29 709
Aanbestedingsbeleid

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 april 2006

In het Algemeen Overleg op 30 juni 2005 over de enquête bouwnijverheid alsmede in mijn brief van 16 februari jl.1 heb ik toegezegd uw Kamer schriftelijk te informeren over hoe wordt omgegaan met bedrijven die hun schaduwboekhouding niet voor 1 mei 2004 hebben ingeleverd maar zich wel schuldig hebben gemaakt aan overtreding van de Mededingingswet. Met deze brief kom ik, mede namens mijn collega van VROM, die toezegging na.

Tijdens voornoemd AO heb ik tevens toegezegd de Kamer op korte termijn te informeren over de betekenis van de nieuwe Aanbestedingsrichtlijn voor de bouwsector in relatie tot de strafrechtelijke uitspraken. Deze toezegging ben ik nagekomen met mijn brief van 7 juli 2005.2

Standpunt Kabinet

Het Kabinet heeft zich van meet af aan op het standpunt gesteld (zoals verwoord in de brief van 5 december 2001)3 dat de overheid bedrijven die zich schuldig hebben gemaakt aan niet-integer gedrag moet uitsluiten van overheidsopdrachten. Ook in de brief van 7 juli 2005 wordt herhaald dat het Kabinet het uitgangspunt hanteert dat het Rijk niet langer in zee wenst te gaan met niet-integere bedrijven.

Generiek uitsluitingsbeleid bij aanbesteden

Europese aanbestedingsrichtlijnen

De Aanbestedingsrichtlijnen (2004/17/EG en 2004/18/EG) verplichten aanbestedende diensten bedrijven bij een Europese aanbesteding uit te sluiten van deelname aan een overheidsopdracht als dat bedrijf (of een bestuurslid) strafrechtelijk is veroordeeld wegens deelname aan een criminele organisatie, omkoping, fraude met EU-geld of witwassen. (Om dwingende redenen van algemeen belang mag hiervan worden afgeweken). De richtlijnen bieden aanbestedende diensten de mogelijkheid bedrijven uit te sluiten, bijvoorbeeld omdat die bedrijven strafrechtelijk zijn veroordeeld voor een delict in strijd met de beroepsregels of een ernstige beroepsfout hebben begaan. Daarnaast kan een bedrijf nog op andere gronden worden uitgesloten.

De lidstaten bepalen overeenkomstig hun nationaal recht en onder eerbiediging van het communautair recht de voorwaarden voor toepassing van deze uitsluitingsbepalingen.

Afweging door aanbestedende dienst

Eerbiediging van het communautair recht betekent dat een beslissing om een bedrijf uit te sluiten wordt genomen door een aanbestedende dienst nadat hij een afweging heeft gemaakt op basis van het beginsel van evenredigheid (ofwel het proportionaliteitsbeginsel). Dit betekent dat de aanbestedende dienst moet afwegen in hoeverre uitsluiting (nog) proportioneel is gelet op de omvang van de opdracht en gelet op de ernst van de begane overtredingen of andere omstandigheid. Het evenredigheidsbeginsel houdt voorts onder meer in dat een aanbestedende dienst daarbij meeweegt hoe lang geleden de veroordeling of boeteoplegging heeft plaatsgevonden en of een bedrijf inmiddels maatregelen heeft getroffen om herhaling in de toekomst te voorkomen. Aldus kan een bedrijf dat eerder als «onvoldoende integer» is beoordeeld, na verloop van tijd door een aanbestedende dienst weer als «voldoende integer» worden beoordeeld.

Bao en Bass

Voornoemde Aanbestedingsrichtlijnen zijn met ingang van 1 december 2005 geïmplementeerd in het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten1 (Bao) en het Besluit aanbestedingen speciale sectoren2 (Bass). Het hierboven geschetste Europese afwegingskader geldt aldus voor alle aanbestedende diensten in Nederland.

Aanvullend uitsluitingsbeleid voor opdrachten Rijksoverheid

Alleen voor de aanbestedende diensten van het Rijk geldt in aanvulling op dit Europese afwegingskader op twee punten aanvullend beleid. Dit betreft a.) de Beleidsregels integriteit en uitsluiting bij aanbestedingen in de BIBOB-sectoren en b.) afspraken over de behandeling van bedrijven die de Mededingingswet hebben overtreden in de periode vóór 1 januari 2003.

a.) Beleidsregels integriteit en uitsluiting bij aanbestedingen in de BIBOB-sectoren

Aanbestedende diensten van het Rijk zijn ingevolge de Beleidsregels integriteit en uitsluiting3 verplicht om bij een Europese aanbesteding van een opdracht in de sectoren bouw, ICT en milieu de integriteit van een bedrijf na te gaan. Dit dient o.a. te geschieden door het opvragen van een Verklaring omtrent het Gedrag voor Rechtspersonen (VOGrp) van het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) én in het geval van twijfel tevens een advies bij het bureau BIBOB aan te vragen.

COVOG beoordeelt de integriteit van een bedrijf door te onderzoeken of een bedrijf (of een bestuurslid) onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld. COVOG houdt bij die beoordeling rekening met hoelang geleden de veroordeling heeft plaatsgevonden en ook met vertrouwenwekkende maatregelen die een bedrijf heeft genomen.

De aanbestedende dienst betrekt het al dan niet aanwezig zijn van de VOGrp en informatie over een overtreding van de Mededingingswet (en in uitzonderingsgevallen het BIBOB-advies) bij zijn hierboven beschreven afweging over eventuele uitsluiting.

b.) Behandeling bedrijven die Mededingingswet hebben overtreden vóór 1 januari 2003

De bouwfraude betrof vooral overtredingen van de Mededingingswet. Veel bouwbedrijven die de Mededingingswet hebben overtreden hebben inmiddels meegewerkt aan één of meer van de volgende vertrouwenwekkende maatregelen: de zogenaamde 1 mei-regeling,1 de versnelde sanctieprocedure van de NMa of de Collectieve Regeling Bouwnijverheid. Het meewerken aan één van deze maatregelen geeft vertrouwen voor de toekomst. Daarom hebben mijn collega van VROM en ik eerder2 besloten dat bedrijven die aan tenminste één van bovengenoemde vertrouwenwekkende maatregelen hebben meegewerkt, niet zullen worden uitgesloten van opdrachten van het Rijk wegens overtreding van de Mededingingswet begaan vóór 1 januari 2003. Dit laat uiteraard onverlet dat zij wegens veroordeling van andere relevante strafrechtelijke zaken wél uitgesloten kunnen worden.

Dit betekent dat bedrijven die de Mededingingswet hebben overtreden en die niet aan één van de genoemde maatregelen hebben meegewerkt dus vallen onder het in de voorgaande paragrafen beschreven normale afwegingregime.

Nieuwe Aanbestedingswet

Ook in het voorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet3 zal het onderzoek naar de integriteit4 en de afweging daarvan worden ondergebracht bij het bureau COVOG van de minister van Justitie. Het COVOG beoordeelt in het vervolg de integriteit van een bedrijf niet alleen op basis van de eisen die gelden voor de afgifte van de VOGrp, maar onderzoekt ook of bestuurlijke boetes voor overtreding van de Mededingingswet zijn opgelegd. Vervolgens geeft het COVOG al of niet een integriteitsverklaring af. Een aanbestedende dienst laat alleen bedrijven tot een aanbestedingsprocedure toe die een dergelijke integriteitsverklaring kunnen overleggen. De huidige eigen afweging door de aanbestedende dienst vervalt. Een BIBOB-advies is niet vereist. Voor nadere uitleg verwijs ik u naar de toelichting bij het wetsvoorstel.5

Ik hoop u met het bovenstaande voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 244, nr. 113.

XNoot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 709, nr. 6.

XNoot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 093, nr. 18.

XNoot
1

Staatsblad 2005, 408.

XNoot
2

Staatsblad 2005, 409.

XNoot
3

Staatscourant, 20 februari 2004.

XNoot
1

Tijdens het debat met de Tweede Kamer op 17 en 18 februari 2004 is de bouwsector opgeroepen overtredingen van de Mededingingswet vóór 1 mei 2004 te melden bij de NMa. Deze oproep is hierna bekend geraakt als «de 1 mei-oproep». In een brief van 20 februari 2004 heeft het kabinet deze oproep herhaald (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 244, nr. 64).

XNoot
2

Zie o.m. de brief van de minister van VROM van 27 juni 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 28 244, nr. 104) en het verslag van het AO van 30 juni 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 28 244, nr. 107).

XNoot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 501, nr. 2.

XNoot
4

Dit betreft art. 45 lid 1 en art. 45 lid 2 onder c en d van Richtlijn 2004/18/EG.

XNoot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 501, nr. 3.

Naar boven