nr. 18
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 mei 2005
Tijdens de plenaire behandeling op 7 december 2004 van de wijziging
van de wet Studiefinanciering in verband met de invoering van de prestatiebeurs
voor BOL-deelnemers op de niveaus 3 en 4 (kamerstuk 29 719) heb ik u
toegezegd dat ik u in het voorjaar van 2005 zou informeren over de mogelijkheden
om de informatievoorziening naar deelnemers te verbeteren. Dit is onderdeel
van het flankerend beleid rond de versterking van de positie van de deelnemer
bij de invoering van deze prestatiebeurs.
Met deze brief kom ik deze toezegging na.
Wat is het probleem?
Potentiële deelnemers aan het MBO, in het algemeen natuurlijk de
VMBO-leerlingen, moeten een keuze maken voor een vervolgopleiding in het MBO.
Om die keuze goed en onderbouwd te kunnen maken, krijgen zij natuurlijk ondersteuning
van de decanen als zij op een VMBO-school zitten en kunnen zij zich laten
voorlichten door de Bve-instellingen. Maar ik vind het daarnaast ook belangrijk
dat de deelnemer zelf alle informatie tot zijn/haar
beschikking heeft, omdat ik de deelnemer ook heel sterk als regisseur van
de eigen leerloopbaan beschouw. Een goede keuze, voor de juiste opleiding
op de juiste plek, draagt immers sterk bij aan de kans op succesrijke afronding
van de opleiding en aan het voorkomen van voortijdig schoolverlaten.
Welke informatie is dan nodig? Ik onderscheid twee soorten:
a. informatie over welke opleidingen er voor welke beroepen waar zijn
b. kwalitatieve informatie over hoe die opleidingen door de instellingen
worden aangeboden.
Ik heb het Centrum voor Innovatie van Opleidingen (Cinop) een onderzoek
laten uitvoeren naar de vraag of dit inderdaad de informatie is waaraan behoefte
is, naar de vraag of die informatie er al is, en naar de vraag hoe die informatie
beschikbaar zou moeten zijn.
Onderzoek
Uit het onderzoek naar de versterking van de consumenteninformatie blijkt
dat de keuze voor een opleiding en daarna voor een onderwijsinstelling in
de BVE-sector op regionaal niveau plaatsvindt. De afstand van de woonplaats
en de bereikbaarheid (met openbaar vervoer) spelen een zwaarwegende rol in
de keuzes. Ook de keuze van de onderwijsinstelling die de vriendengroep (in
het vmbo) maakt en de (veilige) vertrouwdheid van leeftijdsgenoten speelt
een rol in de afweging van de instellingskeuze. Op basis van deze uitkomsten
lijkt een papieren keuzegids met landelijke informatie, zoals deze in het
hoger onderwijs beschikbaar is, voor de BVE-sector niet zinvol.
De conclusie van het onderzoek luidt dat goede informatie essentieel is.
Tevens is de conclusie dat het een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde
is. Het maakt onderdeel uit van een breder geheel, waarbij genoemd worden:
1. Stimuleren van het loopbaanontwikkelings- en keuzeproces van jongeren
en integratie hiervan in het onderwijsleerproces.
2. Bijdragen aan het vergroten van de bekendheid en de rol van belangenbehartigers
zoals de JOB.
3. Stimuleren dat de mogelijkheden van meer publiciteit over de kwaliteit
worden benut en vergroot.
In mijn conclusies kom ik hier op terug.
Wat gebeurt er al?
In en voor de BVE-sector vinden in het kader van keuzemogelijkheden voor
een opleiding al veel activiteiten en initiatieven plaats. Welke opleidingen
waar te volgen zijn, en welke arbeidsperspectieven hierbij horen, zijn op
diverse sites op het Internet te vinden. Een mooi voorbeeld daarvan is de
beroepenbeeldbank waarin wordt getoond wat de deelnemer met z'n opleiding
voor werk kan (gaan) doen.
Informatie over de kwaliteit van het aanbod van de instellingen is (op
opleidingsniveau) in ontwikkeling. De inspectie is gestart met een overzicht
van de kwaliteit van de instelling op basis van de aspecten van haar toezichtkader,
en vult dit de komende jaren aan tot het compleet is. De JOB is inmiddels
aan versie drie van het ODIN onderzoek toe, waarbij een zeer grote groep deelnemers
op opleidingsniveau een beoordeling van de kwaliteit van die opleiding op
een groot aantal thema's geeft. Deze twee kwaliteitsoordelen, objectief door
de inspectie en meer subjectief door de deelnemers, geven samen naar mijn
mening een heel adequaat beeld van die kwaliteit.
Wat ga ik doen?
Mijn conclusie is dat alle informatie die nodig is, beschikbaar is. De
informatie is echter niet integraal beschikbaar, is versnipperd. Als een toekomstige
deelnemer bijvoorbeeld op Kennisnet of ROC.nl gaat zoeken welke opleiding
hij/zij wil volgen, kan deze deelnemer niet ook snel zien wat de inspectie
respectievelijk de deelnemers van de ODIN-enquête vinden van de kwaliteit.
Dit moet mogelijk zijn, technisch en bestuurlijk. Ik ga daarom op korte
termijn met alle relevante partijen praten. Dat zijn de vertegenwoordigers
van instellingen en deelnemers (Bve Raad, JOB en Paepon), de leveranciers
van informatie (in ieder geval Roc.nl, het LDC, het CWI, de inspectie en ook
hier de JOB). Ik stel mij tot doel vóór het einde van dit jaar
een akkoord te hebben met deze partijen over de wijze waarop alle informatie
geschakeld beschikbaar is, en op welke termijn dat gaat gebeuren. Hierbij
wil ik ook de telefonische publieksvoorlichting over opleidingen meenemen.
Ik zal u over dit akkoord nader informeren.
Het onderzoek leidde ook tot de conclusies dat de loopbaanoriëntatie
en begeleiding en de bekendheid en de rol van belangenbehartigers versterkt
moet worden. Deze versterking vindt plaats via de activiteiten die onderdeel
zijn van het plan van aanpak ter versterking van de rechten van de deelnemer,
waarvoor jaarlijks € 5 miljoen beschikbaar is.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Rutte