GAA van vier uur heeft niet. Met name dit laatste staat op gespannen voet met het uitgangspunt van handhaving van het huidige werkloosheidsbegrip. Dit dilemma kan alleen worden opgelost door of het werkloosheidsbegrip aan te passen, in de zin dat alleen werkloosheid ontstaat bij een urenverlies van minimaal vijf uur, of de extra eis ureneis bij de wekeneis niet in te voeren. Nu de SER expliciet handhaving van het werkloosheidsbegrip als uitgangspunt heeft genomen is afwijking op dat punt onwenselijk.

Het volume-effect van het stellen van een 5-uur bepaling bij de wekeneis is beperkt. Omdat het daarbij ook nog eens gaat om zeer kleine uitkeringen is het budgettaire effect nog beperkter. Uit gegevens van het UWV blijkt dat er eind 2003 zo'n duizend uitkeringen met een GAA van minder dan 5 uur werden verstrekt, wat neerkomt op een financieel beslag van ca. € 1 mln. Mogelijk dat het totale effect nog wat hoger zou uitkomen doordat ook uitkeringen met een GAA van 5 uur of meer kunnen komen te vervallen. Dit kan het geval zijn als een uitkeringsgerechtigde weliswaar gemiddeld minimaal 5 uur heeft gewerkt in de laatste 26 weken, maar in de referteperiode een aantal weken minder dan 5 uur heeft gewerkt. Hiertegenover staat een toename van de uitvoeringskosten vanwege de extra eis die getoetst zou dienen te worden bij iedere uitkeringsaanvraag. Verder is de vraag of er sprake zou zijn van een verlaging van de administratieve lasten voor werkgevers. Het stellen van een extra eis zou weliswaar tot een (geringe) vermindering van het aantal uitkeringsaanvragen kunnen leiden, maar dat zou niet opwegen tegen het feit dat de werkgevers bij WW-aanvragen over een langere periode dan nu het aantal gewerkte uren moeten gaan opgeven. Omdat de werkgever ook nu al het aantal gewerkte uren per week dient op te geven bij een WW-aanvraag gaat het weliswaar niet om een extra handeling voor de werkgever, maar mogelijk wel om een meer bewerkelijke handeling omdat de periode waarover gerapporteerd dient te worden langer wordt. Per saldo is het budgettaire effect van het niet opnemen van de aanvullende eis zeer gering tot nihil.

Ook het UWV heeft aangegeven dat de dubbele eis bij de wekeneis meer uitvraag vergt bij werkgevers en werknemers en een complexere beoordeling oplevert.

Gezien het bovenstaande meent het kabinet goede redenen te hebben dit voorstel van de SER niet over te nemen.

Doorwerking naar de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

In het wetsvoorstel voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen1 (Wet WIA) is eveneens een referte-eis van 26 uit 39 weken opgenomen voor het recht op een loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten. De in dit voorstel opgenomen wijzigingen worden ook doorgevoerd in deze referte-eis. Het UWV heeft aangegeven de wijziging in de referte-eis voor de Wet WIA gelijktijdig te kunnen invoeren met de wijziging van de wekeneis in de WW. In verband hiermee wordt de wijziging van de referte-eis in de Wet WIA met deze nota van wijziging opgenomen in onderhavig wetsvoorstel. De overige wijzigingen van de Wet WIA die voortvloeien uit het SER-advies worden opgenomen in het wetsvoorstel waarmee invulling wordt gegeven aan de overige voorstellen van de SER op het gebied van de WW.

Financiële gevolgen

Het aanscherpen van de wekeneis van 26 uit 39 naar 26 uit 36 leidt tot een instroomreductie in de WW van ongeveer 2,5%. Rekening houdend met een gemiddelde WW-duur van ca. 9 maanden betekent dit een afname van het uitkeringsvolume van structureel 6 duizend uitkeringsjaren2. Daarnaast leidt het afschaffen van de verlaagde wekeneis, m.u.v. de verlaagde wekeneis voor artiesten, tot een volumereductie van 1 duizend uitkeringsjaren. Een deel van deze totale volumebesparing van 7 duizend uitkeringsjaren zal in plaats van een WW-uitkering een bijstandsuitkering gaan ontvangen. Uitgaande van realisatiecijfers over de reguliere doorstroom na afloop van de maximale WW-duur naar de bijstand zal dit voor ongeveer 40% gelden, wat leidt tot een doorstroom naar de Wet werk en bijstand van 3 duizend.

Tabel 1 Volume-effecten aanscherpen wekeneis en afschaffen verlaagde wekeneis

 200620072008200920102011Structureel
  Uitkeringsjaren *dzd   
Wekeneis: WW-volume– 2– 3– 5– 5– 6– 6– 6
Besluitgroepen: WW-volume– 1– 1– 1– 1– 1– 1– 1
Totaal WW– 2– 4– 6– 6– 7– 7– 7
Totaal doorstroom1223333

Deze volume-effecten leiden tot een besparing aan WW-uitkeringslasten van in totaal € 124 mln structureel. Hier staat een doorstroom naar de WWB tegenover van € 35 mln. Daarnaast treedt er een reductie van € 6 mln op aan uitvoeringskosten. Dit betekent in totaal een netto-besparing van € 95 mln vanaf 2010.

Tabel 2 Budgettaire effecten aanscherpen wekeneis en afschaffen verlaagde wekeneis

 200620072008200920102011Structureel
  Bedragen in mln euro   
Wekeneis: WW-besparing– 26– 56– 75– 91– 104– 104– 104
Besluitgroepen: WW-besparing– 9– 19– 20– 20– 20– 20– 20
Extra kosten doorstroom10222731353535
Uitvoeringskosten– 1– 4– 5– 5– 6– 6– 6
Netto effect– 27– 56– 73– 85– 95– 95– 95

De wijziging van de wekeneis in de Wet WIA heeft geen financiële gevolgen omdat WIA- gerechtigden vaak langer hebben gewerkt dan WW-gerechtigden. Daarnaast is in de Wet WIA geregeld dat de verzekerde die niet aan de wekeneis voldoet wel recht krijgt op de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering of de vervolguitkering van de WGA-uitkering.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

SER, Advies Toekomstbestendigheid Werkloosheidswet, Publicatienummer 5, 15 april 2005.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2004–2005, 30 034, nr. 2.

XNoot
2

De gepresenteerde effecten zijn gebaseerd op de MLT 2003.

Naar boven