29 727
Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met wijziging van de taken en de werkwijze van de Raad voor werk en inkomen

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 4 november 2004

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het doet mij genoegen dat de fracties in meerderheid in kunnen stemmen met de hoofdlijnen van de wetswijziging inzake de taken en werkwijze van de Raad voor werk en inkomen (hierna RWI). De leden van deze fracties hebben ook vragen gesteld over de invulling van het wetsvoorstel. Hierop wordt in het vervolg van deze nota nader ingegaan.

De leden van de CDA-fractie en van de PvdA fractie wijzen er op dat de richting van het voorstel wordt ondersteund door de evaluatie van de RWI. Immers juist de voorstellen die tot stand komen doordat sociale partners en gemeenten deze in RWI-verband gezamenlijk opstellen, leveren een toegevoegde waarde. De bundeling van deze expertise, waarnaar deze leden verwijzen, heeft er inderdaad toe geleid, dat de regering heeft besloten, dat dit aspect van de taak van RWI dient te worden behouden.

2. De Raad voor werk en inkomen nieuwe stijl

De leden van het CDA vragen of de regering een onderscheid maakt tussen de adviestaken en de overlegtaken van de RWI en zo ja, of zij de genoemde taken ook op een verschillende wijze waardeert. De leden van de ChristenUnie vragen welke conclusies ten aanzien van de adviestaak moeten worden getrokken uit de opmerking in de memorie van toelichting dat met name coördinatie, overleg met sociale partners en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en expertisevorming inzake decentraal arbeidsmarktbeleid worden behouden. Voorts vragen zij in welke mate de RWI betrokken is bij de totstandkoming van het wetsvoorstel.

De RWI heeft een specifieke bestuurlijk-juridische positie (orgaan sui generis) en is geen zelfstandig bestuursorgaan, zoals de leden van de ChristenUnie in de inleiding stellen. De RWI heeft geen adviserende taken, maar is een bij wet ingesteld rechtspersoon die tot taak heeft overleg te voeren met de minister van SZW over voorstellen betreffende het beleid met betrekking tot werk en inkomen, het arbeidsmarktbeleid en de bevordering van de kwaliteit en de transparantie van de reïntegratiemarkt. De taak om voorstellen te doen en de taak om hierover te overleggen liggen aldus in elkaars verlengde en deze taken zijn op dezelfde wijze vormgegeven als voorheen, zij het dat een aantal in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (hierna: de Wet SUWI) opgenomen onderwerpen voor het doen van voorstellen en het overleg hierover vervalt. Naast deze taak heeft de RWI een tijdelijke uitvoerende taak op het gebied van de transparantie van de reïntegratiemarkt. Ook vormt de RWI door zijn samenstelling een overlegorgaan voor de sociale partners met de VNG, waarbij expertisevorming inzake het decentrale arbeidsmarktbeleid belangrijk is. Het kabinet hecht hier waarde aan en wil deze functie behouden. De RWI is betrokken geweest bij de totstandkoming van het nu voorliggende voorstel.

De leden van de VVD-fractie willen graag meer duidelijkheid over de wijze waarop besluitvorming over een adviesopdracht aan de RWI zal gaan verlopen. Deze leden willen, net als de leden van de ChristenUnie weten, hoe de beoogde flexibele omgang met de keuze van de onderwerpen en het tijdstip in de praktijk vorm moet krijgen. De leden van de ChristenUnie willen tot slot weten welke garanties er zijn dat de RWI tijdig wordt ingeschakeld bij relevante onderwerpen.

De RWI doet allereerst ongevraagd voorstellen op het terrein van werk en inkomen aan de minister van SZW. De RWI kiest het tijdstip dat daarbij het best past. Ook over de onderwerpen die thans vervallen als wettelijk benoemde onderwerpen kan de RWI te allen tijde als zij dit noodzakelijk of wenselijk acht voorstellen uitbrengen. De RWI geeft in het jaarplan de hoofdlijnen aan van het programma. Een meer concrete planning en de voortgang daarvan worden weergegeven in de kwartaalrapportages. Als blijkt dat een bepaald onderwerp moet worden toegevoegd aan de agenda of het tijdstip daarvan moet worden verschoven, geeft de RWI dit ook weer in de kwartaalrapportages. Hiermee blijft de beoogde flexibiliteit gewaarborgd.

Daarnaast kan ook het kabinet de RWI verzoeken over een specifiek onderwerp voorstellen te doen. In de meibrief geeft de minister de RWI de inhoudelijke (taken, speerpunten) kaders voor het jaarplan voor het daaropvolgende jaar mee. Ik ben voornemens te bekijken of ik hierin een lijst van onderwerpen voor voorstellen op kan nemen. Als in de loop van het jaar blijkt dat onderwerpen moeten worden toegevoegd, dan wordt dit tijdig aan de RWI meegegeven.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering advisering op verzoek van regionale partijen binnen het takenpakket van de RWI mogelijk te maken. De leden van de VVD-fractie vragen en of en zo ja hoe kamerleden voorstellen mogen doen voor adviezen.

Voorop staat dat de RWI de voorstellen richt tot de minister. Voor wat betreft regionale partijen stel ik mij voor dat zij een verzoek tot het uitbrengen van een voorstel tot de RWI richten en dat de RWI bepaalt of hij gehoor wil geven aan dit verzoek. De RWI kan dan vervolgens een ongevraagd voorstel aan het kabinet opstellen. Voor wat betreft de leden der Staten-Generaal kan ik mij voorstellen dat u zich met uw verzoek tot ondergetekende wendt en ik zal dan in voorkomend geval bezien of ik naar aanleiding daarvan een verzoek tot de RWI zal richten.

De leden van de CDA-fractie vragen of advisering door het Monitorcomité ESF3 en het Beleidscomité EQUAL niet zorgt voor vermenging met de toezichthoudende taak. De leden van de PvdA-fractie vragen of de advisering ESF, waarin de deelname van sociale partners en gemeenten leiden tot integrale adviezen, wel gemist kan worden.

Het Monitor Comité ESF3 en het Beleidscomité Equal zijn ingesteld bij aanvang van de programmaperiode in 2001. De formele rol vindt zijn oorsprong in raadsverordening 1260/99 artikel 35 EG en richt zich op de beleidsinhoudelijke aansturing en de doeltreffendheid van het programma. De taak van de comité's is om regelmatig na te gaan in hoeverre er vooruitgang wordt geboekt met de verwezenlijking van de ESF danwel EQUAL doelstellingen. De sociale partners zijn vertegenwoordigd in beide Comité's, evenals de VNG en medewerkers van het Rijk, waardoor de integraliteit gewaarborgd is. Via de comités kunnen de sociale partners en de VNG een directe invloed uitoefenen op de besluitvorming over en de voortgang van het ESF-programma alsmede hierover gevraagde en ongevraagde adviezen geven. De comités zijn géén toezichthoudende organen in die zin dat zij toezicht houden op de verantwoording en besteding van de subsidiegelden (rechtmatigheid).

De leden van de ChristenUnie vragen hoe het aspect van de administratieve lasten wordt meegenomen als het Adviescollege toetsing administratieve lasten (hierna: Actal) zal zijn opgeheven.

Met het Hoofdlijnenakkoord heeft dit kabinet een nieuwe, intensieve en rijksbrede invulling geven aan de doelstelling om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met een kwart te reduceren. In dat kader is een zwaardere invulling gegeven aan de adviserende taak van het Actal. Ook is de coördinatie van de administratievelastenreductie op kabinetsniveau versterkt en zijn per departement actieplannen opgesteld om de reductie van administratieve lasten in deze kabinetsperiode concreet in te vullen. Eind 2005/begin 2006 zal aan de hand van de evaluatie van het Actal worden bezien of en zo ja op welke wijze invulling moet worden gegeven aan een externe adviesfunctie op dit terrein. Tot slot laat het vervallen van deze taak onverlet dat de RWI de mogelijkheid houdt in de voorstellen het aspect van administratieve lasten mee te nemen.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de subsidiemogelijkheden van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) niet ingezet worden voor branche- of sectorgewijs afgesloten mantelcontracten voor reïntegratie met cofinanciering van werkgevers en werknemers. Deze vorm van reïntegratie, die pro-actief, preventief en sector of branche overstijgend kan werken, wordt niet of nauwelijks benut.

Het UWV heeft zeker wel mogelijkheden om samen met werkgevers/werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties reïntegratie bi- of tripartiet vorm te geven. Zo kan voor de Werkloosheidswet sinds 2000 reïntegratiegeld preventief ingezet worden voor mensen die met ontslag bedreigd worden. Deze preventieve inzet van reïntegratiemiddelen wordt dan in de meeste gevallen gekoppeld aan sociale plannen van werkgevers. Hierdoor lopen sociale plannen en reïntegratie door het UWV geleidelijk in elkaar over. Voor de WAO-gerechtigden zijn er met diverse bedrijfstakken zogenaamde 2e fase arboconvenanten afgesloten. Deze convenanten houden in dat met behulp van UWV-reïntegratiemiddelen naar een match wordt gezocht tussen WAO-gerechtigden en vacatures binnen de bedrijfstaken waar de WAO-gerechtigden vandaan komen. De 2e fase arbo-convenanten voorzien zowel in tripartiet gefinancierde preventieve acties als in curatieve acties. Een succesvol voorbeeld van een dergelijk project is «Grafici weer aan het werk» van de Grafimedia. In dit project wordt op goede wijze samengewerkt door de branche en het UWV, daarbij ondersteund door het ministerie van SZW.

De leden van de VVD vragen hoe de regering zal waarborgen dat geen overlap gaat ontstaan tussen het takenpakket van de RWI en de Sociaal-Economische Raad (hierna: SER). De leden van het CDA vragen of de regering van mening is dat de RWI voldoende in staat is de advisering over ontwikkelingen op de korte en de middellange termijn op zich te nemen.

Ten aanzien van de inhoud heeft de SER een zeer brede adviestaak over het gehele terrein van het sociaal-economisch beleid. Een onderdeel daarvan vormt het arbeidsmarktbeleid en op dat gebied lijkt het werkterrein van de RWI te overlappen met het werkterrein van de SER. De RWI en de SER verschillen echter duidelijk van elkaar qua invalshoek. Ook uit de evaluatie van de RWI blijkt dat de taakafbakening met de SER goed heeft gewerkt en dat er niet of nauwelijks sprake is geweest van doublures. Het werkterrein van de SER is vooral te vatten in trefwoorden als algemeen, strategisch en conceptueel; dat van de RWI met specifiek, operationeel en instrumenteel. Mede als uitvloeisel hiervan worden de werkzaamheden van de SER meer vanuit het perspectief op de langere termijn beïnvloed en de werkzaamheden van de RWI vanuit het perspectief op de kortere termijn. Afspraken hierover zullen worden uitgewerkt in een protocol tussen deze organen en het ministerie van SZW.

Verzoeken zullen doorgaans dus niet worden voorgelegd aan beide organen. Daar waar een onderwerp zowel de lange als de korte termijn betreft zal dezelfde aanpak worden gehanteerd als bij het verzoek over het onderwerp «Duale trajecten, taalverwerving en arbeid(stoeleiding)» van april 2003 dat tegelijkertijd aan de RWI en de SER is gestuurd. Daarbij is verzocht bij de totstandkoming van het voorstel tot onderlinge afstemming te komen en ieder vanuit de eigen invalshoek en verantwoordelijkheid elkaar aan te vullen en te versterken.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe het zelfstandig voortzetten van de RWI zich verhoudt met de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord en of de afspraak op dit punt wordt nageleefd.

Het Hoofdlijnenakkoord wordt nageleefd, zij het dat het kabinet er op deze wijze een iets andere invulling aan geeft. Het kabinet heeft hiervoor de volgende redenen. Enerzijds heeft het kabinet de wens de waarde van met name coördinatie, overleg en expertisevorming inzake het decentraal arbeidsmarktbeleid te behouden. Anderzijds wordt rekening gehouden met de visie van de sociale partners, die hebben aangegeven het opnemen van de VNG als nieuwe geleding in de SER als zeer bezwaarlijk te zien, omdat dit een ingrijpende aanpassing van de adviesstructuur zou betekenen. Aan de gedachte achter de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord wordt echter volledig invulling gegeven door het hierboven genoemde protocol, door de beperking van het aantal taken en door aanpassing van de werkwijze. De leden van de VVD-fractie en de leden van de ChristenUnie vragen of de evaluatie van de Wet SUWI in 2006, voor wat betreft het onderdeel RWI, wel of niet kan leiden tot een reorganisatie respectievelijk heroverweging van het takenpakket.

De evaluatie van de Wet SUWI in 2006 is op zichzelf een brede evaluatie, waar de RWI niet buiten zal blijven. De werkzaamheden uit de huidige evaluatie van de RWI zullen echter niet worden overgedaan1.

3. Financiële effecten

De leden van de fracties van de CDA, PvdA, D66, ChristenUnie en SGP hebben vragen over de financiële en personele consequenties.

In de Rijksbegroting was in 2002 en 2003 ca. € 9,4 mln gereserveerd voor de apparaatskosten van de RWI, exclusief het budget voor de Landelijke Clientenraad (hierna: LCR). De RWI heeft het budget nooit volledig benut omdat de RWI nog bezig was de toebedeelde taken organisatorisch in te vullen en met menskracht te beleggen. Het budget over 2002 en 2003 is vastgesteld op € 7,2 respectievelijk € 7,1 mln.

Zoals u bij brief van 29 september 20031 is gemeld, is in het Hoofdlijnenakkoord (Bijlage Financieel kader 2004–2007, ombuiging b 8) gekozen voor het afschaffen van de Stimuleringsregeling vacaturevervulling door werklozen en met werkloosheid bedreigde werknemers (SVWW) en vormde het daarbij behorende budget onderdeel van de bezuinigingen. Hiermee resteerde een budget van € 7,6 mln.

Bij brief van 29 april 20042 is u gemeld dat het kabinet het tevens noodzakelijk acht om het aantal taken van de RWI te verminderen en de werkwijze aan te passen, hetgeen aansluit bij de doelstelling om in algemene zin meer doelmatigheid en efficiency te bereiken op het terrein van de advies- en overlegstructuren, alsmede synergie tussen RWI en vergelijkbare expertisecentra. In deze brief is aangegeven dat voor deze resterende taken naar verwachting de helft van de huidige formatie zal volstaan.

In de nieuwe structurele situatie vanaf 2007 is in overleg met de RWI een budget van € 6 mln (exclusief LCR) beschikbaar gesteld en is uitgegaan van een personeelsbestand van 29 FTE ten opzichte van 56 FTE in de huidige situatie. Voor de overgangsjaren is een budget beschikbaar van € 7,3 mln in 2005 en € 6,8 mln. in 2006 bij een formatie van 39 FTE in 2005 en 36 FTE in 2006. Over het definitieve jaarlijkse budget en de invulling daarvan dient wel overeenstemming te worden bereikt tussen minister en de RWI aan de hand van het jaarplan van de RWI. Ten aanzien van de FTE-aantallen is voorts afgesproken dat afwijkingen zijn toegestaan mits dat door de RWI zelf budgettair wordt opgevangen (budgetflexibiliteit).


XNoot
1

Kamerstukken II 2002/03, 26 448, nr. 137.

XNoot
1

Kamerstukken II 2002/03, 26 448, nr. 86.

XNoot
2

Kamerstukken II 2002/03, 26 448, nr. 137.

Naar boven