29 737
Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van Verordening (EG) Nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (Pb EG L 243), van Richtlijn nr. 2001/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG en 86/635/EEG met betrekking tot de waarderingsregels voor de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen evenals van banken en andere financiële instellingen (Pb EG L 283), en van Richtlijn 2003/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG, 86/635/EEG en 91/674/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, banken en andere financiële instellingen, en verzekeringsondernemingen (Pb EG L 178)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 26 oktober 2004

De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. Algemeen 
1.Inleiding
2.Doel en inhoud van de Europese maatregelen
3.Implementatie van de Europese maatregelen
4.Lasten voor het bedrijfsleven
II.Artikelen

I ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Het wetsvoorstel voorziet in een implementatie van Richtlijn 2001/65, waarvoor de implementatietermijn reeds is overschreden. Voorts voorziet het wetsvoorstel in de implementatie van Verordening 1606/2002 en Richtlijn 2003/51, waarvan de implementatietermijn dreigt te worden overschreden. Deze leden hechten dan ook zeer aan spoedige afhandeling van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie constateren met tevredenheid dat in het onderhavige wetsvoorstel alleen die richtlijnbepalingen worden overgenomen waartoe de richtlijn verplicht. Facultatieve richtlijnbepalingen zijn zoveel mogelijk als facultatieve wetsbepalingen overgenomen. Kan de regering expliciet toelichten waar dat niet is gebeurd, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Zij waarderen het dat de verplichting tot het hanteren van de IAS/IFRS beperkt blijft tot beursgenoteerde ondernemingen.

De leden van de CDA-fractie hebben verder met waardering kennisgenomen van het voorstel in het onderhavige wetsvoorstel ook te regelen dat de accountant toegang heeft tot de algemene vergadering van aandeelhouders en daar het woord kan voeren. Dit voorstel vloeit voort uit de code Tabaksblat en heeft de instemming van deze leden. Zij willen de regering echter vragen naar de reden waarom in het wetsvoorstel niet is opgenomen dat de accountant op eigen initiatief het woord kan voeren, zoals aanbevolen door de commissie Tabaksblat. Ook met het oog op het eventuel vragen stellen aan de accountant door de vergadering van aandeelhouders roept dit punt vragen op: wanneer er geen vragen zijn van de vergadering aan de accountant, kan de accountant dan toch het woord voeren? En, kan de accountant verplicht worden in de algemene vergadering te verschijnen? In de ogen van deze leden is het in de voorgestelde bepaling ook onduidelijk of de aanwezigheid van de accountant zich beperkt tot de vergadering waarin de jaarrekening wordt vastgesteld. Als die beperking bedoeld is, zijn de leden van de CDA-fractie van oordeel dat dat ook uit de wettekst moet blijken.

Doorgaand op het vragen stellen aan de accountant, willen de leden van de CDA-fractie weten of het expliciet de bedoeling is geweest om hiervoor een wettelijke grondslag te creëren. Uit de huidige bewoordingen van het wetsvoorstel komt dit niet duidelijk genoeg naar voren. Naast de vraag of dit duidelijker in de wet kan worden opgenomen, dient daarnaast overwogen te worden om deze bepaling op te nemen in artikel 107 in plaats van of naast opname in artikel 117 van boek 2 BW.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben een aantal vragen over dit wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Wel hebben de leden van de VVD-fractie nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel, dat dient ter uitvoering van de IAS-verordening, de IAS-39-richtlijn en de moderniseringsrichtlijn. Zij onderschrijven de doelstelling om de transparantie en vergelijkbaarheid van de jaarrekeningen te bevorderen. Niettemin geeft het wetsvoorstel deze leden aanleiding tot het maken van een aantal opmerkingen, het stellen van enige vragen en het doen van enkele suggesties, welke zijn ontleend aan een commentaar op het wetsvoorstel van de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.

2. Doel en inhoud van de Europese maatregelen

Ook het wetsvoorstel onder Kamerstuk 28 220 ziet op het gebruik van de internationale jaarrekeningstandaard. Daarom hechten de leden van de CDA-fractie aan een gevoegde plenaire behandeling van beide wetsvoorstellen.

De discussie bij wetsvoorstel onder Kamerstuk 28 220 spitst zich toe op de activering en afschrijving van goodwill. In dit wetsvoorstel wordt gekozen voor activeren en afschrijven. Maar in het onderhavige wetsvoorstel wordt ondernemingen die hun geconsolideerde jaarrekening opstellen op basis van de International Financial Reporting Standards (IFRS) de mogelijkheid geboden hun enkelvoudige jaarrekening op te stellen op basis van de voorschriften van het Burgerlijk Wetboek. Volgens de regels van het IFRS dient (gekochte) goodwill te worden geactiveerd en worden goodwill-afschrijvingen vervangen door een impairment-test, waarbij jaarlijks wordt bezien of de waarde van de goodwill nog reëel is. De in het wetsvoorstel onder Kamerstuk 28 220 genoemde regeling wijkt daarvan af. De leden van de CDA-fractie vragen of het wenselijk is dat er voor beursgenoteerde ondernemingen een verschil ontstaat tussen de waardering van goodwill in de enkelvoudige en de geconsolideerde jaarrekening. Deze leden vragen of het niet gewenst is dat er voor beursgenoteerde ondernemingen een keuzemogelijkheid zou zijn tussen activeren en afschrijven of activeren en een jaarlijkse impairment-test.

De leden van de CDA-fractie maken van de gelegenheid gebruik om de regering ook nog te vragen nog eens nader toe te lichten waarom voor niet-beursgenoteerde ondernemingen het wenselijk is het afboeken van goodwill van het eigen vermogen moet worden verboden. Is met name het activeren van (gekochte) goodwill met jaarlijkse afschrijving met name voor familiebedrijven niet onnodig risicovol? En, in wiens belang is die activering, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden wijzen erop dat in economisch slechtere tijden de afschrijving van goodwill tot onnodige solvabiliteitsproblemen kan leiden.

Nederlandse ondernemingen die hun geconsolideerde jaarrekening opstellen conform IFRS mogen hun enkelvoudige jaarrekening opstellen conform titel 9, Boek 2 BW. Wat de leden van de CDA-fractie niet begrijpen is waarom de geconsolideerde jaarrekening deel uit moet maken van de toelichting van de enkelvoudige jaarrekening. Is dat niet strijdig met het uitgangspunt dat er sprake is van afzonderlijke jaarrekeningen? Is in dat licht dan de gevraagde toelichting op de verschillen tussen de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening overbodig?

Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich tot het wetsvoorstel Wijziging BW i.v.m. het gebruik van internationale jaarrekeningstandaarden (28 220), zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Is het juist dat de passage over het toestaan van IAS (art. 362) in de twee bedoelde wetsvoorstellen identiek is? Waarin zit het verschil tussen art. 363 lid 10 in beide wetsvoorstellen? Wat is nog de toegevoegde waarde van het wetsvoorstel Wijziging BW i.v.m. het gebruik van internationale jaarrekeningstandaarden (28 220)?

Is het juist dat de wijziging van art. 386 in het wetsvoorstel Wijziging BW in verband met het gebruik van internationale jaarrekeningstandaarden (28 220) met betrekking tot goodwill strijdig is met IFRS? Welke voordelen zouden er zitten aan het bepalen van de goodwill via impairment? Hoeveel administratieve lasten levert dit op? Waarom mag goodwill niet in één keer worden afgeschreven? Is het juist dat het in één keer afschrijven van goodwill de meest prudente methode is?

Kan de regering ingaan op de redenen waarom bedrijven die in 2002 of eerder US GAAP toepasten 2 jaar uitstel krijgen? Is het juist dat deze bedrijven de overstap naar IAS ook lang van tevoren moeten hebben zien aankomen?

Kan de regering aangeven in hoeverre het nog mogelijk is om de genoemde financiële instrumenten te waarderen tegen historische uitgaafprijs en in welke mate de waardering tegen actuele waarde dwingend wordt opgelegd? Welke gevolgen kan meer waardering tegen actuele waarde hebben? Geldt IAS 39 ook alleen voor de geconsolideerde balans van beursgenoteerde vennootschappen?

Op grond van de moderniseringsrichtlijn zullen voorzieningen nog slechts genomen kunnen worden tegen de op balansdatum bestaande of waarschijnlijk geachte verplichtingen waarvan de omvang of het ontstaansmoment nog onzeker is, of ten behoeve van gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal boekjaren. Op welke manier verschilt deze situatie van de huidige regels voor het nemen van voorzieningen?

De leden van de PvdA-fractie vragen verder of de regering kan aangeven in hoeverre de Nederlandse jaarverslaggeving op dit moment in overeenstemming is met IAS 27, dat voorschrijft dat rechtspersonen waarover de moedermaatschappij een overheersende invloed kan uitoefenen in de consolidatie moeten worden meegenomen? Is er een verschil tussen de Nederlandse regelgeving en IAS 27 en waaruit bestaat dit verschil? Hoe zal «overheersende invloed» in de Nederlandse regelgeving worden gedefinieerd?

Welke belangen zouden ondernemingen kunnen hebben om de consolidatie te willen ontlopen, bijvoorbeeld via special purpose entities? Is het niet juist zo dat ondernemingen er een zeker belang bij hebben om wél te consolideren, ook als zij niet de vereiste zeggenschap hebben, zoals bij Ahold het geval bleek, om een hogere winst te presenteren?

Kan de regering ingaan op de moderniseringsrichtlijn met betrekking tot het getrouwheidsvereiste, op grond waarvan het jaarverslag een volledige en evenwichtige analyse moet geven, waaronder ook van milieu- en personeelsaangelegenheden? Van welke milieu- en personeelsaangelegenheden moet precies verslag worden gedaan? Deelt de regering de mening dat op deze manier verslag wordt gedaan van de mate waarin de onderneming zich bezig houdt met maatschappelijk verantwoord ondernemen?

Aan welke prestatie-indicatoren moet precies gedacht worden in art. 391, met name op het punt van milieu en personeel?

Hoe vaak komt het in de praktijk voor dat een accountant een verklaring met beperking, een afkeurende verklaring, of een verklaring van oordeelonthouding afgeeft? Wat kunnen daarvoor zoal de redenen zijn, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Nederlandse ondernemingen die hun geconsolideerde jaarrekening in overeenstemming met IFRS opstellen behouden volgens het wetsvoorstel de mogelijkheid hun enkelvoudige jaarrekening op te stellen in overeenstemming met de bepalingen van Titel 9 boek 2 BW. De leden van de VVD-fractie onderschrijven van harte dat die mogelijkheid wordt geboden.

Titel 9 staat toe dat deelnemingen in de enkelvoudige jaarrekening worden gewaardeerd op dezelfde wijze als IAS voorschrijft voor de geconsolideerde jaarrekening. Dat zou betekenen dat gelijkheid kan blijven bestaan tussen enkelvoudig en geconsolideerd eigen vermogen en resultaat.

IAS wijkt in zijn regels voor de waardering van deelnemingen in de enkelvoudige jaarrekening echter af van die in de geconsolideerde jaarrekening, hetgeen in voorkomende gevallen zal leiden tot een verschil in vermogen en resultaat in de enkelvoudige en de geconsolideerde jaarrekening. Voorts wordt in het wetsvoorstel gehandhaafd dat de geconsolideerde jaarrekening deel uitmaakt van de toelichting op de enkelvoudige jaarrekening. Er bestaat derhalve onzekerheid of de door het wetsvoorstel geboden mogelijkheid dat voor de enkelvoudige jaarrekening Titel 9 gevolgd zou kunnen worden in de praktijk kan worden benut.

In dit kader is het naar de mening van de leden van de VVD-fractie van het grootste belang dat Nederland op dit punt de andere Europese landen volgt, waar sprake is van twee afzonderlijke jaarrekeningen, door in het wetsvoorstel op te nemen dat de enkelvoudige en de geconsolideerde jaarrekening van dezelfde onderneming als afzonderlijke jaarrekeningen beschouwd kunnen worden.

Daarom vragen de leden van de VVD-fractie of het niet beter is het voorstel voor artikel 389, lid 9, dat een toelichting vereist op verschillen tussen enkelvoudig en geconsolideerd eigen vermogen en resultaat, te schrappen. Dat vereiste geldt immers internationaal evenmin.

Volgens de regels van IFRS dient (gekochte) goodwill te worden geactiveerd en worden goodwill-afschrijvingen vervangen door een impairment-test, waarbij jaarlijks moet worden bezien of de waarde van de goodwill nog reëel is. De in het wetsvoorstel 28 220 voorgestelde verwerkingswijze wijkt daarvan af. Om te voorkomen dat een verschil ontstaat tussen enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat voor beursgenoteerde ondernemingen tenminste een keuzemogelijkheid wordt opgenomen, te weten activeren en afschrijven óf activeren, niet afschrijven en een regelmatige impairment-test.

3. Implementatie van de Europese maatregelen

Het staat de lidstaten vrij om IAS ook van toepassing te verklaren op niet-beursgenoteerde vennootschappen en enkelvoudige jaarrekeningen, maar de Nederlandse wetgever heeft hiervan afgezien. Kan de regering nader ingaan op de redenen daarvan, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Kan de regering ingaan op de kapitaalbescherming in enkelvoudige jaarrekeningen? Hoe draagt waardering van deelnemingen tegen kostprijs bij aan deze kapitaalbescherming?

Hoeveel Nederlandse ondernemingen hebben een beursnotering in de VS en gebruiken daarbij ook US GAAP? Hebben de leden van de PvdA-fractie het goed begrepen dat deze ondernemingen met ingang van het boekjaar 2005 IAS moeten toepassen? Zijn zij daarop voorbereid?

De regering stelt dat de verplichte invoering van uniforme (IAS-)standaarden voor alle financiële instellingen in de EU voor de jaarrekening het uiteindelijk wenselijke doel is. Welke financiële instellingen zijn er in dit geval te onderscheiden? Vallen banken en verzekeringsmaatschappijen nu al onder de IAS? Wanneer kan de verplichte invoering van uniforme (IAS-)standaarden verwacht worden? Waarom is verplichtstelling afhankelijk gemaakt van Solvency II, dat immers vooral betrekking heeft op verplichtingen richting de toezichthouder?

In art. 406 wordt gesproken van «overheersende invloed of zeggenschap». Wordt hier ook bedoeld «overheersende zeggenschap», of is dit artikel ook van toepassing bij minder dan overheersende zeggenschap?

Is de regering bekend met de berichtgeving omtrent de uitzondering die wordt gemaakt voor Groot-Brittannië ten aanzien van de boekhoudregels voor pensioenverplichtingen? Waarom hoeven Britse bedrijven niet te voldoen aan deze International Financial Reporting Standards? Hoe kan het dat naar het oordeel van Groot-Brittannië de Britse boekhoudregels strenger zijn dan IFRS, maar tegelijkertijd volgens Groot-Brittannië deze boekhoudregels Britse ondernemingen aantrekkelijker zouden maken voor beleggers? Is dit laatste onjuist, of zijn de Britse boekhoudregels voor de verwerking van pensioenen helemaal niet strenger? In welke opzichten zijn de Britse regels strenger dan de Nederlandse? Is in Groot-Brittannië sprake van intensiever toezicht op de boekhoudkundige verwerking van pensioenverplichtingen? Heeft de Nederlandse regering gepleit voor een uitzonderingspositie? Zo nee, waarom niet?

Wat zullen de gevolgen zijn van de invoering van IAS voor ondernemingspensioenfondsen, bedrijfstakpensioenfondsen en de bedrijven die daar hun pensioenen hebben ondergebracht? Verandert er iets in de waardering van de pensioenverplichtingen of de activa die er zijn ter dekking van deze activa? Welke gevolgen zullen er zijn voor de premies, zo vragen de leden van de PvdA-fractie tot slot.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom er in een aantal gevallen geen gebruik wordt gemaakt van de uitstelmogelijkheden binnen de IAS-Verordening. Het betreft:

– Ondernemingen die alleen schuldtitels ter beurze hebben genoteerd die in voorkomende gevallen gedwongen worden voor één of twee jaar (tot het moment waarop de betreffende beursnotering eindigt) over te gaan op IAS. Dat brengt in dat geval voor een beperkte periode een aanzienlijke lastenverzwaring met zich mee.

– Ondernemingen die als primaire grondslag voor hun jaarrekening internationaal aanvaarde standaarden (zoals US-GAAP) toepassen kunnen volgens de MvT geen gebruik maken van de uitstelmogelijkheid omdat het toezicht van de AFM vanaf het boekjaar 2005 ontbreekt. De jaarrekening is echter onderworpen aan het toezicht van de SEC terwijl het toezicht door de AFM nog moet worden opgestart. Het toezicht ontbreekt derhalve geenszins.

Bovendien verzet naar de mening van de leden van de VVD-fractie de IAS-verordening en de daarbij behorende toelichting zich niet tegen toepassing van US-GAAP omdat hierin alleen als expliciete voorwaarde is opgenomen dat ondernemingen die in het kader van een beursnotering buiten de EU internationaal aanvaarde standaarden al dienden toe te passen voordat de IAS Verordening in werking trad. Er zijn verschillende Nederlandse ondernemingen die aan dat vereiste voldoen.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom deze uitstelmogelijkheid, die de IAS Verordening biedt, niet in de wet wordt opgenomen, omdat de lastenverzwaring van overgang naar IFRS als gevolg van de te verwachten convergentie tussen de IAS/IFRS regels en US-GAAP voor deze ondernemingen aanzienlijk zal kunnen worden verminderd. Ook de (internationale) vergelijkbaarheid met hun «peer group» kan worden gehandhaafd.

Het voorgestelde artikel 362, lid 9 leidt ertoe dat ondernemingen die vrijwillig IAS/IFRS in de enkelvoudige jaarrekening toepassen, ook bij de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening aan eisen op het gebied van kapitaalbescherming moeten voldoen. Daardoor worden ondernemingen geconfronteerd met onnodige administratieve lasten. IAS/IFRS kent deze eisen voor de geconsolideerde jaarrekening niet, de leden van de VVD-fractie vragen derhalve waarom deze eisen wel in Nederland zouden moeten gelden.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de faciliteit van artikel 403 BW2 niet wordt benut.

Het voorgestelde artikel 362, lid 8 maakt onderscheid tussen «jaarrekeningen, opgesteld volgens deze titel« en »jaarrekeningen opgesteld volgens IAS/IFRS«, in het laatste geval dus kennelijk »niet volgens deze titel«. In dat verband is het de vraag hoe in het kader van artikel 403 BW2 wordt omgegaan met jaarrekeningen, opgesteld volgens IAS/IFRS. Dat artikel faciliteert immers dat een tot de groep behorende rechtspersoon zijn jaarrekening niet overeenkomstig de voorschriften van het BW behoeft in te richten mits deze aan een aantal voorwaarden voldoet.

Aangezien de IAS Verordening niet wordt genoemd in artikel 403, lid 1, sub c en het wetsvoorstel niet voorziet in aanpassing van deze bepaling, zullen groepsmaatschappijen van ondernemingen die een geconsolideerde jaarrekening op basis van IAS/IFRS (moeten) opstellen niet meer in aanmerking kunnen komen voor de faciliteit van artikel 403. Het moge duidelijk zijn dat dit voor betrokken ondernemingen een aanzienlijke (en te vermijden) administratieve lastenverhoging zou betekenen. De leden van de VVD-fractie merken op dat door de formulering van artikel 362, lid 8 en de toelichting daarop ongelijkheid kan ontstaan in de toepassing van IAS/IFRS door beursgenoteerde ondernemingen die IAS/IFRS (voor de geconsolideerde jaarrekening) uit hoofde van de IAS Verordening moeten toepassen en andere ondernemingen die uit hoofde van deze wet IAS/IFRS vrijwillig toepassen. In de MvT is opgenomen «dat de IAS niet slechts vastgesteld moeten zijn door de IASB, maar dat zij tevens door de Commissie moeten zijn goedgekeurd volgens de procedure van artikel 3 IAS-verordening.».

Voor de geconsolideerde jaarrekening van beursgenoteerde ondernemingen geldt, omdat verplichte toepassing van IAS/IFRS uit de IAS Verordening voortvloeit, dat volgens de toelichting op deze Verordening van de EU Commissie in beginsel een nog niet door de EU goedgekeurde standaard, als leidraad kan worden gebruikt.

De voorgestelde wettekst is op dit punt bij vrijwillige toepassing strikter dan bij verplichte toepassing het geval is. Daarvoor ontbreekt elke grond.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat gelijkheid van behandeling voor ondernemingen die uit hoofde van de IAS Verordening IAS/IFRS toepassen en zij die dit uit hoofde van Titel 9 van het Burgerlijk Wetboek wenselijk is.

Daarbij komt dat voor Nederlandse ondernemingen die in de Verenigde Staten ter beurze zijn genoteerd, de SEC thans overweegt een vrijstelling te verschaffen voor het aantal jaren dat vergelijkende cijfers moeten worden verstrekt (één jaar in plaats van twee jaar) voor ondernemingen die voor het eerst volledig IAS/IFRS toepassen. Deze vrijstelling zal voor ondernemingen die niet volledig conform IAS/IFRS rapporteren, niet van toepassing kunnen zijn. Het moge duidelijk zijn dat het onwenselijk is dat de desbetreffende ondernemingen door te strikte Nederlandse wettelijke eisen met onnodige administratieve lasten worden geconfronteerd.

4. Lasten voor het bedrijfsleven

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de financiële verslaggeving op grond van titel 9 Boek 2 BW niet wordt gelijkgesteld aan de fiscale verslaggeving? Is het juist dat op deze manier de administratieve lasten kunnen worden beperkt?

Welke verplichtingen vloeien er voort uit RJ-richtlijn 400 over de interne organisatiestructuur en de personele bezetting?

Kan de regering aangeven of na 2 jaar een evaluatie zal worden uitgevoerd, zoals Actal heeft voorgesteld? Deelt de regering daarbij de mening dat een evaluatie ook zinvol is als regelgeving uit Europa afkomstig is, omdat implementatie op verschillende wijzen kan plaatsvinden en ook in Europa op wijzigingen aangedrongen kan worden?

Kan de regering ingaan op de diverse punten die worden genoemd door de Gecombineerde commissie vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie in de brief van 7 oktober 2004?

In de Memorie van Toelichting wordt aangegeven dat is gestreefd naar beperking van administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Toch is er volgens de leden van de VVD-fractie sprake van onnodige administratieve lastenverzwaringen die worden veroorzaakt door:

– het niet overnemen van de mogelijkheden dat tot het boekjaar 2007 uitstel wordt verleend voor ondernemingen die alleen schuldtitels ter beurze hebben genoteerd of aan ondernemingen waarvan de effecten in een derde land zijn genoteerd of die internationaal aanvaarde standaarden (US-GAAP) hanteren als primaire basis voor hun jaarrekening. De IAS Verordening biedt die mogelijkheden wel.

– het vasthouden aan de bepaling dat de geconsolideerde jaarrekening een onderdeel is van de toelichting van de enkelvoudige jaarrekening,

– de voorgestelde behandeling van goodwill,

– het stellen van onnodige eisen van kapitaalbescherming voor de geconsolideerde jaarrekening, en

– het niet meer mogelijk zijn van het benutten van de bestaande faciliteit die artikel 403 BW biedt.

II ARTIKELEN

Artikel I

Artikel 117

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de mening deelt dat de formulering van art. 117 verbeterd zou kunnen worden, zodat ook een aandeelhouder die agenderingsrecht heeft, ook het recht krijgt om de accountant vragen te stellen? Kan de regering in het bijzonder ingaan op het voorstel van de gecombineerde commissie, om i.p.v. een nieuw lid in artikel 117 aan artikel 107 een nieuw lid 3 toe te voegen en als volgt te formuleren:

«3. De accountant aan wie de in artikel 393 lid 1 bedoelde opdracht tot het onderzoek van de jaarrekening is verleend is bevoegd de algemene vergadering waarin onderwerpen betreffende de jaarrekening worden behandeld bij te wonen en daarin het woord te voeren. Aan deze accountant kunnen vragen gesteld worden die betrekking hebben op de verklaring als bedoeld in artikel 393 lid 5.»

De leden van de VVD-fractie vragen of het wenselijk is dit op zichzelf complexe wetsvoorstel te benutten om in artikel 117 Boek 2 BW de door Commissie Tabaksblat aanbevolen bevraging van de externe accountant een wettelijke basis te geven. Het gaat om een onderwerp dat nog niet duidelijk is uitgekristalliseerd ten opzichte van de plaats in het bredere geheel van discussies omtrent accountants, waarbij in het bijzonder te denken valt aan het wetsvoorstel toezicht accountantsorganisaties, de voorgestelde wijziging van de 8e EU Richtlijn en de doorwerking in de eigen gedragsregels van het accountantsberoep, alsook aan nieuwe voorstellen omtrent corporate governance van de Europese Commissie. De Code Tabaksblat voorziet in belangrijke bevoegdheden van de Audit Committee van de Raad van Commissarissen, in het bijzonder ook wat betreft de contacten met de accountant die belast is met de controle. Indien die in de praktijk zullen blijken te worden nageleefd – en er is weinig reden te veronderstellen dat dit niet gebeurt – en ook de nieuwe regelingen als zo even bedoeld, is er geen reden om, zonder dat van enige noodzaak of nut is gebleken, de accountant te plaatsen in een rol als ware hij een orgaan van de vennootschap dat jegens aandeelhouders rekening en verantwoording dient af te leggen omtrent de uitvoering van zijn wettelijk voorgeschreven opdracht. Ter versterking – zoals de MvT het uitdrukt – van zijn onafhankelijke positie ten opzichte van het bestuur, lijkt dit allerminst nodig indien (de Audit Committee van) de Raad van Commissarissen zijn taken op de eerder bedoelde wijze vervult.

De leden van de SGP-fractie constateren dat van het wetsvoorstel gebruik is gemaakt om een wijziging op te nemen in artikel 117 teneinde gelegenheid te bieden voor de accountant om in de algemene vergadering van aandeelhouders uitleg te geven over zijn werk ten aanzien van de jaarrekening en over de achtergronden van zijn verklaring. Deze leden veronderstellen dat het de bedoeling is dat door wijziging van dit artikel een wettelijke grondslag wordt gecreëerd voor het bevragen van de accountant die de verklaring als bedoeld in artikel 1:293 heeft ondertekend.

De Gecombineerde Commissie merkt echter op dat deze bedoeling niet uit het wetsvoorstel zelf blijkt. De huidige bewoordingen van het voorstel geven volgens haar slechts de bevoegdheid aan de accountant om de algemene vergadering bij te wonen en daarin het woord te voeren. In deze beperkte lezing past, zo meent de Commissie, plaatsing van de bepaling in artikel 117. Is het echter de bedoeling om de algemene vergadering de mogelijkheid te geven om de accountant te bevragen, dan meent de Commissie dat naast het feit dat dit duidelijk in de wet opgenomen dient te worden, ook overwogen zou kunnen worden om deze bepaling op te nemen in artikel 107 BW. Het bevragen dient ter informatie van de algemene vergadering, net als het bepaalde in artikel 107 lid 2.

Een ander punt dat de Commissie onder de aandacht wil brengen, is de vraag of de accountant ook verplicht is de algemene vergadering bij te wonen. Zoals het voorstel thans geformuleerd is, betreft het slechts het recht van de accountant. Men zou zich kunnen voorstellen, zo geeft de Commissie in overweging, dat indien het bestuur/de raad van commissarissen, dan wel een aandeelhouder die agenderingsrecht heeft, daarom verzocht, de accountant de vergadering bij zal wonen. In dat geval zal in ieder geval op de agenda van de algemene vergadering het onderwerp «bevragen accountant» moeten staan. Een andere mogelijkheid zou zijn om te bepalen dat indien op de agenda van de algemene vergadering een onderwerp voorkomt dat te maken heeft met de jaarrekening, de accountant op de algemene vergadering aanwezig zal zijn. Door deze iets ruimere formulering zal de accountant niet alleen aanwezig zijn op de vergadering waar de jaarrekening wordt vastgesteld, maar bijvoorbeeld ook op een algemene vergadering waar over het voorstel gestemd wordt om verlenging te verlenen als bedoeld in artikel 101 lid 1.

Het voorgestelde nieuwe lid 5 bepaald heel in het algemeen dat de accountant bevoegd is «de algemene vergadering bij te wonen en daarin het woord te voeren». De memorie van toelichting is echter van veel ruimere strekking: «Artikel 2:117 lid 5 BW geeft geen grondslag voor het stellen van andere vragen (dan die over het afgeven van een verklaring in verband met de jaarrekening) aan de accountant».

De Gecombineerde Commissie suggereert daarom, in plaats van een nieuw lid aan artikel 117 toe te voegen, een nieuw derde lid aan artikel 107 toe te voegen en dat als volgt te formuleren: «3. De accountant aan wie de in artikel 393 lid 1 bedoelde opdracht tot het onderzoek van de jaarrekening is verleend, is bevoegd de algemene vergadering waarin onderwerpen betreffende de jaarrekening worden behandeld, bij te wonen en daarin het woord te voeren. Aan deze accountant kunnen vragen worden gesteld die betrekking hebben op de verklaring als bedoeld in artikel 393 lid 5.» De leden van de SGP-fractie verzoeken om een reactie van de regering op deze suggestie.

Artikel 362

De leden van de CDA-fractie constateren dat een rechtspersoon die de jaarrekening volgens de IAS/IFRS opmaakt toch op grond van het negende lid ook enkele bepalingen uit titel 9 moet toepassen. Dit betreft ondermeer artikel 373, eerste lid. Dit schrijft voor dat het geplaatste kapitaal en agio onder het eigen vermogen moeten worden opgenomen. Hoe verhoudt zich dit tot IAS 32, zo vragen deze leden, waarin preferent aandelenkapitaal veelal als vreemd vermogen wordt gekwalificeerd.

Hoe verhoudt zich het achtste lid van artikel 362 tot artikel 403 BW? Zien de leden van de CDA-fractie het goed dat groepsmaatschappijen van ondernemingen die een geconsolideerde jaarrekening op basis van IAS/IFRS opstellen, niet meer in aanmerking komen voor de faciliteit van artikel 403? Is dit niet een onnodige lastenverzwaring en is de regering bereid de kring van artikel 403 daarom te verruimen, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de SGP-fractie merken op dat volgens het voorgestelde artikel 2:362, negende lid, een rechtspersoon, die de jaarrekening volgens de internationale standaarden opmaakt, niettemin enkele aldaar genoemde bepalingen uit titel 9 dient toe te passen. Eén van deze bepalingen betreft artikel 373. Lid 1 van dat artikel schrijft voor dat onder het eigen vermogen o.a. worden opgenomen het geplaatste kapitaal en de agio. De gecombineerde Commissie vraagt hoe zich dat verhoudt tot het veelal door IAS32 als vreemd vermogen gekwalificeerd preferent aandelenkapitaal. Omdat civielrechtelijk het preferente kapitaal onder het geplaatste kapitaal valt en in titel 9 hier verder geen nuanceringen zijn aangebracht, vraagt de Gecombineerde Commissie, mede voor de praktijk, hierover opheldering te geven in de Nota naar aanleiding van het Verslag. De leden van de SGP-fractie zouden hier graag een reactie van de regering op krijgen.

Artikel 389

Doelt de regering in het zesde lid op twee verschillende soorten uitkeringen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Het voorgestelde lid 6 van artikel 389 wil aan kapitaalbescherming bijdragen door bepaalde waardeveranderingen als niet-uitkeerbare reserve te bestempelen, zo constateren de leden van de SGP-fractie. De Gecombineerde Commissie is niet geheel duidelijk of er werkelijk verschil bestaat tussen «uitkeringen waarop de rechtspersoon recht heeft verkregen» en «uitkeringen die hij zonder beperkingen kan bewerkstelligen». De memorie van toelichting lijkt beide te begrijpen onder «uitkeringen (die) binnen de macht van de moedermaatschappij komen». Indien bedoeld is te duiden op twee soorten uitkeringen, stellen de leden van de SGP-fractie een verduidelijking van de memorie van toelichting op prijs.

Artikel 391

De leden van de CDA-fractie wijzen de regering op de als gevolg van de aanpassing van de structuurregeling gewijzigde nummering in artikel 391. Deze leden vragen ook of in het eerste lid niet beter van jaarverslag dan van overzicht kan worden gesproken.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de redactie van art. 391 onjuist is?

De leden van de SGP-fractie constateren dat ten aanzien van het eerste lid van artikel 391 de Gecombineerde Commissie opmerkt dat, hoewel de tweede zin in belangrijke mate gelijk is aan de tweede alinea van het bij richtlijn 2003/51 vernieuwde artikel 461(a) van de Vierde richtlijn (inclusief het woord «overzicht»), het woord «jaarverslag» in plaats van «overzicht» minder vragen zou oproepen. Deze leden vragen de regering of zij geen reden tot aanpassing ziet.

Verder merkt de Commissie op dat in de voorgestelde nummering geen rekening wordt gehouden met het feit dat bij de wet tot aanpassing van de structuurregeling twee leden aan artikel 391 zijn toegevoegd. Tevens constateert de Commissie dat de verwijzing in de laatste alinea van de toelichting bij dit artikel naar lid 3 onjuist is. Ook hier vragen deze leden om aanpassing van het voorstel.

Artikel 393

De leden van de SGP-fractie lazen in de memorie van toelichting dat de accountantsverklaring, voor zover die betrekking heeft op de verklaring of de jaarrekening, het vereiste inzicht geeft en voldoet aan de bij en krachtens de wet gestelde regels, vier vormen kan aannemen.

De Gecombineerde Commissie merkt bij het zesde lid van artikel 393 op, dat artikel 393 lid 1 toelaat dat de opdracht tot het doen van onderzoek naar de jaarrekening mag worden verleend aan een organisatie waarin accountants die mogen worden aangewezen, samenwerken. In het voorgestelde lid 6 wordt vereist dat de accountant de accountantsverklaring ondertekent en dagtekent. De Commissie vraagt of hier gedoeld wordt op de «handtekening» van de organisatie als hiervóór bedoeld, of dat dit ziet op de individuele accountant. Men acht dit mede van belang voor de accountant die op de algemene vergadering bevraagd mag worden; is dit een accountant van de organisatie of de accountant die het onderzoek heeft gedaan en wiens verklaring het uiteindelijk betreft? De Commissie wijst in dit verband op de praktijk waar, indien een organisatie de opdracht heeft ontvangen, veelal «getekend» wordt door de organisatie. De leden van de SGP-fractie en de CDA-fractie ontvangen gaarne uitsluitsel op deze punten.

Artikel 398

Met betrekking tot het voorgestelde tweede lid van artikel 398 merkt de Gecombineerde Commissie op dat zij niet bekend is met een negende lid van artikel 396 waarnaar het volgens het voorstel te wijzigen artikellid zou verwijzen. De leden van de fracties van het CDA, de SGP en de PvdA vragen om opheldering op dit punt.

Artikel 406

De leden van de SGP-fractie merken op dat hoewel de Gecombineerde Commissie zich realiseert dat de passage uit artikel 406 «waarop hij een overheersende invloed of zeggenschap kan uitoefenen» rechtstreeks is overgenomen uit de (gewijzigde) zevende richtlijn, de Commissie vreest voor onduidelijkheid ten aanzien van de vraag of in een gegeven geval een rechtspersoon moet consolideren. Zij is van mening dat de woorden «kan uitoefenen» in bepaalde gevallen tot een consolidatieplicht leidt, terwijl dat niet voor de hand ligt. Hoewel de Commissie de achtergrond van deze facultatieve opname zoals beschreven in de memorie van toelichting begrijpt, zou zij, vanwege de duidelijkheid voor de praktijk, willen suggereren om «kan uitoefenen» te vervangen door «uitoefent». Dit betekent dat een rechtspersoon die, hoewel hij de mogelijkheid heeft, de invloed niet uitoefent, geen verplichting heeft tot consolidatie. Pas op het moment dat hij daadwerkelijk tot het uitoefenen van de invloed overgaat, bestaat de consolidatieplicht. De Commissie verwijst ook nog naar artikel 389 lid 1 wat betreft de deelneming waarin de rechtspersoon invloed van betekenis «uitoefent». De leden van de SGP-fractie vragen om het commentaar van de regering op de suggestie van de Commissie.

Artikel II

Ten slotte menen de leden van de SGP-fractie, evenals de leden van de CDA-fractie en de Gecombineerde Commissie, dat de verwijzing in artikel II naar onderdeel A moet zijn: onderdeel B.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De adjunct-griffier van de commissie,

Van den Hauten-Hinnen


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL), Vacature (algemeen), Vacature (algemeen).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL), Hermans (LPF), Vergeer (SP).

Naar boven