29 708
Regels met betrekking tot de financiële markten en het toezicht daarop (Wet op het financieel toezicht)

nr. 41
ZESDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 17 mei 2006

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A1

Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef komt te luiden:

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, voorzover niet anders is bepaald, verstaan onder:

b. In onderdeel a van de definitie van beleggingsobject wordt de zinsnede «een financieel product als bedoeld in artikel 1:1, onderdelen b tot en met i» vervangen door: een product als bedoeld in de onderdelen b tot en met h van de definitie van financieel product in dit artikel.

c. Onderdeel c van de definitie van bemiddelen wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «een overeenkomst van verzekering» wordt vervangen door: een verzekering.

2. De zinsnede «een dergelijke overeenkomst» wordt vervangen door: een verzekering.

d. De definitie van effect wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt de zinsnede «, een appartementsrecht of een geldmarktinstrument met een looptijd van minder dan twaalf maanden» vervangen door: of een appartementsrecht.

2. In de onderdelen b en c vervalt telkens de zinsnede: , niet zijnde een geldmarktinstrument met een looptijd van minder dan twaalf maanden.

3. In onderdeel c wordt de zinsnede «een onderdeel a of b» vervangen door: «een in onderdeel a of b» en wordt de punt aan het slot vervangen door een puntkomma.

e. Onderdeel b van de definitie van financieel instrument komt te luiden:

b. een recht van deelneming in een beleggingsinstelling, niet zijnde een effect;

f. De definitie van financieel product wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel f vervalt.

2. De onderdelen g tot en met i worden verletterd tot f tot en met h.

g. De definitie van financiëledienstverlener komt te luiden:

financiëledienstverlener: degene die een ander financieel product dan een financieel instrument aanbiedt, of die adviseert, bemiddelt, herverzekeringsbemiddelt, optreedt als gevolmachtigde agent of optreedt als ondergevolmachtigde agent;

h. Na de definitie van financiële onderneming wordt een definitie ingevoegd, luidende:

gekwalificeerde belegger:

a. rechtspersoon of vennootschap die een vergunning heeft of anderszins gereglementeerd is om op de financiële markten actief te mogen zijn;

b. rechtspersoon of vennootschap die geen vergunning heeft of niet anderszins gereglementeerd is om op de financiële markten actief te mogen zijn en waarvan het enige ondernemingsdoel het beleggen in effecten is;

c. nationaal of regionaal overheidslichaam, centrale bank, internationale of supranationale financiële organisatie of andere soortgelijke internationale instelling;

d. rechtspersoon of vennootschap met zetel in Nederland die:

1°. volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels wordt aangemerkt als kleine onderneming; en

2°. op eigen verzoek door de Autoriteit Financiële Markten als gekwalificeerde belegger is geregistreerd;

e. rechtspersoon of vennootschap, niet zijnde een rechtspersoon of vennootschap als bedoeld in onderdeel d, aanhef en onder 1°;

f. natuurlijke persoon met woonplaats in Nederland die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels en op eigen verzoek door de Autoriteit Financiële Markten als gekwalificeerde belegger is geregistreerd; of

g. in een andere lidstaat als gekwalificeerde belegger aangemerkte natuurlijke persoon of onderneming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, onder iv onderscheidenlijk v, van de richtlijn prospectus;

i. Na de definitie van grote risico’s wordt een definitie ingevoegd, luidende:

handelsportefeuille: portefeuille als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de richtlijn kapitaaltoereikendheid;

j. In de definitie van instelling voor collectieve belegging in effecten vervalt de zinsnede «, niet zijnde een beleggingsmaatschappij die via dochterondernemingen voornamelijk belegt in andere objecten dan effecten».

k. De definitie van overeenkomst op afstand komt te luiden:

overeenkomst op afstand:

a. overeenkomst inzake een financiële dienst of financieel product tussen een financiële onderneming en een consument die wordt gesloten in het kader van een door de financiële onderneming georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand, waarbij tot en met de totstandkoming van deze overeenkomst uitsluitend gebruik gemaakt wordt van een of meer technieken voor communicatie op afstand; of

b. overeenkomst die strekt tot fondsvorming ter voldoening van de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon die wordt aangegaan tussen een natura-uitvaartverzekeraar en een consument in het kader van een door de natura-uitvaartverzekeraar georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand, die voor de natura-uitvaartverzekeraar geen beleggingsrisico met zich brengt en waarbij tot en met de totstandkoming van deze overeenkomst uitsluitend gebruik gemaakt wordt van een of meer technieken voor communicatie op afstand;

l. Onderdeel c van de definitie van pensioenfonds komt te luiden:

c. een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, alsmede het pensioenfonds, bedoeld in artikel 113a, eerste lid, van de Wet op het notarisambt;

m. Na de definitie van pensioenfonds wordt een definitie ingevoegd, luidende:

plaatselijke onderneming: degene die uitsluitend voor eigen rekening of voor rekening van beleggingsondernemingen die tot die markten zijn toegelaten, voorzover de uitvoering en afwikkeling van de transacties geschieden onder de verantwoordelijkheid van en worden gegarandeerd door een clearinginstelling met zetel in Nederland, handelt op de markten voor:

a. opties ter verwerving of vervreemding van financiële instrumenten;

b. rechten op overdracht op termijn van goederen of gelijkwaardige instrumenten die gericht zijn op verrekening in geld;

c. grondstoffenderivaten; of

d. financiële instrumenten waarop de afgeleide financiële instrumenten, bedoeld in de onderdelen a tot en met c, betrekking hebben, uitsluitend om posities op markten voor die afgeleide financiële instrumenten af te dekken;

n. De definitie van professionele marktpartij komt te luiden:

professionele marktpartij:

a. gekwalificeerde belegger;

b. dochteronderneming van een gekwalificeerde belegger die wordt betrokken in het toezicht op geconsolideerde basis op de gekwalificeerde belegger; of

c. andere bij algemene maatregel van bestuur als professionele marktpartij aangewezen persoon of vennootschap;

o. De definitie van schadeverzekering komt te luiden:

schadeverzekering:

a. schadeverzekering als bedoeld in artikel 944 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, niet zijnde een natura-uitvaartverzekering;

b. ongevallenverzekering; of

c. sommenverzekering als bedoeld in artikel 964 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, niet zijnde een levensverzekering of een financieel instrument,

met dien verstande dat voor de toepassing van deze wet een verzekering slechts als schadeverzekering wordt aangemerkt indien sprake is van een uitkeringsplicht ten gevolge van een onzeker voorval of een onzekere omstandigheid waardoor de verzekerde in zijn belangen wordt getroffen;

p. De definitie van verlenen van een beleggingsdienst komt te luiden:

verlenen van een beleggingsdienst:

a. verrichten van werkzaamheden, gericht op het in de uitoefening van een beroep of bedrijf als tussenpersoon ontvangen van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten en het op naam en voor rekening van die cliënten doorgeven van die orders aan een beleggingsonderneming;

b. verrichten van werkzaamheden, gericht op het in de uitoefening van beroep of bedrijf als tussenpersoon ontvangen van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten en het voor rekening van die cliënten uitvoeren of doen uitvoeren van die orders alsmede het anderszins bijeenbrengen van partijen ter zake van transacties in financiële instrumenten;

c. verrichten van werkzaamheden, gericht op het uitvoeren van transacties met betrekking tot financiële instrumenten voor eigen rekening, anders dan bij uitgifte van financiële instrumenten als bedoeld in onderdeel e en anders dan in het kader van het onderhouden van een markt als bedoeld in onderdeel f, teneinde een voordeel te behalen uit een verschil tussen vraag- en aanbodprijzen daarvan;

d. verrichten van werkzaamheden, gericht op het aanbieden van de mogelijkheid om door het openen van een rekening vorderingen te verkrijgen, luidende in effecten, door middel van welke rekening transacties in effecten kunnen worden bewerkstelligd;

e. verrichten van werkzaamheden, gericht op het overnemen of plaatsen van financiële instrumenten bij aanbieding ervan als bedoeld in hoofdstuk 5.1;

f. verrichten van werkzaamheden, gericht op het verrichten van transacties met betrekking tot financiële instrumenten teneinde een markt daarin te onderhouden;

g. verrichten van werkzaamheden, gericht op het optreden als plaatselijke onderneming; of

h. beheren van een individueel vermogen;

q. De punt aan het slot van onderdeel c van de definitie van verzekering wordt vervangen door een puntkomma.

A2

Artikel 1:2 komt te luiden:

Artikel 1.2

Deze wet, met uitzondering van dit deel, de hoofdstukken 5.1, 5.3, 5.5 en afdeling 5.4.2, is niet van toepassing op de Europese Centrale Bank, de centrale banken van de lidstaten, nationale instellingen van de lidstaten met een soortgelijke functie, overheidsinstellingen van de lidstaten die zijn belast met of betrokken bij het beheer van de overheidsschuld, internationale publiekrechtelijke instellingen waarin of waaraan een of meer lidstaten deelnemen en instellingen als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de richtlijn banken.

A3

In artikel 1:6, eerste lid, onderdeel c, wordt de zinsnede «zijn» vervangen door: waren.

A4

Artikel 1:6c, aanhef, komt te luiden:

Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke van de ingevolge deze wet gestelde regels met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar en het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar, onder daarbij te stellen voorwaarden, niet van toepassing zijn op verzekeraars die behoren tot een van de volgende categorieën:

A5

Artikel 1:6e komt te luiden:

Artikel 1:6e

1. Deze wet, met uitzondering van dit deel, artikel 2:35 en de hoofdstukken 5.1, 5.3, 5.4 en 5.5, is niet van toepassing op beleggingsinstellingen die rechten van deelneming aanbieden aan:

a. minder dan honderd personen die geen gekwalificeerde belegger zijn; of

b. uitsluitend gekwalificeerde beleggers.

2. Deze wet, met uitzondering van dit deel, artikel 2:35 en de hoofdstukken 5.1, 5.3, 5.4 en 5.5, is niet van toepassing op beheerders en bewaarders voorzover zij beleggingsinstellingen als bedoeld in het eerste lid beheren of belast zijn met de bewaring van de activa van die beleggingsinstellingen.

3. Bij een aanbod van rechten van deelneming als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, niet zijnde effecten, en in reclame-uitingen en documenten waarin een dergelijk aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, wordt vermeld dat de beleggingsinstelling niet vergunningplichtig is ingevolge deze wet en dat op de beleggingsinstelling geen toezicht wordt uitgeoefend op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen.

4. Bij een aanbod van rechten van deelneming als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, niet zijnde effecten, en in reclame-uitingen en documenten waarin een dergelijk aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, wordt vermeld dat het aanbod uitsluitend is onderscheidenlijk zal zijn gericht tot gekwalificeerde beleggers.

A6

Artikel 1:6f wordt als volgt gewijzigd:

a. In het derde lid wordt de zinsnede «de artikelen 4:49, 4:50 en 4:52» vervangen door «de artikelen 4:46, 4:49, 4:50 en 4:52» en vervalt de zinsnede «als bedoeld in artikel 1a:63, eerste lid, eerste lid,».

b. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Het ingevolge deze wet bepaalde met betrekking tot beleggingsinstellingen die in Nederland rechten van deelneming aanbieden, beheerders van die beleggingsinstellingen en aan die beleggingsinstellingen verbonden bewaarders is van overeenkomstige toepassing op beleggingsinstellingen die in Nederland rechten van deelneming hebben aangeboden, beheerders van die beleggingsinstellingen en aan die beleggingsinstellingen verbonden bewaarders.

A7

Artikel 1:6g komt te luiden:

Artikel 1:6g

Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van instellingen voor collectieve belegging in effecten is niet van toepassing op:

a. beleggingsinstellingen die op grond van hun statuten of fondsreglementen leningen aan mogen gaan boven het door de richtlijn beleggingsinstellingen gestelde maximum of een beleggingsbeleid kunnen voeren dat ruimer is dan de uit de richtlijn beleggingsinstellingen voortvloeiende beperkingen; en

b. beleggingsmaatschappijen die via dochterondernemingen voornamelijk beleggen in andere objecten dan financiële instrumenten als bedoel in artikel 4:60, eerste lid.

A8

In artikel 1:6h, aanhef, wordt de zinsnede «met uitzondering van het Deel Gedragstoezicht financiële markten» vervangen door: met uitzondering van dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële markten.

A9

Het opschrift «§ 1.1.3.2. Adviseren over financiële instrumenten en het verlenen van beleggingsdiensten» wordt vervangen door: § 1.1.3.3. Adviseren over financiële instrumenten en het verlenen van beleggingsdiensten.

A10

Het opschrift «§ 1.1.3.3. Financiële diensten met betrekking tot krediet» wordt vervangen door: § 1.1.3.4. Financiële diensten met betrekking tot krediet.

A11

Het opschrift «§ 1.1.3.4. Financiële diensten met betrekking tot verzekeringen» wordt vervangen door: § 1.1.3.5. Financiële diensten met betrekking tot verzekeringen.

A12

Artikel 1:6 o komt te luiden:

Artikel 1:6 o

Het bepaalde ingevolge de artikelen 4:9, eerste en tweede lid, 4:10, 4:11, tweede en derde lid, 4:13, eerste en tweede lid, 4:15, eerste en tweede lid, 4:19, 4:20, eerste lid, 4:23, eerste tot en met derde lid, 4:30a, vijfde lid, en 4:72, eerste tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het bemiddelen in verzekeringen en het herverzekeringsbemiddelen vanuit Nederland ten behoeve van cliënten die hun gewone verblijfplaats hebben in een andere lidstaat.

A13

Na artikel 1:6p wordt een opschrift ingevoegd, luidende:HOOFDSTUK 1.2 TOEZICHTHOUDERS

A14

Het opschrift «Afdeling 1.1.5 Overige bepalingen» wordt vervangen door: Afdeling 1.2.1 Algemene bepalingen

A15

Na het opschrift van afdeling 1.2.1 wordt een opschrift ingevoegd, luidende: § 1.2.1.1. Taakstelling

A16

Na artikel 1.8 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:§ 1.2.1.2. Institutionele bepalingen

A17

Na artikel 1:10 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:§ 1.2.1.3. Regelgevende bevoegdheid

A18

Het opschrift «HOOFDSTUK 1.2 REKENING EN VERANTWOORDING» wordt vervangen door: Afdeling 1.2.2 Rekening en verantwoording

A19

Artikel 1:23, vijfde lid, komt te luiden:

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste tot en met derde lid. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen incidenteel en jaarlijks in rekening te brengen kosten en kan tevens worden voorzien in een bevoegdheid voor de toezichthouder om in bepaalde gevallen kosten niet of niet geheel in rekening te brengen indien het volledig in rekening brengen van de kosten zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Deze regels hebben onder meer betrekking op de toerekening van toezichthandelingen aan ondernemingen.

A20

Artikel 1:25, zevende lid, komt te luiden:

7. De Wet openbaarheid van bestuur, de Wet Nationale Ombudsman, en titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing met betrekking tot de in dit artikel bedoelde gegevens of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende derde onder zich heeft.

A21

Artikel 1:31, vierde lid, komt te luiden:

4. Indien de Autoriteit Financiële Markten in het kader van een aanvraag van instemming als bedoeld in artikel 1a:119, 1a:124 of 1a:127 of in het kader van een melding van een wijziging als bedoeld in artikel 4:26, eerste of tweede lid, dient te beoordelen of de financiële positie van de aanvrager onderscheidenlijk de betrokken financiële onderneming toereikend is, vraagt zij daarover advies aan De Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank brengt het advies schriftelijk uit binnen drie weken na het verzoek.

A22

Artikel 1:35, eerste lid, komt te luiden:

1. De toezichthouder kan ten behoeve van de uitvoering van zijn taak op grond van deze paragraaf van een ieder inlichtingen vorderen, indien dat voor de vervulling van de taak van een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat nodig is.

A23

Vóór artikel 1:35a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1:35a1

1. Indien een Nederlandse levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 2:312, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, met elkaar zijn verbonden als bedoeld in artikel 2:303, eerste lid, onderdeel j, stelt de Nederlandsche Bank eigener beweging de toezichthoudende instantie in iedere andere betrokken lidstaat in kennis van alle informatie die essentieel lijkt voor het door die toezichthoudende instantie uit te oefenen toezicht.

2. Indien een Nederlandse levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 2:312, onderdeel a, en een kredietinstelling of een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat met elkaar zijn verbonden als bedoeld in artikel 2:303, onderdeel j, verstrekt de Nederlandsche Bank aan de toezichthoudende instanties die belast zijn met het toezicht op die andere financiële ondernemingen alle informatie die de vervulling van hun taak kan vergemakkelijken.

A24

In artikel 1:37a, eerste lid, vervalt de laatste volzin.

A25

Artikel 1:38 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. Indien een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten met zetel in een andere lidstaat of een beleggingsonderneming, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die vanuit een bijkantoor in Nederland zijn onderscheidenlijk haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent dan wel diensten verricht naar Nederland, geen gevolg geeft aan een door de toezichthouder gegeven aanwijzing als bedoeld in artikel 1:58, stelt de toezichthouder de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat daarvan in kennis.

b. In het tweede lid wordt de zinsnede «waar zij haar zetel heeft» vervangen door: waar de financiële onderneming haar zetel heeft.

c. In het derde lid wordt de zinsnede «waar de betrokken beheerder, beleggingsonderneming, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar haar zetel heeft» vervangen door: waar de betrokken beheerder, beleggingsonderneming, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar zijn onderscheidenlijk haar zetel heeft.

d. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op:

a. bemiddelaars in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat;

b. financiëledienstverleners met zetel in een andere lidstaat die het bedrijf van financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar uitoefenen; en

c. herverzekeringsbemiddelaars met zetel in een andere lidstaat.

A26

Aan artikel 1:58 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Een op grond van het eerste of tweede lid aan een persoon gegeven aanwijzing strekt niet tot aantasting van overeenkomsten tussen die persoon en derden.

A27

Artikel 1:59a komt te luiden:

Artikel 1:59a

1. Indien een financiële onderneming ten aanzien waarvan de toezichthouder heeft ingestemd met een voornemen als bedoeld in artikel 1a:104, 1a:105, 1a:108, 1a:109, 1a:112, 1a:114, 1a:115, 1a:118, 1a:119, 1a:124, of 1a:127 van de toezichthouder een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:58 heeft gekregen met betrekking tot de bedrijfsvoering of haar financiële positie, en die financiële onderneming hieraan niet of onvoldoende gevolg heeft gegeven, kan de toezichthouder besluiten er niet langer mee in te stemmen dat die financiële onderneming vanuit het bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent in de andere lidstaat. De toezichthouder doet mededeling van dit besluit aan de toezichthoudende instantie van de betrokken lidstaat. Vanaf het tijdstip van deze mededeling is het de financiële onderneming verboden nog langer vanuit het bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten haar bedrijf uit te oefenen of diensten te verlenen in de andere lidstaat.

2. Indien een verzekeraar een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:58 heeft gekregen met betrekking tot de betrouwbaarheid of deskundigheid van de vertegenwoordiger van de verzekeraar of van een persoon die het dagelijks beleid van die verzekeraar bepaalt, en de verzekeraar hieraan niet of onvoldoende gevolg heeft gegeven, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

A28

In artikel 1:67, vierde lid, wordt in de laatste volzin «vierde» vervangen door: vijfde.

A29

Artikel 1:77, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het slot van onderdeel c vervalt «of».

b. In onderdeel d vervalt «aan» en wordt de punt aan het slot vervangen door: «; of»

c. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. de Nederlandse Zorgautoriteit, voorzover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taken.

A30

Artikel 1:78 komt te luiden:

Artikel 1:78

De toezichthouder kan een openbare waarschuwing uitvaardigen, indien nodig onder vermelding van de overwegingen die tot die waarschuwing hebben geleid, bij overtreding van een verbodsbepaling uit deze wet of van artikel 1:38, tweede lid, 1:39, tweede lid, 1:48, eerste lid, of 4:4, eerste lid.

A31

Artikel 1:79 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «onderneming» vervangen door: persoon.

b. In het derde lid wordt «onderneming» vervangen door: persoon.

A32

Artikel 1:80 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «onderneming» vervangen door: persoon.

b. In het tweede lid wordt «uitvoering» vervangen door: werking.

A33

Artikel 1:81 komt te luiden:

Artikel 1:81

1. De toezichthouder maakt een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete ingevolge deze wet na bekendmaking openbaar, indien de bestuurlijke boete is opgelegd terzake overtreding van:

a. een verbodsbepaling uit deze wet of van artikel 1:38, tweede lid, 1:39, tweede lid, 1:48, eerste lid, of 4:4, eerste lid;

b. een overige bepaling die in de algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 1:63, eerste lid, beboetbaar is gesteld met tariefnummer 4 of 5; of

c. artikel 4:19, 4:20, 4:22, 4:23, 4:24, 4:42 of 4:87.

2. De openbaarmaking van het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete geschiedt niet eerder dan nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop het besluit aan de betrokken persoon bekend is gemaakt.

3. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking van het besluit opgeschort totdat er een uitspraak is van de voorzieningenrechter.

4. Indien de openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet blijft deze achterwege.

A34

Na artikel 1:81 worden drie artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 1:81a

Onverminderd artikel 1:81 maakt de toezichthouder een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete ingevolge deze wet openbaar, nadat het rechtens onaantastbaar is geworden, tenzij de openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet.

Artikel 1:81b

1. De toezichthouder maakt een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom ingevolge deze wet openbaar wanneer een dwangsom wordt verbeurd, tenzij de openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet.

2. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking van het besluit opgeschort totdat er een uitspraak is van de voorzieningenrechter.

Artikel 1:81c

Indien bescherming van de belangen die deze wet beoogt te beschermen geen uitstel toelaat, kan de toezichthouder, in afwijking van artikel 1:81, tweede en derde lid, 1:81a, of 1:81b, eerste en tweede lid, onverwijld overgaan tot openbaarmaking van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete onderscheidenlijk een last onder dwangsom.

A35

Artikel 1:83 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, onderdeel i, wordt na «boekjaar;» toegevoegd: of

b. In het eerste lid, onderdeel j, wordt de zinsnede «indien de vergunninghouder in staat van faillissement is komen te verkeren» vervangen door: de vergunninghouder in staat van faillissement is komen te verkeren.

c. In het tweede lid, onderdeel b, wordt na «had;» toegevoegd: of

d. In het tweede lid, onderdeel c, wordt de zinsnede «in artikel» vervangen door: in de artikelen.

A36

In artikel 1:84, eerste lid, onderdeel d, wordt na «5:27, tweede lid,» ingevoegd: en.

A37

Artikel 1:93 komt te luiden:

Artikel 1:93

1. Er is een openbaar register dat wordt gehouden door de registerhouder. De registerhouder draagt zorg voor het goed functioneren van het register en verricht de inschrijving en doorhaling daarin op zodanige wijze dat uit het register is op te maken vanaf welk tijdstip, welke activiteiten de ingeschreven financiële ondernemingen mogen verrichten, met inbegrip van de eventueel gestelde beperkingen, alsmede de staat van de zetel.

2. De registerhouder draagt onverwijld zorg voor de inschrijving van:

a. financiële ondernemingen:

1°. waaraan een vergunning ingevolge deze wet of een ontheffing als bedoeld in artikel 1a:20, 1a:52, 1a:57, 1a:62, derde lid, 1a:72, 1a:77, 1a:83, 1a:89, 2:28, 2:35, 4:3, of 5:71, zesde lid, is verleend;

2°. waarop een vrijstelling van toepassing is, indien zij ingevolge een voorschrift dat aan die vrijstelling is verbonden de toezichthouder in kennis hebben gesteld van hun voornemen om de desbetreffende diensten te verlenen;

3°. waaraan het anderszins ingevolge deze wet is toegestaan vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van dienstverrichting naar Nederland, hun bedrijf uit te oefenen of financiële diensten te verlenen;

4°. waaraan een verklaring van ondertoezichtstelling is verleend;

5°. waaraan een verbod ingevolge artikel 1:38, 1:39, 1:48 of 4:4 is opgelegd;

6°. die aangesloten onderneming zijn als bedoeld in artikel 1a:102;

7°. waarop de vangnetregeling, bedoeld in afdeling 2.5.8, van toepassing is;

8°. die worden beheerd door beheerders waaraan een vergunning is verleend; deze financiële ondernemingen worden in het register opgenomen bij de beheerder die het beheer over hen voert;

9°. die zich hebben gemeld als beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal;

10°. die zijn aangemeld overeenkomstig artikel 1a:78, tweede lid, onderdeel b; deze worden in het register opgenomen bij de betrokken aanbieder of aanbieders;

11°. die hun bedrijf afwikkelen overeenkomstig artikel 1:83, derde lid; en

12°. waarop overeenkomstig artikel 1:6c, onderdeel a, de ingevolge deze wet gestelde regels niet van toepassing zijn; en

b. markten in financiële instrumenten aan de houders waarvan Onze Minister een erkenning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, of een ontheffing als bedoeld in artikel 5:27, tweede lid, heeft verleend.

3. Onverminderd het eerste lid draagt de toezichthouder onverwijld zorg voor de inschrijving van:

a. de naam en woonplaats van de vertegenwoordiger in Nederland van een verzekeraar met bijkantoor in Nederland of die diensten verricht naar Nederland;

b. de aard van de risico’s voor schadeverzekeraars die door middel van dienstverrichting hun bedrijf in Nederland uitoefenen dan wel de aard van de overeenkomst van levensverzekering voorzover het verzekeraars betreft die door middel van dienstverrichting hun bedrijf in Nederland uitoefenen;

c. de gegevens die moeten worden gemeld op grond van:

1°. hoofdstuk 5.3, met dien verstande dat deze gegevens worden ingeschreven binnen een werkdag volgend op de werkdag waarop de registerhouder de betreffende melding heeft ontvangen en met uitzondering van adresgegevens van meldingsplichtige natuurlijke personen;

2°. artikel 5:59, eerste of vijfde lid, met inbegrip van het tijdstip waarop de informatie door de uitgevende instelling openbaar is gemaakt; en

3°. artikel 5:60, met uitzondering van de adresgegevens van de meldingsplichtigen;

d. prospectussen die op grond van artikel 5:9 zijn goedgekeurd;

e. de namen van de staten die Onze Minister heeft aangewezen ingevolge de artikelen 1a:5, 1a:48 en 1a:63;

f. de lidstaten waarin een ingeschreven bemiddelaar in verzekeringen bevoegd is bemiddelingswerkzaamheden te verrichten en de namen van de natuurlijke personen die het beleid van de bemiddelaar bepalen;

g. de naam van de verzekeraar voor wie de volmacht van een ingeschreven gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent geldt en de namen van de natuurlijke personen die het beleid van de gevolmachtigde agent of de ondergevolmachtigde agent bepalen; en

h. de financiële producten ten aanzien waarvan een ingeschreven financiëledienstverlener ingevolge deze wet diensten mag verlenen, alsmede de aard van de desbetreffende diensten.

4. Indien van toepassing wordt bij doorhaling vermeld dat het desbetreffende besluit nog niet onherroepelijk is.

A38

Na artikel 1:94 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1:94a

1. De Autoriteit Financiële Markten houdt een register van de personen die hebben verzocht om, met inachtneming van de in de definitie van gekwalificeerde belegger in artikel 1:1 bedoelde algemene maatregel van bestuur, te worden geregistreerd als gekwalificeerde belegger.

2. Aan beheerders, beleggingsinstellingen, uitgevende instellingen, dan wel degenen die voornemens zijn in de uitoefening van een bedrijf opvorderbare gelden aan te trekken of ter beschikking te stellen, of degenen die werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 4:3, eerste lid, wordt desgevraagd, tegen betaling van ten hoogste de kostprijs, inzage verleend in het register of een afschrift verstrekt uit het register.

3. De Autoriteit Financiële Markten draagt onverwijld zorg voor de doorhaling in het register van een inschrijving, indien een ingeschrevene, rechtsopvolger of erfgenaam daarvan, daarom verzoekt.

4. Met het oog op de adequate werking van de financiële markten kan de Autoriteit Financiële Markten een inschrijving in het register doorhalen.

B1

In artikel 1a:2 wordt na «1a:64, vijfde lid,» ingevoegd: 1a:65, vierde lid,.

B2

In artikel 1a:2a, eerste lid, wordt na «1a:64, vijfde lid,» ingevoegd: 1a:65, vierde lid,.

B3

Artikel 1a:4 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt de zinsnede «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «inzake» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het derde lid vervallen de zinsneden « eerste volzin,» en «, of tweede volzin».

B4

Artikel 1a:6 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt de zinsnede «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «in zake» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het derde lid vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «, of tweede volzin».

B5

Artikel 1a:11 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef, wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «in zake» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het vierde lid vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «, of tweede volzin».

B6

Artikel 1a:12 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt de zinsnede «ter zake van» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het derde lid vervalt de zinsnede «eerste volzin,».

B7

Artikel 1a:16 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «inzake» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het derde lid vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «, of tweede volzin».

B8

Artikel 1a:18 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «in zake» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het derde lid vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «, of tweede volzin».

B9

Artikel 1a:19 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «ter zake van» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het derde lid vervalt de zinsnede «eerste volzin,».

B10

In artikel 1a:21, tweede lid, wordt «financiële onderneming» vervangen door: financiële instelling.

B10a

Aan artikel 1a:24 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Het eerste lid is niet van toepassing op waarborg- en garantiefondsen als bedoeld in artikel 2:28a.

B11

Artikel 1a:28 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c, wordt «inzake» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot het vierde lid en vijfde lid, worden na het eerste lid twee leden ingevoegd, luidende:

2. Indien de aanvraag een verzekeraar met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, verleent De Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 2:122, tweede lid, heeft aangevraagd, en De Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 2:126 tot en met 2:128 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.

3. Indien de aanvraag een verzekeraar met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden waarop artikel 2:124 van toepassing is, verleent De Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid en in afwijking van het tweede lid, een vergunning tenzij de deelneming zou kunnen leiden of zou leiden tot een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector of naar het oordeel van De Nederlandsche Bank een van de overwegingen, bedoeld in artikel 2:127, aanhef, onderdeel a of b, of 2:128, aanhef, onderdeel a of b, aan de verlening van een verklaring van geen bezwaar in de weg staat.

c. In het derde lid vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «, of tweede volzin».

B12

Artikel 1a:34 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «in zake» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het derde lid vervalt de zinsnede «of tweede volzin,».

B13

Artikel 1a:38 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «in zake» vervangen door: met betrekking tot

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het derde lid vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «, of tweede volzin» en wordt «onderdelen» vervangen door: onderdeel.

B14

Artikel 1a:46 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «in zake» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het derde lid vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «, of tweede volzin» en wordt «onderdelen» vervangen door: onderdeel.

B15

Artikel 1a:49 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «inzake» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het derde lid vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «, of tweede volzin» en wordt «onderdelen» vervangen door: onderdeel.

B16

In artikel 1a:54, onderdeel b, wordt «2.4.1» vervangen door: 1a.2.2.4.

B17

Artikel 1a:55 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «inzake» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het derde lid vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «, of de tweede volzin» en wordt «onderdelen» vervangen door: onderdeel.

B18

Artikel 1a:60 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «inzake» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het derde lid vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «,of de tweede volzin» en wordt «onderdelen» vervangen door: onderdeel.

B19

Artikel 1a:62 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt het woord «daartoe»;

b. Na het tweede lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

3. De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.

B20

In artikel 1a:63, derde lid, wordt «zijn» vervangen door: is.

B21

Artikel 1a:64 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd

1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «inzake» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel g, wordt «eerste, tweede lid» vervangen door: eerste en tweede lid.

3. De tweede volzin vervalt.

c. In het derde lid wordt na «onverminderd het eerste» ingevoegd: en tweede.

d. In het vijfde lid vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «, of de tweede volzin» en wordt «onderdelen» vervangen door: onderdeel.

B22

Artikel 1a:65 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «inzake» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het vierde lid vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «, of tweede volzin,» en wordt «onderdelen» vervangen door: onderdeel.

B23

In artikel 1a:66, eerste lid, wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

B24

Artikel 1a:73, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. Het woord «aan» vervalt.

b. De zinsnede «artikel 1a:77, eerste lid is» wordt vervangen door: artikel 1a:77, eerste lid,.

B25

Artikel 1a:75 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «inzake» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het derde lid vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «, of de tweede volzin» en wordt «onderdelen» vervangen door: onderdeel.

B26

In artikel 1a:77, tweede lid, wordt «beoogt» vervangen door: beogen.

B27

In artikel 1a:80 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt de zinsnede «het bepaalde in» vervangen door «het bepaalde ingevolge» en wordt «Artikel» vervangen door: artikel.

2. In onderdeel f wordt voor «beroepsaansprakelijkheidsverzekering» ingevoegd: een.

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het derde lid vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «, of tweede volzin» en wordt «onderdelen» vervangen door «onderdeel».

B28

In artikel 1a:82, tweede lid, wordt «1a:79, eerste lid» vervangen door: 1a:80, eerste lid.

B29

Artikel 1a:86 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt de zinsnede «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «inzake» vervangen door: met betrekking tot.

3. Aan het slot van onderdeel d vervalt «en».

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door «; en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. artikel 4:76, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot het beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening.

5. De tweede volzin vervalt.

b. In het derde lid wordt «onderdelen» vervangen door «onderdeel» en vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «, of de tweede volzin».

B30

Artikel 1a:91 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel c wordt «inzake» vervangen door: met betrekking tot.

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het derde lid vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «, of de tweede volzin» en wordt «onderdelen» vervangen door: onderdeel.

B31

Artikel 1a:94 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het derde lid worden de woorden «aanbieden van rechten van deelneming in» vervangen door: beheren van.

b. Na het derde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

4. Artikel 1a:93 is niet van toepassing op financiële ondernemingen die een door de Autoriteit Financiële Markten op grond van dit deel verleende vergunning hebben voor het beheren van beleggingsinstellingen, voorzover het betreft de inkoop of verkoop van rechten van deelneming in door die beheerders beheerde beleggingsinstellingen.

B32

Artikel 1a:96 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt de zinsnede «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

2. In onderdeel i vervalt de zinsnede «en 2:79, eerste».

3. De tweede volzin vervalt.

b. In het vierde lid vervallen de zinsneden «eerste volzin,» en «, of de tweede volzin» en wordt «onderdelen» vervangen door «onderdeel».

B33

Artikel 1a:102 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt de na zinsnede «indien die rechtspersoon» ingevoegd: , onverminderd de artikelen 1a:55, 1a:60, 1a:75, 1a:80, 1a:86, 1a:91 en 1a:96,.

2. In onderdeel a wordt de zinsnede «aanbieden van beleggingsobjecten, aanbieden van krediet, adviseren, bemiddelen, herverzekeringsbemiddelen, optreden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent en verlenen van beleggingsdiensten» vervangen door: het verlenen van financiële diensten, met uitzondering van het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling,.

3. In onderdeel c wordt de zinsnede «aanbieden van beleggingsobjecten, aanbieden van krediet, adviseren, bemiddelen, herverzekeringsbemiddelen, optreden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent en verlenen van beleggingsdiensten» vervangen door: verlenen van financiële diensten, met uitzondering van het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling,.

b. Aan het vierde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.

B34

In artikel 1a:104, derde lid, wordt «aanvrager» telkens vervangen door: «clearinginstelling» en wordt de zinsnede «de bedrijfsvoering of de financiële positie van de clearinginstelling» vervangen door: haar bedrijfsvoering of financiële positie.

B35

Artikel 1a:106 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt de zinsnede «de bedrijfsvoering of de financiële positie van de kredietinstelling» vervangen door: haar bedrijfsvoering of financiële positie.

b. In het derde en vijfde lid, wordt «aanvrager» telkens vervangen door: kredietinstelling.

B36

In artikel 1a:107, tweede lid, vervalt de komma na «voornemen».

B37

In artikel 1a:108, derde lid, wordt «aanvrager» telkens vervangen door «kredietinstelling» en wordt de zinsnede «de bedrijfsvoering of de financiële positie van de aanvrager» vervangen door: haar bedrijfsvoering of financiële positie.

B38

Artikel 1a:110 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «aanvrager» vervangen door «kredietinstelling» en wordt de zinsnede «de bedrijfsvoering of de financiële positie van de aanvrager» vervangen door: haar bedrijfsvoering of financiële positie.

b. In het derde en vijfde lid, wordt «aanvrager» telkens vervangen door: financiële instelling.

B39

In artikel 1a:111, tweede lid, vervalt de komma na «voornemen».

B40

Artikel 1a:113 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. Het woord «aanvrager» wordt vervangen door: verzekeraar.

2. De zinsnede «de bedrijfsvoering of de financiële positie van de aanvrager» wordt vervangen door: zijn bedrijfsvoering of financiële positie.

3. De zinsnede «een dagelijkse beleidsbepaler» wordt vervangen door: een persoon die het dagelijkse beleid bepaalt.

b. In het derde en vijfde lid, wordt «aanvrager» telkens vervangen door: verzekeraar.

B41

Artikel 1a:116 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt het woord «aanvrager» vervangen door: «verzekeraar» en wordt de zinsnede «de bedrijfsvoering of de financiële positie van de aanvrager» vervangen door: zijn bedrijfsvoering of financiële positie.

b. In het derde en vierde lid, wordt «aanvrager» telkens vervangen door: verzekeraar.

B42

Artikel 1a:117, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. Het woord «aanvrager» wordt telkens vervangen door «verzekeraar» en de zinsnede «de bedrijfsvoering of de financiële positie van de aanvrager» wordt vervangen door: zijn bedrijfsvoering of financiële positie.

b. De zinsnede «een dagelijkse beleidsbepaler» wordt vervangen door: een persoon die het dagelijkse beleid bepaalt.

B43

Artikel 1a:118, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. Het woord «aanvrager» wordt telkens vervangen door «verzekeraar» en de zinsnede «de bedrijfsvoering of de financiële positie van de aanvrager» wordt vervangen door: zijn bedrijfsvoering of financiële positie.

b. De zinsnede «een dagelijkse beleidsbepaler» wordt vervangen door: een persoon die het dagelijkse beleid bepaalt.

B44

Artikel 1a:121 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt de zinsnede «de bedrijfsvoering of de financiële positie van de beheerder» vervangen door: zijn bedrijfsvoering of financiële positie.

b. In het derde en vijfde lid wordt «aanvrager» telkens vervangen door: beheerder.

B45

Artikel 1a:125 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt de zinsnede «de bedrijfsvoering of de financiële positie van de beleggingsonderneming» vervangen door: haar bedrijfsvoering of financiële positie.

b. In het derde en vijfde lid wordt «aanvrager» telkens vervangen door: beleggingsonderneming.

c. In het derde lid, eerste volzin, vervalt de laatste punt aan het slot.

B46

In artikel 1a:127 vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde en vierde lid tot het tweede en derde lid.

C1

Artikel 2:4, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, komt te luiden:

2°. een bank met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat die geen lidstaat is waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van bank wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die dit deel beoogt te beschermen.

C2

Na artikel 2:4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2:4a

Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het ingevolge dit deel bepaalde voor beheerders, beleggingsinstellingen, beleggingsondernemingen en bewaarders.

C3

Artikel 2:5 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. Een ieder met zetel in Nederland die, geen bank zijnde, zijn bedrijf maakt van:

a. het van professionele marktpartijen of binnen besloten kring ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen; of

b. het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van beleggingen, niet zijnde kredietuitzettingen, kan een vergunning aanvragen bij De Nederlandsche Bank voor het uitoefenen van dat bedrijf; bij de toepassing van artikel 1a:11 en 1a:12 merkt de Nederlandsche Bank de werkzaamheden van de aanvrager aan als het uitoefenen van het bedrijf van bank.

b. In het tweede lid wordt de zinsnede «met uitzondering van de afdelingen 1a.3.2 en 2.5.7 en artikel 2:307» vervangen door: met uitzondering van afdeling 2.5.7.

C4

Artikel 2:28 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid vervalt de zinsnede «of vanuit».

b. In het tweede lid wordt aan het slot van onderdeel c «en» toegevoegd en vervalt onderdeel d, onder verlettering van onderdeel e tot onderdeel d.

C5

Na artikel 2:28 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2:28a

1. Het is verboden zonder een vergunning van De Nederlandsche Bank of van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat voor het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar in Nederland op te treden als waarborg- of garantiefonds.

2. Het eerste lid en het overige ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar is niet van toepassing op waarborg- of garantiefondsen die:

a. onder overheidstoezicht staan of een beroep kunnen doen op een van overheidswege verstrekte garantie; of

b. slechts waarborgen of garanties bieden ten behoeve van natuurlijke personen binnen een besloten kring:

1°. die nauwkeurig is omschreven;

2°. waarvan de toetredingscriteria vooraf zijn bepaald, toetsbaar zijn en niet resulteren in het op eenvoudige wijze toetreden van niet tot de kring behorende natuurlijke personen; en

3°. waarbinnen degenen die er deel van uitmaken in een op het tijdstip van het bieden van waarborgen of garanties reeds bestaande rechtsbetrekking staan tot het waarborg- of garantiefonds waardoor de waarborgen of garanties worden geboden, op grond waarvan zij redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van diens financiële toestand.

3. Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen.

4. De Nederlandsche Bank kan, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel beoogt te beschermen voldoende worden beschermd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.

C6

Artikel 2:45, vierde lid, komt te luiden:

4. Onverminderd artikel 4:14 is het tweede lid, aanhef en onderdeel c, van overeenkomstige toepassing op beheerders van een beleggingsinstelling met zetel in Nederland die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt, beleggingsinstellingen met zetel in Nederland die rechten van deelneming in Nederland aanbieden, beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verlenen in Nederland en bewaarders die zijn verbonden aan een beleggingsinstelling met zetel in Nederland die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt.

C7

Artikel 2:53 komt te luiden:

Artikel 2:53

De artikelen 2:45, tweede lid, aanhef en onderdeel c, vierde en vijfde lid, en 2:46, eerste en derde lid, aanhef en onderdeel a, zijn van overeenkomstige toepassing op beheerders van een beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt, beleggingsinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat die rechten van deelneming in Nederland aanbieden en bewaarders die zijn verbonden aan een beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt.

C8

Artikel 2:57, tweede lid, komt te luiden:

2. Een clearinginstelling, financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland geeft, onverminderd het eerste lid, kennis van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 1a:105, tweede lid, 1a:109, tweede lid, of 1a:112, tweede lid, verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de financiële onderneming haar bedrijf uitoefent vanuit een bijkantoor.

C9

Artikel 2:64 komt te luiden:

Artikel 2:64

1. Het is een verzekeraar met zetel in Nederland die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar, het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar of het bedrijf van schadeverzekeraar heeft, verboden een ander bedrijf dan het bedrijf waarvoor de vergunning is verleend, uit te oefenen. In afwijking daarvan is het verzekeraars met zetel in Nederland toegestaan handelsactiviteiten te verrichten die voortvloeien uit hun verzekeringsbedrijf en is het levensverzekeraars die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar hebben, toegestaan het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uit te oefenen zonder een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar.

2. Het is een levensverzekeraar of een schadeverzekeraar die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar heeft, verboden dat bedrijf in een andere branche uit te oefenen dan de branche of branches waarvoor de vergunning is verleend.

3. Op een levensverzekeraar met zetel in Nederland die een vergunning heeft voor de branche Levensverzekering algemeen en die uitsluitend het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefent, zijn de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar van toepassing.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, in afwijking van het tweede lid, bepaald welke risico’s die behoren tot een andere branche dan de branche of branches waarvoor een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar is verleend als bijkomend risico mogen worden verzekerd, alsmede welke risico’s niet als bijkomende risico’s met andere branches mogen worden gecombineerd.

C10

In de artikelen 2:78, eerste lid, 2:80, eerste lid, 2:82, eerste lid, wordt de zinsnede «waarvan rechten van deelneming in Nederland worden aangeboden» telkens vervangen door: die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt.

C11

Artikel 2:78, vierde lid, komt te luiden:

4. Het minimumbedrag aan eigen vermogen van een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid wordt uitgedrukt in het minimumbedrag van het garantiefonds.

C12

Artikel 2:138 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het vierde lid, aanhef, en in het vijfde lid, aanhef, wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.

b. In het vierde lid, onderdeel h en in het vijfde lid, onderdeel h, wordt «ter zake van» vervangen door: met betrekking tot.

C13

Artikel 2:143 wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef van het eerste lid vervallen de zinsnedes «, met uitzondering van het vijfde lid» en «, met uitzondering van het derde lid,».

b. In het eerste lid, onderdeel a en in het derde lid, aanhef en onderdeel a, vervalt telkens «bij haar».

c. Het tweede lid komt te luiden:

2. De Nederlandsche Bank kan ten aanzien van een bank die behoort tot een groep die is vrijgesteld ingevolge het eerste lid bepalen dat de artikelen 1:58, 1:83, 1a:11, eerste en derde lid, 1a:12, eerste en tweede lid, 2:36, 2:37, 2:43, 2:44, 2:47, 2:57, 2:78, 2:96, 2:98, 2:121a, 4:14, 4:87 en 4:88 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven.

d. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. het toetsen of de aangesloten banken voldoen aan de instructies, bedoeld in onderdeel a;

2. In onderdeel c vervalt de zinsnede «groep van de bij de centrale kredietinstelling».

3. In onderdeel d vervalt de zinsnede «bij de centrale kredietinstelling».

4. In onderdeel e wordt de zinsnede «de banken die zijn aangesloten bij de centrale kredietinstelling» vervangen door: de aangesloten banken.

C14

De afdelingen 2.5.2 en 2.5.3 vervallen.

C15

In artikel 2:296, tweede en derde lid, wordt «crediteur» vervangen door: depositohouder.

C16

Artikel 2:316, eerste lid, komt te luiden:

1. Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar waarop het toezicht, bedoeld in artikel 2:313, eerste lid, van toepassing is, berekent de aangepaste solvabiliteit. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de rapportage.

C17

Artikel 2:317, eerste lid, komt te luiden:

1. Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar waarop het toezicht, bedoeld in artikel 2:313, tweede lid, van toepassing is, berekent de aangepaste solvabiliteit. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de rapportage.

D1

Artikel 4:1 komt te luiden:

Artikel 4:1

Dit deel is uitsluitend van toepassing op:

a. beleggingsondernemingen en financiëledienstverleners waaraan het ingevolge hoofdstuk 1a.2 is toegestaan in Nederland hun bedrijf uit te oefenen of financiële diensten te verlenen onderscheidenlijk die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 2:138 hebben;

b. beleggingsinstellingen waaraan het ingevolge afdeling 1a.2.7 is toegestaan in Nederland rechten van deelneming aan te bieden, de beheerders van die beleggingsinstellingen en de eventueel aan die beleggingsinstellingen verbonden bewaarders; en

c. clearinginstellingen waaraan het ingevolge afdeling 1a.2.1 is toegestaan in Nederland hun bedrijf uit te oefenen voorzover ze optreden voor cliënten met zetel in Nederland.

D2

In artikel 4:2, tweede lid, wordt de zinsnede «personen die het beleid bepalen of mede bepalen van een gemeentelijke kredietbank die het dagelijks beleid bepalen van een gemeentelijke kredietbank of die belast zijn met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een gemeentelijke kredietbank» vervangen door: personen die het dagelijks beleid van een gemeentelijke kredietbank bepalen, die het beleid van een gemeentelijke kredietbank bepalen of mede bepalen of die onderdeel zijn van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een gemeentelijke kredietbank.

D2a

Na artikel 4:2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4:2a

Het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het aanbieden van schadeverzekeringen is niet van toepassing op waarborg- en garantiefondsen als bedoeld in artikel 2:28a.

D3

Artikel 4:4 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid vervalt de zinsnede «, niet zijnde een financiële onderneming met zetel in een andere lidstaat of een bemiddelaar als bedoeld in artikel 1a:78, tweede lid,».

b. Aan het artikel wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

4. Het eerste tot en met het derde lid zijn niet van toepassing op:

a. beheerders van instellingen voor collectieve belegging in effecten met zetel in een andere lidstaat;

b. beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat;

c. bemiddelaars als bedoeld in artikel 1a:78, tweede lid;

d. bemiddelaars in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat;

e. financiëledienstverleners met zetel in een andere lidstaat die het bedrijf van financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar uitoefenen; en

f. herverzekeringsbemiddelaars met zetel in een andere lidstaat.

D4

Artikel 4:5 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt de zinsnede «aanbieden van beleggingsobjecten, aanbieden van krediet, adviseren, bemiddelen, herverzekeringsbemiddelen, optreden als gevolmachtigd agent en verlenen van beleggingsdiensten» vervangen door: «het verlenen van financiële diensten, met uitzondering van het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling» en wordt na de zinsnede «de rechtspersoon, bedoeld in artikel 1a:102, eerste lid» toegevoegd: , onderscheidenlijk de rechtspersoon, bedoeld in artikel 1a:102, vierde lid.

b. In het tweede lid wordt de zinsnede «aangesloten onderneming als bedoeld in artikel 1a:102, eerste en tweede lid» vervangen door: aangesloten onderneming als bedoeld in artikel 1a:102, eerste of tweede lid.

D5

In artikel 4:7 vervalt de zinsnede «afdeling 4.2.5 en».

D6

Artikel 4:8 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:

e. financiëledienstverleners met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat die het bedrijf van financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar uitoefenen; en

b. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel f, wordt de puntkomma vervangen door een punt.

c. De onderdelen g tot en met i van het eerste lid vervallen.

d. Aan het artikel wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

3. Deze afdeling, met uitzondering van artikel 4:9, tweede lid, is niet van toepassing op financiëledienstverleners die voor de uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling of verzekeraar een door De Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben of voor de uitoefening van het bedrijf van financiële instelling een door De Nederlandsche Bank verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben.

D7

Artikel 4:9 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid komt de eerste volzin te luiden: Een financiëledienstverlener draagt zorg voor de vakbekwaamheid van zijn werknemers en van andere natuurlijke personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten aan consumenten of, indien het financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringsbemiddelen betreft, cliënten.

b. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de vakbekwaamheid van de personen, bedoeld in het tweede lid. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat Onze Minister volgens daarbij te stellen regels exameninstituten erkent die bevoegd zijn tot het afgeven van diploma’s waarmee de vakbekwaamheid wordt aangetoond. Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld met betrekking tot het toezicht op de naleving van die regels.

c. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde tot het vierde lid.

D8

Artikel 4:12 komt te luiden:

Artikel 4:12

1. De artikelen 4:13, 4:14 en 4:17 zijn niet van toepassing op:

a. beheerders van instellingen voor collectieve belegging in effecten met zetel in een andere lidstaat, instellingen voor collectieve belegging in effecten met zetel in een andere lidstaat en de eventueel aan die instellingen verbonden bewaarders;

b. beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een aangewezen staat, beleggingsinstellingen met zetel in een aangewezen staat en de eventueel aan die beleggingsinstellingen verbonden bewaarders; en

c. beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat.

2. De artikelen 4:13, 4:15 en 4:17 zijn niet van toepassing op:

a. bemiddelaars in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat;

b. financiëledienstverleners met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat die het bedrijf van financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar uitoefenen; en

c. herverzekeringsbemiddelaars met zetel in een andere lidstaat.

3. Artikel 4:17 is niet van toepassing op clearinginstellingen met zetel in een aangewezen staat.

4. Artikel 4:13 en het ingevolge artikel 4:14, tweede lid, aanhef en onderdelen a en b, bepaalde zijn niet van toepassing op beleggingsondernemingen die voor de uitoefening van het bedrijf van bank een door De Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben of voor de uitoefening van het bedrijf van financiële instelling een door De Nederlandsche Bank verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben.

5. Artikel 4:13 is niet van toepassing op financiëledienstverleners die voor de uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling of verzekeraar een door De Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben of voor de uitoefening van het bedrijf van financiële instellingen een door De Nederlandsche Bank verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben.

D9

Artikel 4:14, derde lid, komt te luiden:

3. Onverminderd de artikelen 2:45 en 2:55 is het tweede lid, aanhef en onderdeel c, van overeenkomstige toepassing op clearinginstellingen met zetel in Nederland en bijkantoren van clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat.

D10

Artikel 4:15 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt na «Een financiëledienstverlener» ingevoegd: die niet het bedrijf van financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar uitoefent,.

b. Onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

3. Het ingevolge het tweede lid, aanhef en onderdeel b, bepaalde is van overeenkomstige toepassing op financiëledienstverleners die het bedrijf van financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar uitoefenen.

D11

Artikel 4:17 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt de zinsnede «financiëledienstverlener, financiële instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling heeft, kredietinstelling of verzekeraar» vervangen door: of financiëledienstverlener.

b. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op financiële ondernemingen voorzover zij:

a. rechten van deelneming in beleggingsinstellingen aanbieden;

b. beleggingsdiensten verlenen en in het kader daarvan adviseren over financiële instrumenten; of

c. optreden als clearinginstelling.

c. Aan het derde lid wordt na «geschilleninstanties» toegevoegd: , de behandeling van geschillen door erkende geschilleninstanties en de door erkende geschilleninstanties aan Onze Minister te verstrekken informatie.

D12

Artikel 4:18 wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van het ingevolge de artikelen 4:19, 4:20, 4:21 en 4:22 bepaalde wordt onder natura-uitvaartverzekering mede verstaan een overeenkomst die strekt tot fondsvorming ter voldoening van de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon, indien de overeenkomst wordt aangegaan door een natura-uitvaartverzekeraar en voor de natura-uitvaartverzekeraar geen beleggingsrisico met zich brengt.

D13

Artikel 4:20 wordt als volgt gewijzigd:

a. De eerste volzin van het eerste lid komt te luiden: Voorafgaand aan het adviseren, het verlenen van een beleggingsdienst of de totstandkoming van een overeenkomst inzake een financieel product verstrekt een beleggingsonderneming of financiëledienstverlener de consument of, indien het een financieel instrument of verzekering betreft, de cliënt informatie voorzover dit redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van die dienst of dat product.

b. In het derde lid wordt de zinsnede «beleggingsonderneming, clearinginstelling, financiëledienstverlener, financiële instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling heeft, kredietinstelling of verzekeraar» vervangen door: «beleggingsonderneming of financiëledienstverlener» en wordt aan onderdeel a, na de puntkomma toegevoegd: en.

c. Het zevende lid komt te luiden:

7. Het eerste tot en met zesde lid zijn niet van toepassing op het adviseren over financiële instrumenten of het verlenen van beleggingsdiensten aan professionele beleggers.

D14

In artikel 4:21 wordt de zinsnede «Artikel 4:20, eerste en derde lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen voorzover die een financiële dienst verlenen door tussenkomst van een bemiddelaar, gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent» vervangen door: Indien een financiëledienstverlener een financiële dienst verleent door tussenkomst van een bemiddelaar, gevolmachtigde agent of een ondergevolmachtigde agent wordt de informatie, bedoeld in artikel 4:20, eerste en derde lid, verstrekt door deze bemiddelaar, gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent.

D15

Artikel 4:23 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na de puntkomma toegevoegd: en.

b. In het vijfde lid wordt de zinsnede «Dit artikel is niet van toepassing» vervangen door: Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing.

D16

Artikel 4:24 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het vierde lid wordt de zinsnede «verlenen van een andere beleggingsdienst dan het beheren van een individueel vermogen» vervangen door: «verlenen van een beleggingsdienst als bedoeld in onderdeel a, b of d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1» en begint de zinsnede «indien de financiële onderneming voorafgaand aan het verlenen van de beleggingsdienst de cliënt kenbaar maakt dat zij de geschiktheid van deze financiële dienst voor de cliënt niet heeft beoordeeld.» op een nieuwe regel.

b. Het zesde en zevende lid vervallen.

c. Het achtste lid wordt vernummerd tot het zesde lid.

d. In het zesde lid (nieuw) wordt de zinsnede «Dit artikel is niet van toepassing» vervangen door: Het eerste tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing.

D17

In artikel 4:25, eerste lid, wordt de zinsnede «van de consument» vervangen door: van de deelnemer, de consument.

D18

Artikel 4:26 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. Een financiële onderneming meldt wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 1a:12, tweede lid, 1a:19, tweede lid, 1a:29, tweede lid, 1a:30, tweede lid, 1a:39, tweede lid, 1a:40, tweede lid, 1a:55, tweede lid, 1a:60, tweede lid, 1a:64, vierde lid, 1a:65, derde lid, 1a:66, tweede lid, 1a:69, tweede lid, 1a:70, eerste lid, 1a:75, tweede lid, 1a:80, tweede lid, 1a:86, tweede lid, 1a:91, tweede lid, 1a:96, derde lid, 1a:102, vijfde lid, 1a:122, eerste lid, 1a:123, eerste lid, 1a:127, eerste lid, 2:138, tweede lid, 4:5, derde lid, 4:10, derde lid, 4:50, eerste lid, of 4:71, derde lid, verstrekking van gegevens is voorgeschreven aan de Autoriteit Financiële Markten.

b. In het tweede lid wordt de zinsnede «1a:124, tweede lid of» vervangen door: 1a:124, tweede lid, of.

D19

In het opschrift van hoofdstuk 4.3 wordt de zinsnede «REGELS VOOR HET WERKZAAM ZIJN» vervangen door: AANVULLENDE REGELS VOOR HET WERKZAAM ZIJN.

D20

Artikel 4:30a wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. Een aanbieder van een beleggingsobject beschikt over een website en heeft daarop een beleggingsobjectprospectus beschikbaar. Op verzoek van een consument verstrekt de aanbieder deze onverwijld kosteloos een beleggingsobjectprospectus.

b. Het derde lid komt te luiden:

3. Het beleggingsobjectprospectus, bedoeld in het eerste lid, bevat uitsluitend bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens die op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze in het beleggingsobjectprospectus worden opgenomen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van verstrekking van het beleggingsobjectprospectus.

D21

Artikel 4:32 wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels kan worden afgeweken van het eerste lid.

D22

Artikel 4:33 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het derde lid komt te luiden:

3. Het kredietprospectus, bedoeld in het eerste lid, bevat uitsluitend bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens die op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze in het kredietprospectus worden opgenomen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van verstrekking van het kredietprospectus.

b. Aan het vierde lid wordt na «te verstrekken» toegevoegd: en bij algemene maatregel van bestuur kunnen vormen van krediet worden aangewezen waarvoor de verplichting een kredietprospectus beschikbaar te hebben en te verstrekken niet geldt.

D23

In artikel 4:38, tweede lid, wordt «met uitzondering van de artikelen 4:49 tot en met 4:53» vervangen door: met uitzondering van de artikelen 4:46, 4:49, 4:50, tweede en derde lid, 4:51, 4:52 en 4:53.

D24

In artikel 4:42 wordt aan het slot van onderdeel a na de puntkomma toegevoegd: en.

D25

Na artikel 4:46 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4:46a

Telkens wanneer een beleggingsinstelling rechten van deelneming aanbiedt, verkoopt, inkoopt of daarop terugbetaalt, bepaalt de beheerder de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming en publiceert hij deze onverwijld op zijn website, onder vermelding van het moment waarop de bepaling van de intrinsieke waarde plaatsvond.

D26

In artikel 4:47, eerste en tweede lid, wordt «toezichthouder» telkens vervangen door: Autoriteit Financiële Markten.

D27

In artikel 4:48, tweede lid, vervalt de zinsnede «de vorm van het registratiedocument en».

D28

Artikel 4:49 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid, onderdeel e, komt te luiden:

e. bij algemene maatregel van bestuur te bepalen andere gegevens die op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze in het prospectus worden opgenomen.

b. Aan het slot van het zesde lid wordt een punt toegevoegd.

D29

Artikel 4:50, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel c komt te luiden:

c. indien van toepassing: de namen van de personen die het dagelijks beleid van de beleggingsmaatschappij bepalen, de namen van de personen die het beleid van de beleggingsmaatschappij bepalen of mede bepalen en de namen van de personen die onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de beleggingsmaatschappij;

b. Onderdeel e vervalt.

c. De onderdelen f tot en met j worden verletterd tot e tot en met i.

d. In onderdeel g (nieuw) wordt de zinsnede «een erkende of gereglementeerde markt» vervangen door: een gereglementeerde markt.

D30

Na artikel 4:52 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4:52a

Ten minste een maal per jaar voert een onafhankelijke deskundige een waardering uit van de activa van een beleggingsinstelling die geen financiële instrumenten zijn die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of een andere markt in financiële instrumenten.

D31

Artikel 4:61 komt te luiden:

Artikel 4:61

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de bedrijfsvoering van en informatieverstrekking door instellingen voor collectieve belegging in effecten en bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het beleggen door instellingen voor collectieve belegging in effecten.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de Autoriteit Financiële Markten volgens daarbij te stellen regels ontheffing kan verlenen van het op grond van het eerste lid bepaalde met betrekking tot het beleggen door instellingen voor collectieve belegging in effecten.

D32

In artikel 4:62, eerste lid, wordt de zinsnede «stelt de gegevens en bescheiden» vervangen door: stelt in Nederland de gegevens en bescheiden.

D33

In artikel 4:63, vierde lid, wordt de zinsnede «uitvaart van de mens» vervangen door: uitvaart van natuurlijke personen.

D34

In artikel 4:66 wordt «rechtbijstandverzekeraar» vervangen door: rechtsbijstandverzekeraar.

D35

Artikel 4:72 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid, aanhef, komt te luiden:

1. Een adviseur die het aanbevolen financiële product niet tevens aanbiedt of met betrekking tot het aanbevolen financiële product niet tevens een beleggingsdienst verleent, bemiddelt, optreedt als gevolmachtigde agent of optreedt als ondergevolmachtigde agent, informeert de consument of, indien het een verzekering betreft, de cliënt uiterlijk tegelijk met zijn advies over de volgende onderwerpen:

b. In het vijfde lid wordt de zinsnede «Dit artikel is niet van toepassing» vervangen door: Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing.

D36

In artikel 4:73, vijfde lid, wordt de zinsnede: «Dit artikel is niet van toepassing» vervangen door: Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing.

D37

Artikel 4:74 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het is een bemiddelaar in krediet of een onderbemiddelaar in krediet verboden ter zake van het krediet een beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, te bedingen of te aanvaarden van dan wel in rekening te brengen aan een ander dan de aanbieder van het krediet onderscheidenlijk de bemiddelaar in krediet voor wie de onderbemiddelaar bemiddelt.

b. Het derde lid komt te luiden:

3. Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels kan worden afgeweken van het eerste lid.

D38

Artikel 4:75, vierde lid, komt te luiden:

4. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op:

a. bemiddelaars in verzekeringen die een door De Nederlandsche Bank verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank hebben;

b. bemiddelaars in verzekeringen die een door De Nederlandsche Bank verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar hebben;

c. bemiddelaars in verzekeringen als bedoeld in artikel 1a:78, tweede lid, voorzover de verzekeraars voor wie zij bemiddelen een door De Nederlandsche Bank verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar hebben; en

d. bemiddelaars in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat.

D39

In artikel 4:76, vierde lid, aanhef, wordt de zinsnede «Dit artikel is niet van toepassing» vervangen door: Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing.

D40

Artikel 4:78 komt te luiden:

Artikel 4:78

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de informatieverstrekking door een clearinginstelling aan de cliënt gedurende de looptijd van een overeenkomst.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot informatieverstrekking door een clearinginstelling aan de Autoriteit Financiële Markten ten behoeve van het toezicht op de naleving van dit deel.

D41

In artikel 4:85, vierde lid, wordt de zinsnede «beleggingsonderneming met zetel buiten Nederland» vervangen door: beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is,.

D42

In artikel 4:86 wordt de zinsnede «informatieverstrekking aan de Autoriteit Financiële Markten» vervangen door: informatieverstrekking door een beleggingsonderneming aan de Autoriteit Financiële Markten.

D43

Artikel 4:89 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.

b. In het derde lid wordt de zinsnede «Dit artikel is niet van toepassing» vervangen door: Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing.

D44

Artikel 4:90 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt aan het slot van onderdeel a, toegevoegd: «en», de puntkomma aan het slot van onderdeel b wordt vervangen door een punt en onderdeel c vervalt.

b. In het derde lid wordt de zinsnede «Dit artikel is niet van toepassing» vervangen door: Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing.

D45

Artikel 4:100 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt de zinsnede «een beleggingsdienst als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel a of b,» vervangen door: een beleggingsdienst als bedoeld in onderdeel a, b of d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1.

b. In het eerste, tweede en derde lid wordt «1a:89» telkens vervangen door: 1a:93.

c. In het derde lid wordt na de zinsnede «verleent de beleggingonderneming» ingevoegd: vanaf het moment waarop zij van die strijd onderscheidenlijk dat verbod kennis draagt.

E1

Artikel 5:1, onderdeel a, komt als volgt te luiden:

a. aanbieden van effecten aan het publiek: het doen van een tot meer dan een persoon gericht voldoende bepaald aanbod als bedoeld in artikel 217, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, tot het aangaan van een overeenkomst tot het kopen of anderszins verkrijgen van effecten dan wel een uitnodiging tot het doen van een aanbod op dergelijke effecten;

E2

Na artikel 5:1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5:1a

Het ingevolge dit hoofdstuk bepaalde is niet van toepassing op geldmarktinstrumenten met een looptijd van minder dan 12 maanden.

E3

In artikel 5:2, wordt de zinsnede «handel op een gereglementeerde markt» vervangen door: handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt.

E4

Artikel 5:3 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, onderdelen a en b, wordt «professionele marktpartijen» telkens vervangen door: gekwalificeerde beleggers.

b. In het tweede lid, onderdeel d, wordt na de puntkomma het woord «en» vervangen door «of».

c. Het derde tot en met het zesde lid vervallen.

E5

Artikel 5:4 wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt de zinsnede «handel op een gereglementeerde markt» vervangen door: handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt.

b. In onderdeel a wordt de zinsnede «handel op dezelfde gereglementeerde markt» vervangen door: handel op dezelfde in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt.

c. In onderdeel g wordt na de puntkomma «en» vervangen door: of.

d. In onderdeel h, onder 5°, wordt «toezichthouder» vervangen door: Autoriteit Financiële Markten.

E6

In artikel 5:5 wordt de zinsnede «artikel 5:2» vervangen door: dit hoofdstuk.

E7

Aan artikel 5:9 wordt een lid toegevoegd luidende:

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald wat onder gelijkwaardig in de zin van het tweede lid, onderdeel c, wordt verstaan.

E8

In artikel 5:11, eerste lid, wordt de zinsnede «doen toelaten tot de handel op een gereglementeerde markt» vervangen door: doen toelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt.

E9

In het opschrift van paragraaf 5.1.3.4 vervalt «Artikel 5:12». Boven de daaronder opgenomen tekst wordt ingevoegd: Artikel 5:12.

E10

In artikel 5:13, eerste lid, wordt «toe te laten» vervangen door: «toegelaten» en vervallen de woorden «en plichten».

E11

In artikel 5:20, derde lid, wordt «professionele marktpartijen» vervangen door: «gekwalificeerde beleggers» en vervallen de woorden «en plichten».

E12

In artikel 5:21, derde lid, onder b en c, wordt het woord «effecteninstelling» telkens vervangen door: beleggingsonderneming.

E13

Artikel 5:23 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste tot en met het vierde lid komen te luiden:

1. Indien tussen het tijdstip van de goedkeuring van een prospectus en het tijdstip waarop de handel in de desbetreffende effecten op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt aanvangt of de aanbieding van de desbetreffende effecten aan het publiek in Nederland wordt afgesloten, zich een belangrijke nieuwe ontwikkeling voordoet die verband houdt met de informatie in het goedgekeurde prospectus of indien in het prospectus een materiële vergissing of onjuistheid wordt geconstateerd die van invloed kan zijn op de beoordeling van de effecten, stelt de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating van de effecten tot de handel op de gereglementeerde markt een document ter aanvulling van het prospectus op.

2. Het in het eerste lid bedoelde document behoeft de goedkeuring van de Autoriteit Financiële Markten of van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat.

3. Indien de Autoriteit Financiële Markten op grond van artikel 5:6 of 5:7 een prospectus heeft goedgekeurd is zij bevoegd een document ter aanvulling van het prospectus goed te keuren. De Autoriteit Financiële Markten neemt binnen zeven werkdagen na ontvangst van het document het besluit omtrent de goedkeuring van het document en maakt dit onverwijld bekend aan de aanvrager. Het document maakt, na goedkeuring door de Autoriteit Financiële Markten, deel uit van het prospectus.

4. De samenvatting, bedoeld in artikel 5:14, en de eventuele vertaling daarvan worden zo nodig door de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating van de effecten tot de handel op de gereglementeerde markt aangevuld met de nieuwe in het document ter aanvulling van het prospectus opgenomen informatie.

b. In het vijfde lid wordt na «van het prospectus» ingevoegd: , bedoeld in het eerste lid.

c. In het zesde lid wordt na «aan het publiek» ingevoegd: in Nederland.

d. In het zevende lid wordt na «de handel op een» ingevoegd: in Nederland gelegen of functionerende.

E14

Artikel 5:24 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. Een uitgevende instelling waarvan effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt zijn toegelaten stelt ten minste jaarlijks een document algemeen verkrijgbaar.

b. Het vierde lid komt te luiden:

4. Een uitgevende instelling waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en waarvan het prospectus terzake van de toelating van die effecten door de Autoriteit Financiële Markten is goedgekeurd, deponeert jaarlijks een algemeen verkrijgbaar te stellen document bij de Autoriteit Financiële Markten nadat de jaarrekening openbaar is gemaakt.

c. In het zesde lid wordt de zinsnede «De voorgaande leden zijn» vervangen door: Het vierde lid is.

E15

Artikel 5:25 wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

b. er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Een op grond van het eerste lid gegeven aanwijzing strekt niet tot aantasting van overeenkomsten tussen de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt waaraan de aanwijzing is gegeven en derden.

E16

Artikel 5:28, tweede lid, komt te luiden:

2. De Autoriteit Financiële Markten kan de houder van een gereglementeerde markt in Nederland een aanwijzing geven met betrekking tot de voor die markt geldende regels, indien deze op een bepaald onderdeel in strijd zijn met hetgeen ingevolge deze wet is bepaald met betrekking tot ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen en zuivere verhoudingen tussen marktpartijen.

E17

In artikel 5:33, eerste lid, wordt de puntkomma aan het slot van onderdeel h vervangen door een punt en vervalt onderdeel i.

E18

In de artikelen 5:38, derde lid, en 5:39, tweede lid, wordt de zinsnede «vijftig procent en 75 procent» telkens vervangen door: 40 procent, 50 procent, 60 procent, 75 procent en 95 procent.

E19

In artikel 5:46, tweede lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «onderdeel b» vervangen door: de onderdelen c en f.

E20

Aan artikel 5:47 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. gelden, in afwijking van de artikelen 5:38, derde lid, en 5:39, tweede lid, voor de in de artikelen 5:38, eerste en tweede lid, en 5:39, eerste lid, genoemde verplichtingen tot het doen van een melding de drempelwaarden 5 procent, 10 procent, 15 procent, 20 procent, 25 procent, 30 procent, 50 procent en 75 procent.

E21

Artikel 5:48 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het vijfde lid, tweede volzin, vervalt de zinsnede «5:38, eerste of tweede lid, 5:39, eerste lid, 5:40 of».

b. In het zesde lid wordt de zinsnede «5:38, eerste lid of 5:40» vervangen door: ingevoegd: 5:38, eerste lid, of 5:40, eerste volzin.

E22

In het tweede en derde lid van artikel 5:49 wordt de zinsnede «artikel 1:93, tweede lid, onderdeel d, onder 1°» telkens vervangen door: artikel 1:93, derde lid, onderdeel c, onder 1°.

E23

Artikel 5:52 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, tweede volzin, wordt na de zinsnede «op een uitgevende instelling» ingevoegd: die.

b. In het vijfde lid wordt de zinsnede «aandelen die [ten] op titel van beheer worden gehouden» vervangen door: aandelen die ten titel van beheer worden gehouden.

E24

Artikel 5:53 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, eerste volzin, wordt na «uitgevende instelling» ingevoegd: als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a,.

b. Het derde lid vervalt.

c. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.

d. In het derde lid (nieuw) wordt de zinsnede «Voor de toepassing van» vervangen door «In» en wordt «artikel 1:1» vervangen door: artikel 1:1,.

e. Onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot vierde tot en met zesde lid, komt het vierde lid (nieuw) te luiden:

4. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt, in afwijking van artikel 1:1, verstaan onder uitgevende instelling:

a. rechtspersoon, vennootschap of instelling die financiële instrumenten heeft uitgegeven als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a of b, of degene op wiens voorstel een koopovereenkomst inzake een financieel instrument, niet zijnde een effect, tot stand is gekomen; of

b. rechtspersoon, vennootschap of instelling die voornemens is financiële instrumenten uit te geven als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a of b, of degene die een koopovereenkomst inzake een financieel instrument, niet zijnde een effect, voorstelt.

f. In het vijfde lid (nieuw), onderdeel a, wordt «een onafhankelijk analist, een beleggingsonderneming, een andere persoon van wie de hoofdactiviteit bestaat in het doen van aanbevelingen of een in het kader van een arbeidscontract of anderszins voor hen werkzame natuurlijke persoon, als» vervangen door: de personen,.

E25

Artikel 5:56 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «met uitzondering van» vervangen door: niet zijnde.

b. In het tweede lid, onderdeel a, en het vijfde lid, onderdeel a, wordt telkens na «uitgevende instelling» ingevoegd: , bedoeld in artikel 5:53, vierde lid, onderdeel a,.

c. In het tweede lid, onderdeel b, wordt na «uitgevende instelling» ingevoegd: , bedoeld in artikel 5:53, vierde lid, onderdeel a, of die financiële instrumenten heeft uitgegeven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

E26

Artikel 5:58 wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan de onderdelen a en b, van het eerste lid, wordt na verwijdering van de puntkomma telkens toegevoegd: ,tenzij degene die de transactie of handelsorder heeft verricht of bewerkstelligd, aantoont dat zijn beweegreden om de transactie of handelsorder te verrichten of te bewerkstelligen gerechtvaardigd is en dat de transactie of handelsorder in overeenstemming is met de gebruikelijke marktpraktijk op de desbetreffende gereglementeerde markt;.

b. In het derde lid wordt «Bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

c. Aan het derde lid wordt na de zinsnede «van toepassing zijn» toegevoegd: en kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop tot deze aanwijzing wordt gekomen.

E27

Artikel 5:59 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. Een uitgevende instelling als bedoeld in artikel 5:53, vierde lid, onderdeel a, die financiële instrumenten heeft uitgegeven als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a of b, die met haar instemming zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland of waarvoor met haar instemming verzocht is om toelating van die financiële instrumenten tot de handel op een dergelijke markt, maakt informatie als bedoeld in artikel 5:53, eerste lid, die rechtstreeks op haar betrekking heeft, onverwijld openbaar. De openbaarmaking vindt plaats door middel van een persbericht dat gelijktijdig wordt uitgebracht in Nederland en in elke andere lidstaat waar de door de uitgevende instelling uitgegeven financiële instrumenten met haar instemming zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of waar de uitgevende instelling heeft verzocht om of heeft ingestemd met toelating tot de handel van die financiële instrumenten op een dergelijke markt. De uitgevende instelling stelt de Autoriteit Financiële Markten gelijktijdig met de openbaarmaking op de hoogte van deze informatie.

b. In het tweede lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: Indien de uitgevende instelling een beleggingsinstelling is, kan de informatie ook op de website van de beheerder van die beleggingsinstelling onverwijld openbaar worden gemaakt.

c. In het tweede lid wordt in de laatste volzin na «uitgevende instelling» ingevoegd: of beheerder.

d. In het derde lid, aanhef, en vierde lid, tweede volzin, wordt «een uitgevende instelling» telkens gewijzigd in: de uitgevende instelling.

e. In het vierde lid wordt de zinsnede «wordt verstaan» vervangen door: kan worden verstaan.

f. Het zevende lid komt te luiden:

7. Een uitgevende instelling met zetel in Nederland die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a of b, heeft uitgegeven die met haar instemming zijn toegelaten tot de handel op een daar bedoelde gereglementeerde markt of waarvoor met haar instemming verzocht is om toelating van die financiële instrumenten tot de handel op een dergelijke markt, een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a, heeft uitgegeven of voornemens is uit te geven die met haar instemming zijn toegelaten tot de handel op een daar bedoelde gereglementeerde markt of waarvoor met haar instemming verzocht is om toelating van die financiële instrumenten tot de handel op een dergelijke markt, alsmede een ieder die namens of voor rekening van een hiervoor bedoelde uitgevende instelling optreedt, houdt een lijst bij van de bij haar of hem werkzame personen die op regelmatige of incidentele basis kennis kunnen hebben van informatie als bedoeld in artikel 5:53, eerste lid, en stelt deze personen op de hoogte van de in deze afdeling gestelde verboden en de hoogte van de sancties die op overtreding daarvan zijn gesteld.

E28

Artikel 5:60 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid komt onderdeel a te luiden:

a. het dagelijks beleid bepaalt of mede bepaalt van een uitgevende instelling met zetel in Nederland of van een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a, heeft uitgegeven of voornemens is uit te geven dan wel degene op wiens voorstel een koopovereenkomst inzake een financieel instrument als bedoeld in dat onderdeel, niet zijnde een effect, tot stand is gekomen of die een koopovereenkomst inzake een financieel instrument als bedoeld in dat onderdeel, niet zijnde een effect, voorstelt;

b. Het tweede lid komt te luiden:

2. De melding, bedoeld in het eerste lid, kan door de in het eerste lid, onderdeel a, b of c, bedoelde personen worden uitgesteld tot het tijdstip waarop de door hen voor eigen rekening verrichte transacties, opgeteld bij de voor eigen rekening verrichte transacties van de met hen gelieerde personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, in het desbetreffende kalenderjaar een bedrag van ten minste € 5 000 bedragen. De melding kan door de in het eerste lid, onderdeel d bedoelde personen worden uitgesteld tot het tijdstip waarop de door hen voor eigen rekening verrichte transacties, opgeteld bij de voor eigen rekening verrichte transacties van de personen bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b of c, waarmee zij gelieerd zijn, in het desbetreffende kalenderjaar een bedrag van ten minste € 5 000 bedragen.

E29

Artikel 5:64 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, aanhef, wordt «Een uitbrenger van een beleggingsaanbeveling of een ieder die niet in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf» vervangen door: Een ieder die.

b. Het tweede lid, onderdeel a, aanhef, komt te luiden:

a. onafhankelijke analisten, beleggingsondernemingen, andere personen van wie de hoofdactiviteit bestaat in het doen van aanbevelingen of in het kader van een arbeidscontract of anderszins voor hen werkzame natuurlijke personen, die:.

c. In het tweede lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, wordt «uitbrengt» telkens vervangen door: uitbrengen.

d. In het tweede lid, onderdeel a, onder 2°, vervalt de zinsnede «die financiële instrumenten heeft uitgegeven die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland of in een andere lidstaat of waarvoor toelating tot die handel is aangevraagd of die deze financiële instrumenten zal uitgeven of als aanbieder partij is of voornemens is als aanbieder partij te zijn bij dergelijke financiële instrumenten».

e. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «uitbrengt» telkens vervangen door: uitbrengen.

E30

Artikel 5:65 komt te luiden:

Artikel 5:65

Een uitgevende instelling met zetel in Nederland die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a of b, heeft uitgegeven of voornemens is uit te geven of op wiens voorstel een koopovereenkomst inzake een financieel instrument als bedoeld in die onderdelen, niet zijnde een effect, tot stand is gekomen of die een zodanige overeenkomst voorstelt, met uitzondering van financiële instrumenten die zijn uitgegeven of zullen worden uitgegeven in het kader van het monetaire beleid, het valutabeleid of het beheer van de overheidsschuld, alsmede een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a, heeft uitgegeven of voornemens is uit te geven of op wiens voorstel een koopovereenkomst inzake een financieel instrument als bedoeld in dat onderdeel, niet zijnde een effect, tot stand is gekomen of die een zodanige overeenkomst voorstelt, met uitzondering van financiële instrumenten die zijn uitgegeven in het kader van het monetaire beleid, het valutabeleid of het beheer van de overheidsschuld, stelt een reglement vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot het bezit van en transacties in op haar betrekking hebbende aandelen of in financiële instrumenten waarvan de waarde mede wordt bepaald door de waarde van deze aandelen door haar werknemers en de personen, bedoeld in artikel 5:60, eerste lid, onderdelen a en b. Het reglement voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

E31

In artikel 5:66 wordt «, derde of vierde lid» vervangen door: of vijfde lid.

E32

In artikel 5:67 vervalt het derde lid en wordt het vierde lid vernummerd tot derde lid.

E33

In artikel 5:68, eerste lid, onderdeel b, wordt «voorkomt» vervangen door: beheerst.

F1

De bijlage bij artikel 1:61 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het opschrift «Hoofdstuk 1» wordt vervangen door: Algemeen Deel

b. Het opschrift «Hoofdstuk 1a» wordt vervangen door: Deel Markttoegang financiële ondernemingen

c. Het opschrift «Hoofdstuk 2» wordt vervangen door: Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen

d. Het opschrift «Hoofdstuk 4» wordt vervangen door: Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen

e. Het opschrift «Hoofdstuk 5» wordt vervangen door: Deel Gedragstoezicht financiële markten

f. In de numerieke rangschikking worden de volgende artikelnummers ingevoegd:

1:6c, 1:6e, derde en vierde lid, 2:28a, eerste lid, 2:48, 2:69a, 2:74a, 2:77a, 4:4, eerste lid, 4:21, 4:46a en 4:52a.

g. De volgende artikelnummers vervallen:

1:23, eerste, vierde en vijfde lid, 2:140, 2:164, eerste en derde t/m vijfde lid, 2:165, eerste en tweede lid, 2:166, eerste lid, en 2:166a, eerste lid.

h. De zinsnede «2:69, eerste en tweede lid» wordt vervangen door: «2:69»,

«2:78, eerste t/m vierde lid» wordt vervangen door: «2:78, eerste t/m derde lid»,

«2:82, eerste, tweede en zevende lid» wordt vervangen door: «2:82, eerste en tweede lid»,

«2:294, eerste en derde lid» wordt vervangen door «2:294, eerste lid»,

«2:305c, eerste en tweede lid» wordt vervangen door «2:305c, eerste lid»,

«2:328, eerste t/m vijfde lid» wordt vervangen door «2:328, eerste t/m derde en vijfde lid»,

«2:329, eerste t/m vijfde lid» wordt vervangen door «2:329, eerste t/m derde en vijfde lid»,

«2:330, eerste t/m derde lid» wordt vervangen door «2:330, eerste en derde lid»,

«4:24, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde lid» wordt vervangen door «4:24, eerste t/m derde en vijfde lid»,

«4:32» wordt vervangen door «4:32, eerste lid»,

«4:47, eerste en tweede lid» wordt vervangen door «4:47, eerste t/m vierde lid»,

«4:49, eerste t/m vierde lid» wordt vervangen door «4:49, eerste t/m derde lid»,

«4:60, vierde en vijfde lid» wordt vervangen door «4:60, vijfde lid»,

«4:61» wordt vervangen door «4:61, eerste lid»,

«4:74, eerste en tweede lid» wordt vervangen door «4:74, eerste lid»,

«4:76, eerste t/m derde lid» wordt vervangen door «4:76, eerste en derde lid»,

«4:78» wordt vervangen door «4:78, eerste en tweede lid»,

«4:85, eerste, derde, vierde en vijfde lid» wordt vervangen door «4:85, eerste, vierde en vijfde lid»,

«5:23, eerste lid» wordt vervangen door «5:23, eerste en vijfde lid»,

«5:66, eerste lid» wordt vervangen door» 5:66».

F2

De bijlage bij artikel 1:62 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het opschrift «Hoofdstuk 1» wordt vervangen door: Algemeen Deel

b. Het opschrift «Hoofdstuk 1a» wordt vervangen door: Deel Markttoegang financiële ondernemingen

c. Het opschrift «Hoofdstuk 2» wordt vervangen door: Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen

d. Het opschrift «Hoofdstuk 4» wordt vervangen door: Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen

e. Het opschrift «Hoofdstuk 5» wordt vervangen door: Deel Gedragstoezicht financiële markten

f. In de numerieke rangschikking worden de volgende artikelnummers ingevoegd:

1:6c, 1:6e, derde en vierde lid, 2:28a, eerste lid, 2:48, 2:69a, 2:74a, 2:77a, 4:4, eerste lid, 4:21, 4:46a en 4:52a.

g. De volgende artikelnummers vervallen:

1:23, eerste, vierde en vijfde lid, 2:140, 2:164 eerste en derde t/m vijfde lid, 2:165 eerste en tweede lid, 2:166 eerste lid, 2:166a eerste lid.

h. De zinsnede «2:69, eerste en tweede lid» wordt vervangen door: «2:69»,

«2:78, eerste t/m vijfde lid» wordt vervangen door: «2:78, eerste t/m derde en vijfde lid»,

«2:82, eerste, tweede, vijfde en zevende lid» wordt vervangen door: «2:82, eerste, tweede en vijfde lid»,

«2:294, eerste t/m vierde lid» wordt vervangen door «2:294, eerste en tweede lid»,

«2:305c, eerste en tweede lid» wordt vervangen door «2:305c, eerste lid»,

«2:328, eerste t/m vijfde lid» wordt vervangen door «2:328, eerste t/m derde en vijfde lid»,

«2:329, eerste t/m vijfde lid» wordt vervangen door «2:329, eerste t/m derde en vijfde lid»,

«2:330, eerste t/m derde lid» wordt vervangen door «2:330, eerste en derde lid»,

«4:24, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde lid» wordt vervangen door «4:24, eerste t/m derde en vijfde lid»,

«4:32» wordt vervangen door «4:32, eerste lid»,

«4:34, eerste t/m derde lid» wordt vervangen door «4:34, eerste en tweede lid»,

«4:47, eerste en tweede lid» wordt vervangen door «4:47, eerste t/m vierde lid»,

«4:49, eerste t/m vierde lid» wordt vervangen door «4:49, eerste t/m derde lid»,

«4:60, vierde en vijfde lid» wordt vervangen door «4:60, vijfde lid»,

«4:61» wordt vervangen door «4:61, eerste lid»,

«4:74, eerste en tweede lid» wordt vervangen door «4:74, eerste lid»,

«4:76, eerste t/m derde lid» wordt vervangen door «4:76, eerste en derde lid»,

«4:78» wordt vervangen door «4:78, eerste en tweede lid»,

«4:85, eerste, derde, vierde en vijfde lid» wordt vervangen door «4:85, eerste, vierde en vijfde lid»,

«5:23, eerste lid» wordt vervangen door «5:23, eerste en vijfde lid»,

«5:66, eerste lid» wordt vervangen door «5:66».

Toelichting

Algemeen

Deze zesde nota van wijziging dient ertoe de volgende (categorieën) wijzigingen in het wetsvoorstel aan te brengen:

– de wijzigingen die voortvloeien uit het door de vaste commissie voor Financiën uitgebrachte vijfde nader verslag en die eerder zijn aangekondigd in de nota naar aanleiding van het vijfde nader verslag;1

– de wijzigingen die zijn aangekondigd in mijn brief van 26 april 20062. In die brief zijn enkele voorstellen gedaan om vormen van gold plating af te schaffen (bij de omzetting van de rechtsvorm van een verzekeraar en bij overboeking van een verzekering; zie in deze nota onderdeel C14). Tevens bevatte die brief een alternatief voorstel ten aanzien van de publicatiebepalingen in het wetsvoorstel;

– de in antwoord op Kamervragen3 aangekondigde introductie van een apart regime voor waarborgfondsen;

– wijzigingen waarmee overige geconstateerde onvolkomenheden in het wetsvoorstel worden gerepareerd. Het gaat om een veelheid aan aanpassingen die in hoofdzaak redactioneel of technisch van aard zijn. Ook is sprake van een aantal aanpassingen naar aanleiding van commentaar van marktpartijen op de bij het wetsvoorstel behorende algemene maatregelen van bestuur.

Publicatiebevoegdheden

Naar aanleiding van de mondelinge behandeling van de eerste delen van het wetsvoorstel is de redactie van de artikelen die de publicatie van de openbare waarschuwingen, bestuurlijke boetes en dwangsommen in het wetsvoorstel regelen op diverse punten aangepast ten opzichte van de redactie zoals die luidde na de vijfde nota van wijziging. De belangrijkste wijzigingen in de nieuwe redactie zijn:

– de vroegtijdige, automatische publicatie wordt voorbehouden tot een aantal, limitatief in de wet opgenomen, gevallen (artikel 1:81). In deze gevallen is het van belang om vroegtijdig de markt te kunnen inlichten;

– er wordt ruimte geboden om een voorlopige voorziening te vragen tegen de publicatie van de bestuurlijke boete (artikel 1:81, derde lid);

– de toezichthouder publiceert in beginsel alle boetes, lichte en zware, na het doorlopen van een eventuele bezwaar- en beroepsfase (artikel 1:81a);

– de publicatie van de last onder dwangsom wordt in een apart artikel geregeld (artikel 1:81b); en

– de toezichthouder kan een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom altijd onmiddellijk publiceren, indien bescherming van de belangen die deze wet beoogt te beschermen geen uitstel toelaat (artikel 1:81c).

Met deze wijzigingen ten opzichte van de redactie van het wetsvoorstel na de vijfde nota van wijziging wordt enerzijds beoogd het primaire doel van de publicatie – het waarschuwen van partijen op de financiële markten – in de Wft duidelijker naar voren te brengen. Anderzijds wordt met de wijzigingen beoogd meer rechtsbescherming te bieden voor de betrokken persoon. Daartoe bepaalt de regeling duidelijk in welke gevallen het noodzakelijk is dat op korte termijn een publicatie van de boete plaatsvindt. In deze gevallen bestaat de rechtsbescherming alleen uit het bieden van een termijn waarbinnen de financiële onderneming een voorlopige voorziening kan vragen bij de bestuursrechter. In de gevallen die niet in artikel 1:81 worden genoemd zal met de publicatie worden gewacht tot na de eventuele bezwaar- en beroepsfase. Op deze manier wordt voor de publicatiemogelijkheden een meer gedifferentieerd systeem gecreëerd; zware, middelzware en lichte overtredingen worden verschillend behandeld.

Zoals reeds enkele malen naar voren is gebracht1, hecht de regering er aan om in de Wft een verruiming van de publicatiemogelijkheden van de toezichthouders te creëren ten opzichte van de huidige sectorale wetgeving. Tegelijkertijd is aan de publicatiemogelijkheden een duidelijk waarschuwend karakter gegeven. De nadruk op het oogmerk van de waarschuwing heeft er mede toe geleid dat de regering heeft gemeend dat in bepaalde gevallen een eerdere publicatie moet kunnen plaatsvinden dan onder de huidige sectorale wetgeving mogelijk is.

Deze verduidelijking van het waarschuwende oogmerk van de publicatiebepalingen is door diverse vertegenwoordigende organisaties bekritiseerd, hetgeen voor de Tweede Kamer aanleiding was vragen te stellen. De kritiek richtte zich met name op de redactie van artikel 1:81. Het waarschuwende element zou bij de automatische publicatie van de bestuurlijke boetes onvoldoende naar voren komen; de publicatie beoogt dan wel geen bestraffing meer, het wordt wel zo ervaren. Daarbij werd een gebrek aan rechtsbescherming gevoeld in het geval van de publicatie als bedoeld in artikel 1:81. Beide elementen versterkten elkaar bovendien: de publicatiemogelijkheden worden uitgebreid, het bestraffende effect blijft gevoelsmatig en de rechtsbescherming «ontbreekt». Alhoewel op beide gevoelens het een en ander is af te dingen, kan de regeling van de publicatie in dit wetsvoorstel worden verduidelijkt en meer worden toegespitst.

Aan deze kritiek is tegemoet gekomen door de vroegtijdige, automatische publicatie alleen voor te schrijven bij zware overtredingen. Door een duidelijke keuze te maken wordt het systeem van vroegtijdige, automatische publicatie van de boete meer toegespitst. Ook wordt verduidelijkt dat het doel van de publicatie niet is het straffen van de overtreder, maar het uitvaardigen van een waarschuwing. Daarnaast wordt bij nagenoeg alle publicatiemogelijkheden in de wet ruimte gecreëerd voor rechtsbescherming.

Naast de bovenvermelde kritiek is er in het afgelopen jaar jurisprudentie ontstaan met betrekking tot de publicatiebepalingen in de huidige sectorale wetgeving. Met deze jurisprudentie is duidelijk geworden dat de burgerlijke rechter zich bevoegd acht om te oordelen over de publicatie krachtens de huidige financiële toezichtwetgeving. Gelijksoortige jurisprudentie onder de Wft zou leiden tot een onwenselijk verschil in competentie van de verschillende rechters. Nu de publicatie op basis van artikel 1:81 in eerdere voorstellen niet voorzag in een vorm van bestuursrechtelijke rechtsbescherming (voorafgaand aan de publicatie), zou dit zeer wel kunnen leiden tot voortzetting van de genoemde jurisprudentie. Dit zou betekenen dat de burgerlijke rechter in kort geding zou gaan oordelen over de publicatie op basis van artikel 1:81. Ten aanzien van de publicatie op basis van artikel 1:78 is echter alleen de bestuursrechter bevoegd. Immers, doordat het voornemen tot het doen van een publicatie aangemerkt wordt als een besluit – en er een termijn wordt geboden in artikel 1:79 – kan tegen deze publicatie een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter worden gevraagd. De burgerlijke rechter komt dan niet in beeld. Dit verschil in rechtsgang acht de regering in het kader van de rechtseenheid en rechtsgelijkheid onwenselijk.

Met het creëren van een periode om tegen de publicatie van de bestuurlijke boete op te komen in voorlopige voorziening wordt deze situatie voorkomen. Ook wat betreft de publicatie van de bestuurlijke boete zal zodoende de bestuursrechter bevoegd zijn te oordelen. In de artikelsgewijze toelichting op de nieuwe redactie van artikel 1:81 worden de overwegingen om de ruimte te laten voor het vragen van een voorlopige voorziening nader toegelicht.

Zoals eerder aangegeven, is een verruiming van de publicatiemogelijkheden van de toezichthouders beoogd ten opzichte van de huidige sectorale wetgeving. Dat de huidige, sectorale publicatiebepalingen, en de inzet daarvan door de toezichthouders, tekort schieten is naar voren gebracht door de Consumentenbond en de Vereniging van Effectenbezitters (VEB). Zij achten de verruiming van de publicatiemogelijkheden zoals deze tot op heden werd voorgesteld onvoldoende en stellen voor alle gebodsbepalingen onder 1:78 te brengen. Een dergelijk voorstel zou ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de uitoefening van het toezicht op financiële ondernemingen. Dit doet niet af aan het door de Consumentenbond en de VEB onderstreepte belang van waarschuwing van het publiek waar nodig. Gekozen is daarom voor een systeem dat inkadert in welke gevallen vroegtijdige waarschuwing nodig is. Het nu voorgestelde systeem beoogt te voorzien in een stelsel waarbinnen vroegtijdige publicatie altijd mogelijk is wanneer daartoe gegronde redenen zijn. Hiertoe staan verschillende mogelijkheden open, niet alleen de openbare waarschuwing, maar ook de publicatie van een last onder dwangsom is hiervoor een bij uitstek geschikt instrument. Dit is een duidelijke verbetering ten opzichte van het systeem zoals dat bestaat in de huidige sectorale wetgeving.

Waarborgfondsen

Voor waarborg- of garantiefondsen wordt door de onderdelen B10a, C5 en D2a van deze nota van wijziging een apart regime gecreëerd. Waarborg- of garantiefondsen die onder één van de uitzonderingen van het verbod uit het nieuwe artikel 2:28a vallen, zijn vrijgesteld van het prudentiële toezicht en het gedragstoezicht ingevolge deze wet. Daarnaast is er een mogelijkheid gecreëerd om bij ministeriële regeling andere categorieën uit te zonderen van toezicht. DNB kan dit door middel van een ontheffing ook bewerkstelligen.

Toelichting per onderdeel

In deze nota van wijziging is er ter wille van de duidelijkheid voor gekozen de wijzigingen in het Algemeen deel aan te duiden met de letter A en bijbehorend volgnummer, de wijzigingen in het Deel Markttoegang financiële ondernemingen op analoge wijze met de letter B, die in het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen met de letter C, in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen met de letter D en in het Deel Gedragstoezicht financiële markten met de letter E. De wijzigingen in de onderdelen F1 en F2 hebben betrekking op de bijlagen bij de artikelen 1:61 en 1:62.

Algemeen Deel

A1

a. De wijziging in de formulering van de aanhef maakt duidelijker dat in de verschillende hoofdstukken van dit wetsvoorstel alsmede de daarop berustende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen definities kunnen worden gehanteerd die afwijken van de definities in artikel 1:1.

b. De verwijzing in onderdeel a van de definitie van beleggingsobject wordt verduidelijkt en aangepast aan de hieronder opgenomen wijziging van de definitie van financieel product (zie hierna, onder f).

c. De term «overeenkomst» in onderdeel c van de definitie van bemiddelen is overbodig omdat het begrip verzekering gebruikt wordt in de betekenis die het Burgerlijk Wetboek (BW) er aan geeft, waarin het feit dat sprake is van een overeenkomst deel uitmaakt van de definitie.

d. Geldmarktinstrumenten (instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt wordt verhandeld) vallen onder de definitie van financieel instrument in artikel 1:1. Voorzover geldmarktinstrumenten tevens kwalificeren als met een aandeel gelijk te stellen waardebewijs of schuldinstrument kwalificeren zij ook als effecten in de zin van artikel 1:1. Dit is conform de richtlijn beleggingsdiensten1 en de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten2 (ook wel bekend als: MiFID). In artikel 5:1a wordt echter geregeld dat hoofdstuk 5.1 niet van toepassing is op geldmarktinstrumenten, zijnde effecten, met een looptijd van minder dan 12 maanden. Dit laatste geldt ter uitvoering van artikel 1, onderdeel a, van de prospectusrichtlijn. De aanpassingen onder punt 3 betreffen het herstel van een verschrijving.

e. De definitie van financieel instrument komt grotendeels overeen met het begrip «effecten» in artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) (zie ook Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 19, blz. 368). Onder «effecten» in de Wte 1995 vallen ook de niet-verhandelbare deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen die niet op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald. Deze deelnemingsrechten waren in de vierde nota van wijziging echter ten onrechte opgenomen als onderdeel f van de definitie van financieel product. Hierdoor had het begrip financieel instrument een te beperkte strekking gekregen. Door middel van de wijziging van onderdeel b van de definitie van financieel instrument, in combinatie met de hieronder opgenomen aanpassing van de definitie van financieel product, wordt dit hersteld. Onder de voorgestelde formulering «een recht van deelneming, niet zijnde een effect» valt zowel een deelnemingsrecht in een beleggingsinstelling dat op verzoek van een deelnemer ten laste van de activa direct of indirect wordt ingekocht of terugbetaalt als een niet-verhandelbaar deelnemingsrecht in een beleggingsinstelling dat niet op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald.

f. Onderdeel f van de definitie van financieel product komt te vervallen omdat de niet-verhandelbare deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen die niet op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald onder de definitie van financieel instrument worden gebracht (zie hiervoor, onder e). In verband met het vervallen van onderdeel f moeten de overige onderdelen verletterd worden.

g. De term «financiëledienstverlener» zoals deze bij de vierde nota van wijziging was gedefinieerd omvatte de categorie dienstverleners die niet tevens aan te merken zijn als beheerder, beleggingsinstelling, beleggingsonderneming, clearinginstelling, financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar. Hoewel deze term voor een goede afbakening van deze zeer diverse categorie dienstverleners zorgde, bleek dat het feit dat de inhoud niet overeen kwam met de term «financiële dienstverlener» in de Wet financiële dienstverlening (Wfd) tot verwarring bij de marktpartijen en onduidelijkheden in de normstelling te leiden. Daarom is er voor gekozen om de definitie aan te passen en wel zodanig dat de term «financiëledienstverlener» inhoudelijk overeenkomt met de term «financiële dienstverlener» uit de Wfd. Degene die een financieel product (niet zijnde een financieel instrument) aanbiedt, of die adviseert, bemiddelt, herverzekeringsbemiddelt of optreedt als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent kwalificeert derhalve als financiëledienstverlener – óók als hij daarnaast tevens beheerder, beleggingsinstelling, beleggingsonderneming, clearinginstelling is of het bedrijf van financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar uitoefent. De wijziging van de definitie heeft gevolgen voor de formulering van de bepalingen in de afdelingen 4.2.1 en 4.2.2. Om de reikwijdte van de uit de Wfd afkomstige bepalingen te handhaven wordt de formulering van de desbetreffende bepalingen in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen aangepast. Zie onder andere de onderdelen D1, D6 en D8.

h. In de memorie van toelichting bij artikel 1:1 is met betrekking tot de definitie van het begrip professionele marktpartij opgemerkt dat het begrip zowel zal worden gebruikt in het Deel Prudentieel toezicht als in het Deel Gedragstoezicht.1 Naar aanleiding van de consultatie van het concept-Besluit definitiebepalingen Wft2 is echter besloten om het oorspronkelijk voorgestelde begrip professionele marktpartij op te splitsen in een begrip professionele marktpartij en een begrip gekwalificeerde belegger. De reden tot splitsing is gelegen in het feit dat in de oorspronkelijk voorgestelde definitie van professionele marktpartij niet op alle onderdelen voldoende overeenstemming kon worden gevonden in opbouw en terminologie. Weliswaar bestaat uit het oogpunt van eenheid van terminologie de wens om begrippen op elkaar af te stemmen, maar gebleken is dat dit tot strijd met de richtlijn prospectus3 zou kunnen leiden.

Een andere reden om tot splitsing over te gaan is het feit dat de doelstellingen van de Vrijstellingsregeling Wtk 1992 en de richtlijn prospectus niet overeenkomen. Het begrip professionele marktpartij is onder andere noodzakelijk voor de definitie van bank in artikel 1:1 en de verbodsbepalingen in de artikelen 2:28 en 4:3 van dit wetsvoorstel. Indien een persoon of vennootschap opvorderbare gelden aantrekt van alleen professionele marktpartijen dan hoeft zij niet onder toezicht te staan van De Nederlandsche Bank (DNB). Professionele marktpartijen worden geacht zelf voldoende in staat te zijn om de soliditeit van een onderneming waaraan zij hun gelden ter beschikking stellen, te beoordelen en behoeven daarom geen bescherming. Het begrip komt alleen voor in combinatie met het begrip «besloten kring» ter afbakening van de reikwijdte van het prudentiële toezicht (artikelen 1:58, eerste lid, 1:59, achtste lid, 2:4, eerste lid, aanhef, 2:5, eerste lid, onderdeel a, en 2:28, eerste lid) en het verbod op het als tussenpersoon werkzaam zijn bij het aantrekken van opvorderbare gelden (artikel 4:3, eerste lid). Een onderneming die gelden aantrekt van het publiek (buiten besloten kring van anderen dan professionele marktpartijen) dient onder toezicht te staan, daar het doel van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen onder meer is het beschermen van het publiek.

De richtlijn prospectus heeft enkel het beschermen van beleggers tot doel en daarom hoeft bij aanbiedingen die zich uitsluitend richten tot gekwalificeerde beleggers, bij wie de aanwezigheid van de nodige ervaring en deskundigheid wordt verondersteld, geen prospectus te worden opgesteld . De richtlijn prospectus kent de mogelijkheid dat ook kleinere ondernemingen en natuurlijke personen op verzoek door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) kunnen worden aangewezen als gekwalificeerde belegger.

Het begrip gekwalificeerde belegger wordt gebruikt in het kader van de reikwijdte van dit wetsvoorstel met betrekking tot het aanbieden van deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen (zie artikel 1:6e) en in bepalingen in het Deel Gedragstoezicht financiële markten met betrekking tot het aanbieden van effecten. Vanwege de introductie van het begrip gekwalificeerde belegger wordt het begrip «professionele marktpartij» in de artikelen 1:6e, 5:3 en 5:20 vervangen.

Er wordt op gewezen dat met betrekking tot het verlenen van beleggingsdiensten en het verrichten van financiële diensten door beleggingsondernemingen in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen het begrip «professionele belegger» wordt gehanteerd. Kortheidshalve wordt verder verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de in artikel 1:1 opgenomen definitie van dat begrip (Kamerstukken II 2004/05, 29 708, nr. 19, blz. 376).

Dit wetsvoorstel kent met de introductie van het begrip gekwalificeerde belegger drie definities om de «professionaliteit» van een partij aan te geven, te weten «gekwalificeerde belegger», «professionele belegger» en «professionele marktpartij».

De definitie van gekwalificeerde belegger bestaat uit acht onderdelen (a–h), die hieronder worden toegelicht.

Onderdeel a wordt overgenomen uit artikel 2, eerste lid, onderdeel e, onder i, van de richtlijn prospectus. In onderdeel a worden als gekwalificeerde belegger aangemerkt rechtspersonen en vennootschappen die een vergunning hebben of gereglementeerd zijn om op de financiële markt actief te mogen zijn. In tegenstelling tot de richtlijn prospectus wordt niet de term «juridische entiteit gebruikt» omdat dit geen toegevoegde waarde heeft. Met de aanduiding «rechtspersoon of vennootschap» in de definitie van gekwalificeerde belegger wordt zowel iedere in Nederland als iedere in het buitenland gangbare juridische entiteit bedoeld.

Onderdeel a is een samenvoeging van onderdeel 1° van de definitie van «professionele marktpartij» (zoals toegelicht in Kamerstukken II 2004/05, 29 708, nr. 10, blz. 182) en onderdeel c van de definitie van «professionele marktpartij» (zoals toegelicht in Kamerstukken II 2004/05, 29 708, nr. 19, blz. 377 en 378). Onderdeel a is op deze wijze geformuleerd omdat er onduidelijkheid bestond over de verhouding tussen beide onderdelen. Door beter aan te sluiten bij de definitie van gekwalificeerde beleggers uit de richtlijn prospectus wordt deze onduidelijkheid weggenomen.

Iedere juridische entiteit die op een of andere manier onderhevig is aan een wettelijke regeling om actief te mogen zijn op de financiële markten, bijvoorbeeld door middel van een gehele of gedeeltelijke vrijstelling, ontheffing of registratie van of door een Nederlandse toezichthoudende autoriteit (AFM of DNB) of van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat wordt beschouwd als gereglementeerd.

Voorbeelden van gekwalificeerde beleggers die in de richtlijn prospectus genoemd worden, zijn kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, andere vergunninghoudende of gereglementeerde financiële instellingen, verzekeringsondernemingen, instellingen voor collectieve belegging en de beheermaatschappijen ervan, pensioenfondsen en de beheermaatschappijen ervan, en grondstoffentermijnhandelaren. Zie voorts de toelichting bij onderdeel 1° van de definitie van professionele marktpartij (Kamerstukken II 2004/05, 29 708, nr. 10, blz. 182) en onderdeel c van de definitie van professionele marktpartij (Kamerstukken II 2004/05, 29 708, nr. 19, blz. 377, 378) voor ondernemingen die op grond van dit onderdeel als gekwalificeerde belegger kwalificeren, waarbij als aanvulling wordt opgemerkt dat ook herverzekeraars op grond van dit onderdeel worden aangemerkt als gekwalificeerde belegger.

Onderdeel b wordt ook overgenomen uit artikel 2, eerste lid, onderdeel e, onder i, van de richtlijn prospectus. Het onderscheid tussen deze categorie en de categorieën genoemd in onderdeel a is dat rechtspersonen of vennootschappen die als enige ondernemingsdoel het beleggen in effecten hebben niet altijd gereglementeerd zijn in het land waar ze gevestigd zijn. Zo zijn bijvoorbeeld hedgefunds (voorzover zij niet kwalificeren als een instelling voor collectieve belegging in effecten) op Europees niveau niet gereglementeerd. Hierdoor hebben de lidstaten de vrijheid om de werkzaamheden van dergelijke beleggingsinstellingen al dan niet te reglementeren. Dergelijke instellingen zijn (uiteraard) wel professionele marktpartijen. Er is voor gekozen om dit ondubbelzinnig tot uitdrukking te brengen door opneming van deze categorie uit de richtlijn prospectus in dit onderdeel.

Onderdeel c wordt overgenomen uit artikel 2, eerste lid, onderdeel e, onder ii van de richtlijn prospectus. Dit onderdeel komt in de plaats van onderdeel b van de definitie van «professionele marktpartij» (zoals toegelicht in Kamerstukken II 2004/05, 29 708, nr. 10, blz. 185). Voorbeelden van internationale en supranationale financiële organisaties en andere soortgelijke internationale instellingen zijn het Internationaal Monetair Fonds, de Europese Centrale Bank en de Europese Investeringsbank.

Op grond van onderdeel d worden rechtspersonen en vennootschappen met zetel in Nederland bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels aangemerkt als kleine ondernemingen. Deze keuze is overgenomen uit artikel 2, eerste lid, onderdeel e, onder v van de richtlijn prospectus. Naast het feit dat deze rechtspersonen en vennootschappen moeten voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels moeten zij de AFM verzoeken om te worden geregistreerd als gekwalificeerde belegger. De AFM houdt op grond van artikel 1:94a een register bij van gekwalificeerde beleggers als bedoeld in de onderdelen e en f. Door te verzoeken om registratie als gekwalificeerde belegger kunnen kleinere ondernemingen afstand doen van de bescherming die zij zouden genieten als zij niet als gekwalificeerde belegger zouden worden aangemerkt. Alleen rechtspersonen of vennootschappen met zetel in Nederland worden geregistreerd.

Onderdeel e geldt ter implementatie van artikel 2, eerste lid, onderdeel e, onder iii, van de richtlijn prospectus. Grote rechtspersonen of vennootschappen worden aangemerkt als gekwalificeerde belegger. Bij deze rechtspersonen en vennootschappen wordt, gezien hun omvang, aangenomen dat zij geen bescherming behoeven.

Op grond van onderdeel f worden natuurlijke personen met woonplaats in Nederland die voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels beschouwd als gekwalificeerde belegger onder de voorwaarde dat zij zich bij de AFM registreren. De AFM houdt op grond van artikel 1:94a een register bij van gekwalificeerde beleggers als bedoeld in de onderdelen e en f. Deze bepaling is overgenomen uit artikel 2, eerste lid, onderdeel e, onder iv, van de richtlijn prospectus. In de algemene maatregel van bestuur zullen criteria worden gesteld op grond waarvan natuurlijke personen kwalificeren als gekwalificeerde belegger. Door te verzoeken tot registratie als gekwalificeerde belegger kunnen bepaalde natuurlijke personen afstand doen van de bescherming die zij zouden genieten als zij niet als gekwalificeerde belegger zouden worden aangemerkt. Het zal hierbij gaan om personen die een dermate grote kennis hebben van de effectenmarkten dat zij geen extra bescherming behoeven.

De reden dat de invulling van zowel onderdeel e als f niet bij formele wet maar bij algemene maatregel van bestuur geschiedt, is dat de Europese Commissie op basis van artikel 2, vierde lid, van de richtlijn prospectus uitvoeringsmaatregelen vaststelt voor de in artikel 2, eerste lid, van de richtlijn prospectus vervatte definities. De maatregelen behelzen onder meer een mogelijke aanpassing van de in de definitie van kleine en middelgrote onderneming gehanteerde cijfers. Deze cijfers kunnen sneller en op een eenvoudiger wijze worden aangepast, indien deze in een algemene maatregel van bestuur zijn opgenomen.

Op grond van onderdeel g worden natuurlijke personen en kleine en middelgrote ondernemingen die op grond van de wetgeving van een andere lidstaat zijn aangemerkt als gekwalificeerde belegger als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, onder iv en v, van de richtlijn prospectus eveneens in Nederland beschouwd als gekwalificeerde belegger.

i. De definitie van handelsportefeuille was (in de vierde nota van wijziging) opgenomen in hoofdstuk 5.3 van dit wetsvoorstel (artikel 5:33, eerste lid, onderdeel i). Omdat sindsdien is gebleken dat deze term ook in andere bepalingen dan alleen in hoofdstuk 5.3 voorkomt (bijvoorbeeld ook in het Besluit prudentiële regels Wft (AMvB 5)), wordt de definitie van dit begrip door middel van deze wijziging verplaatst naar artikel 1:1. Dientengevolge vervalt deze definitie in artikel 5:33.

j. De zinsnede «niet zijnde een beleggingsmaatschappij die via dochterondernemingen voornamelijk belegt in andere objecten dan effecten» in de definitie van instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) behelst feitelijk een reikwijdtebepaling en niet een begripsbepaling. Daarom komt de zinsnede op deze plaats te vervallen. Deze bepaling zal bij de reikwijdtebepalingen in artikel 1:6g (zie onderdeel A7) worden opgenomen.

k. Op grond van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf (Wtn) worden overeenkomsten die strekken tot fondsvorming ter voldoening van de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon die door een natura-uitvaartverzekeraar worden aangeboden wat informatieverstrekking en ontbindingsrechten betreft op dezelfde wijze behandeld als natura-uitvaartverzekeringen (zie de artikelen 5, 25 en 26 van de Wtn). De voorgestelde uitbreiding van de definitie van het begrip «overeenkomst op afstand» met onderdeel b maakt deze gelijke behandeling voor informatieverstrekking en ontbinding van overeenkomsten tot fondsvorming die op afstand aangegaan worden ook onder dit voorstel mogelijk.

De wijziging van «dienstverrichting» in «dienstverlening» in onderdeel a van de definitie van overeenkomst op afstand betreft het herstel van een verschrijving.

l. De wijziging in de definitie van het begrip pensioenfonds is technisch van aard. De verwijzing in onderdeel c naar de Pensioen- en spaarfondsenwet dient te worden vervangen door een verwijzing naar de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Stb. 2005, 526). Het notarieel pensioenfonds dient afzonderlijk te worden vermeld, omdat het geen beroepspensioenfonds in de zin van laatstgenoemde wet is.

m. Deze definitie is ontleend aan artikel 2, punt 20, van de richtlijn kapitaaltoereikendheid. De verwijzing naar de betreffende (afgeleide) financiële instrumenten is afgestemd op de overige definities in artikel 1:1. De definitie loopt vooruit op de wijziging die de richtlijn kapitaaleisen aanbrengt in het genoemde artikel van de richtlijn kapitaaltoereikendheid. De richtlijn kapitaaleisen breidt de definitie uit tot beleggingsondernemingen die handelen op de markten voor andere afgeleide financiële instrumenten dan reeds in de oude definitie genoemd, of – uitsluitend voor het afdekken van posities die zij hebben ingenomen op de markten voor afgeleide financiële instrumenten – op de contante markt voor eigen rekening of voor rekening van beleggingsondernemingen die zijn toegelaten tot desbetreffende markten. De reden om op deze wijziging vooruit te lopen is om het lichte regime voor prudentieel toezicht dat van toepassing is op plaatselijke ondernemingen voor een grotere groep beleggingsondernemingen mogelijk te maken. Dit lichte regime vloeit voort uit het feit dat de door plaatselijke ondernemingen verrichte transacties worden overgenomen en gegarandeerd door onder toezicht staande clearinginstellingen die reeds onderworpen zijn aan prudentieel toezicht. De ondernemingen die nu onder de definitie van plaatselijke onderneming worden gebracht, verrichten precies dezelfde beleggingsdiensten als de «oorspronkelijke» categorie plaatselijke ondernemingen, maar op een andere markt. Dit feit rechtvaardigt ook voor dergelijke ondernemingen een licht regime. Het lichte regime wordt geregeld in het besluit onder het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen.

n. In de toelichting bij artikel 1:1 is met betrekking tot de definitie van het begrip professionele marktpartij1 opgemerkt dat het begrip zowel zal worden gebruikt in het Deel Prudentieel toezicht als in het Deel Gedragstoezicht. Naar aanleiding van de consultatie over het concept-Besluit definitiebepalingen Wft2 is besloten om het oorspronkelijk voorgestelde begrip professionele marktpartij op te splitsen in een begrip professionele marktpartij en een begrip gekwalificeerde belegger. Voor de reden van deze splitsing zij verwezen naar de toelichting bij de definitie van gekwalificeerde belegger in dit onderdeel, onder h.

De voorliggende definitie van professionele marktpartij omvat alle onderdelen uit de Vrijstellingsregeling Wtk 1992. In de definitie in artikel 1:1 wordt een limitatieve opsomming opgenomen van personen (dit kunnen zowel natuurlijke- als rechtspersonen zijn) en vennootschappen die worden aangemerkt als professionele marktpartij. Met de aanduiding «rechtspersoon of vennootschap» in de definitie van professionele marktpartij wordt zowel iedere in Nederland als iedere in het buitenland gangbare juridische entiteit bedoeld.

Op grond van onderdeel a van de definitie van professionele marktpartij wordt als zodanig aangemerkt een gekwalificeerde belegger als bedoeld in artikel 1:1. Voor de toelichting bij onderdeel a wordt verwezen naar de toelichting bij de definitie van gekwalificeerde belegger (onderdeel A1, onder h).

Onderdeel b is overgenomen uit artikel 1, onderdeel e, onder 4°, van de Vrijstellingsregeling Wtk 1992. Het onderdeel spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Onderdeel c biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur een andere persoon of vennootschap aan te wijzen als professionele marktpartij. Ten behoeve van de rechtszekerheid zal ook de lijst in deze algemene maatregel van bestuur een limitatieve opsomming bevatten. Voor de volledigheid wordt nogmaals benadrukt dat de definitie in zijn geheel – dus het deel van de definitie in de wet en het deel in de algemene maatregel van bestuur tezamen – alle onderdelen uit de Vrijstellingsregeling Wtk 1992 omvat. De onderdelen die in de toekomst waarschijnlijk geen of weinig aanpassing behoeven zullen op het niveau van de wet worden geregeld en de onderdelen die in de toekomst vermoedelijk vaker aanpassing behoeven, zullen in een algemene maatregel van bestuur worden opgenomen. Zo zullen bijvoorbeeld de in artikel 1, onderdeel e, onder 2° en 3°, van de Vrijstellingsregeling Wtk 1992 opgenomen marktpartijen bij algemene maatregel van bestuur als professionele marktpartij worden aangewezen.

o. Er zijn twee inhoudelijke wijzigingen aangebracht in de definitie van schadeverzekering. De eerste betreft de voorgestelde wijziging in onderdeel c om een financieel instrument in het geval dat dit kwalificeert als sommenverzekering niet aan te merken als schadeverzekering. Hierdoor vallen bedoelde financiële instrumenten niet onder de definitie van schadeverzekering en zijn bijvoorbeeld partijen bij derivatencontracten niet vergunningplichtig als verzekeraar.

De tweede voorgestelde inhoudelijke wijziging betreft de toevoeging van de zinsnede beginnende met «met dien verstande». Deze wijziging is aangebracht om duidelijk te maken dat de uitkeringsplicht het gevolg moet zijn van een onzeker voorval of een onzekere omstandigheid waardoor de verzekerde in zijn belangen wordt getroffen, wil een verzekering kwalificeren als schadeverzekering. Onder artikel 246 van het Wetboek van Koophandel was dit ook het geval, maar volgens de nieuwe definitie van verzekering in artikel 925 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is het voldoende dat bij het sluiten van de overeenkomst voor partijen geen zekerheid bestaat dat, wanneer of tot welk bedrag enige uitkering moet worden gedaan. Er is derhalve op grond van artikel 925 juncto artikel 944 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek ook sprake van schadeverzekering indien bij het sluiten van een overeenkomst geen zekerheid bestaat tot welk bedrag enige uitkering moet worden gedaan, zonder dat deze uitkeringsplicht afhankelijk wordt gesteld van een onzeker voorval of een onzekere omstandigheid waardoor de verzekerde in zijn belangen wordt getroffen. Dit zou een ongewenste uitbreiding van de toezichtwetgeving opleveren en daarom wordt met de toevoeging van genoemde zinsnede duidelijk gemaakt dat in dit wetsvoorstel de uitkeringsplicht het gevolg moet zijn van een onzeker voorval of een onzekere omstandigheid waardoor de verzekerde in zijn belangen wordt getroffen.

Verder is de structuur van de definitie gewijzigd om haar beter leesbaar te maken.

p. Om beter aan te sluiten bij de lagere regelgeving, besluiten en nadere regelingen wordt voorgesteld om de indeling van beleggingsdiensten uit de Nadere regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002 en de Nadere regeling prudentieel toezicht 2002 over te nemen. Dit biedt aan de AFM en de marktpartijen de duidelijkheid dat een vergunning op basis van artikel 1a:96 verleend kan worden voor één of meerdere specifieke in de definitie opgenomen beleggingsdiensten.

q. De wijziging in de definitie van verzekering betreft het herstel van een verschrijving.

A2

Met deze wijziging wordt bewerkstelligd dat deze wet, met uitzondering van het Algemeen deel, de hoofdstukken 5.1, 5.3, 5.5 en afdeling 5.4.2, ook niet van toepassing is op internationale publiekrechtelijke instellingen waarin of waaraan een of meer lidstaten deelnemen en op instellingen als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de richtlijn banken. Voorbeelden hiervan zijn instellingen van de Europese Unie en multilaterale ontwikkelingsbanken. De reden dat deze wet, met uitzondering van het Algemeen deel, de hiervoor genoemde hoofdstukken en afdeling, niet van toepassing is op bedoelde instellingen, is gelegen in het feit dat geen twijfel bestaat over de kredietwaardigheid van deze geldnemers.

A3

Met de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006 is de Ziekenfondswet ingetrokken. In artikel 2.1.2 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet is echter een bepaling opgenomen dat een rechtspersoon die voorafgaand aan het tijdstip van intrekking van de Ziekenfondswet werkzaam was als ziekenfonds, dan wel zijn rechtsopvolger onder algemene titel, de hoedanigheid van ziekenfonds behoudt ter zake van de afwikkeling van die wet.

In artikel 1:6, eerste lid, onderdeel c, is hieraan uitdrukking gegeven door ziekenfondsen op te nemen die overeenkomstig de Ziekenfondswet waren toegelaten. Deze rechtspersonen dienen niet als verzekeraar te worden aangemerkt.

A4

Onderlinge waarborgmaatschappijen waarop ingevolge artikel 1:6c en de daarop gegronde algemene maatregel van bestuur bepaalde ingevolge deze wet gestelde regels niet van toepassing zijn, worden in het register als bedoeld in artikel 1:93 opgenomen. Deze wijziging van de aanhef van dit artikel stemt overeen met het gegeven dat in dit register geen categorie van verzekeraars opgenomen wordt, maar individuele financiële ondernemingen. Zie ook de toelichting bij artikel 1:93 (onderdeel A37).

A5

In artikel 1:6e worden beleggingsinstellingen die deelnemingsrechten aan minder dan honderd personen of uitsluitend aan gekwalificeerde beleggers aanbieden en de daaraan verbonden beheerders en bewaarders uitgezonderd van de vergunningplicht en het lopend toezicht door DNB en de AFM op grond van de Delen Markttoegang financiële ondernemingen, Prudentieel toezicht financiële ondernemingen en Gedragstoezicht financiële ondernemingen. Deze beleggingsinstellingen en de daaraan verbonden beheerders en bewaarders vallen wel onder de reikwijdte van artikel 2:35 (het verbod op het gebruik van het woord «bank»), de hoofdstukken 5.1, 5.3, 5.4 en 5.5 en in die gevallen ook onder het Algemeen deel. Dit wordt in de aanhef van het eerste en tweede lid tot uitdrukking gebracht. Opgemerkt wordt dat alleen de zogenaamde closed-end beleggingsinstellingen wier deelnemingsrechten verhandelbaar zijn onder het bereik van hoofdstuk 5.1 vallen en dat in hoofdstuk 5.1 voor de prospectusplicht een soortgelijke vrijstelling is opgenomen.

Voor een toelichting op het honderd-persoonscriterium in het eerste lid, onderdeel a, wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1:6e in de vierde nota van wijziging (Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 19, blz. 383).

In het eerste lid, onderdeel b, is de term «professionele marktpartijen» die in de vierde nota van wijziging in artikel 1:6e werd gebruikt vervangen door de term «gekwalificeerde beleggers». Hiermee blijft de aansluiting bij het regime van hoofdstuk 5.1, waar de verhandelbare deelnemingsrechten in closed-end beleggingstellingen (effecten) ook onder vallen, gehandhaafd. Dit betreft geen inhoudelijke wijziging. Zie ook de toelichting op de definitie van gekwalificeerde belegger in artikel 1:1 (onderdeel A1, onder h).

De formulering van het tweede lid is vereenvoudigd ten opzichte van de versie in de vierde nota van wijziging en houdt geen inhoudelijke wijziging in. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat beheerders en bewaarders die aan meerdere beleggingsinstellingen zijn verbonden alleen zijn uitgezonderd van de vergunningplicht en het lopend toezicht voorzover het hun werkzaamheden ten behoeve van uitgezonderde beleggingsinstellingen betreft. Beheerders en bewaarders vallen uiteraard wel onder het toezicht voor het beheer van belegginginstellingen en de bewaring van activa van belegginginstellingen die deelnemingsrechten aanbieden aan meer dan honderd personen die geen gekwalificeerde belegger zijn.

In het derde lid wordt een nieuwe bepaling opgenomen. Dit lid zorgt ervoor dat aan de potentiële deelnemers bij het aanbod en bij het in het vooruitzichtstellen van het aanbod duidelijk wordt gemaakt dat er geen vergunningplicht is en dat de belegginginstelling niet onder de Delen Prudentieel toezicht financiële ondernemingen en Gedragstoezicht financiële ondernemingen valt. Beleggers worden op die manier in een vroeg stadium op de hoogte gesteld van het feit dat het (in het vooruitzicht gestelde) aanbod een beleggingsinstelling betreft die geen vergunning heeft en niet onder lopend toezicht staat.

Daarbij dient bedacht te worden dat een aanbod in een reclame-uiting of op internet per definitie aan meer dan honderd personen is gericht, zodat het wettelijk toezicht van toepassing is op de betreffende beleggingsinstelling. Het is wel mogelijk om in een reclame-uiting of op internet een aanbod in het vooruitzicht te stellen doch daarbij moet conform het derde lid worden vermeld dat de beleggingsinstelling als zodanig niet onder toezicht staat. Het derde lid is niet van toepassing op het (in het vooruitzicht stellen van een) aanbod van deelnemingsrechten die tevens kwalificeren als effecten. Het aanbieden van dit soort deelnemingsrechten valt geheel binnen de reikwijdte van de richtlijn prospectus die geen ruimte laat voor het stellen van deze eis.

In het vierde lid wordt de bepaling opgenomen die voorheen in artikel 1:6e, eerste lid, onderdeel b, was opgenomen. Daarbij wordt evenals in het derde lid vanwege de richtlijn prospectus een uitzondering gemaakt voor de deelnemingsrechten die tevens kwalificeren als effecten.

A6

In artikel 1:6f, derde lid, wordt artikel 4:46 toegevoegd omdat ook beleggingsinstellingen met zetel in een aangewezen staat dienen te beschikken over een website als bedoeld in artikel 4:46. Zie ook de wijziging van artikel 4:38, tweede lid (onderdeel D23). De verwijzing in artikel 1:6f, derde lid, naar artikel 1a:63, eerste lid, is overbodig omdat het begrip aangewezen staat in artikel 1:1 wordt gedefinieerd.

In artikel 1:6f wordt een vijfde lid opgenomen naar aanleiding van de vraag van de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van De Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie hoe de consequenties van het aanbieden van deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen worden gereguleerd (Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 32, blz. 38 en 39). Uit artikel 1a:62 volgt dat in Nederland deelnemingsrechten slechts mogen worden aangeboden indien de beheerder een vergunning heeft voor het beheren van beleggingsinstellingen of, indien het een beleggingsmaatschappij zonder aparte beheerder betreft, de beleggingsmaatschappij een vergunning heeft. In het lopend toezicht wordt daarbij aangesloten: onder lopend toezicht vallen de beleggingsinstellingen die deelnemingsrechten in Nederland aanbieden en de daaraan verbonden beheerders en bewaarders. Zie voor het prudentieel toezicht bijvoorbeeld de artikelen 2:78, eerste lid, en 2:80, eerste lid, en voor het gedragstoezicht artikel 4:1. Het zou echter denkbaar kunnen zijn dat wordt aangevoerd dat de vergunningplicht en het lopend toezicht niet meer van toepassing zijn omdat de deelnemingsrechten in het geheel niet meer in Nederland worden aangeboden door de beleggingsinstelling of haar beheerder (bijvoorbeeld omdat deelnemingsrechten niet meer worden aangeboden maar alleen nog worden ingekocht) terwijl de beleggingsinstelling zelf wel blijft voortbestaan. Een dergelijke beleggingsinstelling is uiteraard nog vergunningplichtig en staat onder lopend toezicht. Om misverstanden op dit punt te voorkomen wordt in het vijfde lid daarom geëxpliciteerd dat ook belegginginstellingen die de rechten van deelneming eenmaal in Nederland heeft aangeboden (waaronder ook het aanbieden door de beheerder valt) en de daaraan verbonden beheerders en bewaarders onder het toezicht (vergunningplicht en lopend toezicht) vallen. De Wft verschilt hierin overigens niet van de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb).

A7

Artikel 1:6g bepaalt welke beleggingsinstellingen niet onder de bij en krachtens de wet gestelde specifieke bepalingen ten aanzien van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) vallen. De richtlijn beleggingsinstellingen legt beperkingen op aan het beleggen en het aangaan van geldleningen door icbe’s. In verband daarmee is in artikel 2, eerste lid, vierde gedachtestreepje, van de richtlijn beleggingsinstellingen bepaald dat het regime van de richtlijn niet van toepassing dient te zijn op beleggingsinstellingen waarvan de beleggingen of leningen boven de beperkingen van de richtlijn uit kunnen gaan. In de vierde nota van wijziging was ten behoeve van de implementatie van deze bepaling nog voorzien in een grondslag voor een ministeriële regeling. In plaats daarvan wordt nu in onderdeel a de inhoud van de Regeling van de Minister van Financiën van 9 oktober 1990 tot uitvoering van artikel 7, onderdeel c, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Stcrt. 1990, 198) direct in de wet opgenomen. Onderdeel b bevat de bepaling die in de vierde nota van wijziging in de definitie van instelling voor collectieve belegging in effecten in artikel 1:1 was opgenomen. Omdat dit voorschrift, dat dient ter implementatie van artikel 1, vierde lid, van de richtlijn beleggingsdiensten, een reikwijdte bepaling behelst, wordt het hier opgenomen.

Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat op grond van dit artikel alleen de specifieke bepalingen ten aanzien van icbe’s niet van toepassing zijn op de in dit artikel bedoelde beleggingsinstellingen. De bij en krachtens de wet gestelde bepalingen die betrekking hebben op alle beleggingsinstellingen gelden wel voor deze beleggingsinstellingen, uiteraard met inachtneming van artikel 1:6e.

A8

De in artikel 1:6h bedoelde bedrijfstakpensioenfondsen, ondernemingspensioenfondsen, ondernemingsspaarfondsen en beroepspensioenfondsen alsmede de aan deze fondsen verbonden vermogensbeheerders vallen onder het bereik van het Deel Gedragstoezicht financiële markten, zodat het Algemeen deel ook op hen van toepassing dient te zijn. Dit wordt door middel van de aanpassing van artikel 1:6h geregeld.

A9

De wijziging van het opschrift betreft het herstel van een verschrijving.

A10

De wijziging van het opschrift betreft het herstel van een verschrijving.

A11

De wijziging van het opschrift betreft het herstel van een verschrijving.

A12

In de voorgestelde bepaling wordt nauwer aangesloten bij de formulering van artikel 4, tweede lid, van de Vrijstellingsregeling Wfd. Met artikel 1:6 o wordt beoogd ten aanzien van het gedragstoezicht op verzekeringsbemiddeling en herverzekeringsbemiddeling de Wft dezelfde reikwijdte te geven als in de Wfd via de Vrijstellingsregeling Wfd wordt bepaald.

A13 tot en met A18

Met deze aanpassingen wordt bewerkstelligd dat de in de artikelen 1:7 tot en met 1:12 opgenomen bepalingen betreffende toezichthouders en de thans in hoofdstuk 1.2 opgenomen bepalingen ter zake van de rekening en verantwoording door toezichthouders worden ondergebracht in één hoofdstuk onder het opschrift «Toezichthouders». Om de toegankelijkheid van de (nieuwe) afdeling 1.2.1 (Algemene bepalingen) te vergroten, wordt deze afdeling onderverdeeld in paragrafen.

A19

Artikel 1:23 wordt op één punt gewijzigd. In het vijfde lid is de mogelijkheid gecreëerd om bij algemene maatregel van bestuur een uitzondering te maken op de imperatieve kostendoorberekening van het eerste lid.

Deze mogelijkheid wordt op niveau van algemene maatregel van bestuur ingevuld door een hardheidsclausule. De hardheidsclausule beoogt ruimte te creëren om in een uitzonderlijk geval de kosten voor een eenmalige toezichthandeling niet individueel aan de verzoekende financiële onderneming door te berekenen. De kosten worden in dat geval via het exploitatiesaldo verrekend. Het profijtbeginsel staat voorop, maar desondanks moet er ruimte zijn om, als het echt nodig is, af te wijken teneinde de kostendoorberekening reëel en rechtvaardig te laten zijn. Een goed functionerend stelsel van financiële markten met voldoende concurrentie en voldoende stabiliteit is daarmee gediend.

Het gebruik van een hardheidsclausule is in algemene zin aan bezwaren onderhevig. Voor het effect dat met de voorgestelde bepaling beoogd wordt is echter alleen een hardheidsclausule toereikend. De situaties en de ondernemingen waarvoor een uitzondering gemaakt zal moeten worden zijn namelijk onvoorzienbaar. In het ene geval zal het gaan om een startende onderneming die belemmerd wordt in de toetreding tot de markt, in het andere geval om een bestaande onderneming die niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor bepaalde (extra) toezichtinspanningen, en in weer een ander geval om een andere situatie waarin kostendoorberekening onbillijk zou uitpakken. Deze onvoorzienbaarheid maakt een ontheffingsregeling of een vrijstellingsregeling ongeschikt.

Het opnemen van een hardheidsclausule vormt geen breuk met de keuze om de voorheen bestaande kostenregelingen neutraal om te zetten. Een soortgelijke bepaling heeft namelijk in de kostenregeling DNB Wet toezicht kredietwezen 1992 gestaan. Die hardheidsclausule is in de praktijk weliswaar een verwaarloosbaar aantal keer gebruikt, maar de aanwezigheid wordt toch op prijs gesteld door zowel toezichthouder als marktpartijen.

Gelet op de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de systematiek van het kostenverhaal, ligt het in de rede dat de toezichthouder de hardheidsclausule met terughoudendheid toepast.

A20

Artikel 1:25 betreft een harmonisatie van de bestaande afzonderlijke artikelen in de diverse financiële toezichtwetten (vgl. artikelen 48a Wte 1995, 90a Wtk 1992, 188a Wtv 1993, 93a Wtn, 33a Wtb). Een inhoudelijke wijziging ten opzichte van de bestaande bepalingen is niet beoogd. Om die reden wordt in artikel 1:25, zevende lid, opgenomen dat titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing is met betrekking tot de in dat artikel bedoelde gegevens of inlichtingen die de minister of de in zijn opdracht werkende derde onder zich heeft.

A21

In artikel 1:31, vierde lid, werd verwezen naar de artikelen 1a:121 en 1a:24. In deze artikelen is echter slechts opgenomen wanneer de AFM niet instemt met het desbetreffende voornemen van een financiële onderneming. Duidelijker is om te verwijzen naar de artikelen 1a:119 en 1:124. In deze artikelen is bepaald dat bepaalde handelingen niet mogen worden uitgevoerd zonder instemming van de AFM. Naast de artikelen 1a:119 en 1a:124, dient ook artikel 1a:127 worden opgenomen. Dit artikel betreft een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 1a:93 of 1a:62, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor beleggingsdiensten te verlenen. Hiertoe is de instemming van de AFM vereist.

Naast deze artikelen dient ook de melding van een wijziging van gegevens die is opgenomen in artikel 4:26 te worden gemeld aan de AFM. In dat kader zal de AFM in voorkomend geval ook de financiële positie moeten beoordelen en zal de AFM advies moeten vragen aan DNB.

A22

Artikel 1:35 dient ook betrekking te hebben op de andere samenwerkings- en informatie-uitwisselingsartikelen in deze paragraaf. Ook op grond van die andere artikelen moet de toezichthouder immers inlichtingen kunnen inwinnen. Daarom wordt voorgesteld dit in de tekst van het eerste lid tot uitdrukking te brengen door te verwijzen naar «deze paragraaf».

A23

In dit artikel wordt artikel 7 van de verzekeringsgroeprichtlijn1 geïmplementeerd.

In dit artikel is artikel 69h van de Wtv 1993 ten dele verwerkt, namelijk voorzover artikel 1:33 niet reeds daarin voorziet. Laatstgenoemd artikel behelst de algemene samenwerkingsbepaling. Die samenwerkingsbepaling volstaat evenwel niet. Immers, indien levensverzekeraars of schadeverzekeraars met zetel in verschillende lidstaten met elkaar verbonden zijn, verstrekken de toezichthouder of toezichthoudende instanties op de betrokken levensverzekeraars of schadeverzekeraars niet alleen elkaar op verzoek alle voor het toezicht relevante informatie die de uitoefening van het aanvullende toezicht mogelijk maakt, maar dienen zij bovendien elkaar eigener beweging essentiële informatie te verstrekken. Het moet dan natuurlijk wel gaan om informatie die essentieel is voor het door die toezichthoudende instanties uit te oefenen toezicht. Dit geldt ook indien deze levensverzekeraars of schadeverzekeraars verbonden zijn met kredietinstellingen of beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat. Hierin voorziet het onderhavige artikel.

Het tweede lid wijkt af van artikel 69h, tweede lid, van de Wtv 1993 omdat het prudentiële toezicht uitsluitend een taak is van DNB. Er is dan ook geen rekening gehouden met informatie-uitwisseling met de AFM.

A24

De tweede volzin van artikel 1:37a, eerste lid, kan vervallen omdat de toezichthouder altijd de mogelijkheid heeft om bij de verificatie door de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat aanwezig te zijn. Deze mogelijkheid behoeft daarom – net als in de in artikel 1:37, tweede lid, geregelde situatie – niet uitdrukkelijk in de wet te worden opgenomen (vgl. Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 19, blz. 403).

A25

In artikel 1:38, eerste lid, wordt de zinsnede «een beheerder, beleggingsonderneming» vervangen door: een beheerder van eeninstelling voor collectieve belegging in effecten met zetel in een andere lidstaat, een beleggingsonderneming. Daarnaast wordt een nieuw lid toegevoegd aan het voorgestelde artikel 1:38. De strekking ervan is om gelijk aan artikel 21 van de Wfd ook aan bemiddelaars in verzekeringen, herverzekeringbemiddelaars en de in dit lid bedoelde andere financiëledienstverleners met zetel in een andere lidstaat een zogeheten transactieverbod te kunnen opleggen wanneer een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift is overtreden. Een transactieverbod kan evenwel niet worden opgelegd dan nadat een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:58 is gegeven en de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de onderneming haar zetel heeft daarvan in kennis is gesteld. De overige wijzigingen in artikel 1:38 betreffen tekstuele verbeteringen.

A26

Dit onderdeel behelst de toevoeging van een nieuw (derde) lid aan artikel 1:58. Met voorgestelde bepaling en de toevoeging van een nieuw tweede lid aan artikel 5:25 wordt tot uiting gebracht dat een aanwijzing door de toezichthouder niet kan worden aangewend om contractuele relaties tussen de persoon aan wie de aanwijzing wordt gegeven en anderen aan te tasten. De bevoegdheid tot het geven van een aanwijzing strekt er namelijk enkel toe om een persoon die een bij of krachtens de Wft gegeven bepaling heeft overtreden te corrigeren. De aanwijzing is een reparatoire sanctie die is gericht op het beëindigen of ongedaan maken van een overtreding van een publiekrechtelijk voorschrift dan wel het voorkomen van herhaling ervan. De aanwijzing kan derhalve geen gebod bevatten voor een financiële onderneming om overeenkomsten te (laten) wijzigen die met individuele cliënten zijn gesloten onder overtreding door de financiële onderneming van een op grond van de wet gegeven bepaling. Ook indien een uitgevende instelling bijvoorbeeld effecten heeft uitgeven terwijl daarvoor in strijd met de wet geen goedgekeurd prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld, kan de uitgevende instelling in een aanwijzing geen gebod worden opgelegd om «kopers» van die effecten de mogelijkheid te bieden hun koopovereenkomsten te heroverwegen. De in artikel 1:8 neergelegde algemene doelstelling van het wetsvoorstel om cliënten zorgvuldig te behandelen reikt immers niet zover dat een individuele cliënt door een toezichthouder via een aanwijzing dient te worden beschermd wanneer een persoon waarmee de individuele cliënt een contractuele relatie heeft een ingevolge de wet gegeven voorschrift heeft overtreden. Deze opvatting is in overeenstemming met de bestaande jurisprudentie (zie o.a. voorzieningenrechter Rb. Rotterdam 5 april 2005, JOR 2005/126 en 28 januari 2005, JOR 2005/68). Dit laat onverlet dat een individuele cliënt in een voorkomend geval gebruik kan maken van de mogelijkheden die het civiele recht biedt zoals schadevergoeding en ontbinding, uiteraard onverminderd het bepaalde in het voorgestelde artikel 1.6p.

A27

In artikel 1:59a, eerste lid, werd verwezen naar artikel 1a:122. Deze verwijzing kan vervallen. Artikel 1a:122 betreft het geval waarin een bemiddelaar in verzekeringen met zetel in Nederland voornemens is in een andere lidstaat zijn diensten te verlenen. De bemiddelaar in verzekeringen behoeft hiertoe – anders dan de financiële ondernemingen met een voornemen als bedoeld in de overige artikelen waarnaar in artikel 1:59a, eerste lid, wordt verwezen – geen instemming van de toezichthouder. Voor het voornemen van een financiële onderneming als bedoeld in de artikelen 1a:104, 1a:109, 1a:114, 1a:115 en 1a:127 is wel instemming van de toezichthouder vereist. Een verwijzing naar deze artikelen dient dan ook aan artikel 1:59a, eerste lid, te worden toegevoegd. Aangezien enkele artikelen, waarnaar in artikel 1:59a, eerste lid, wordt verwezen, betrekking hebben op het voornemen van een financiële ondernemingfinanciële diensten te verlenen in een andere lidstaat, is de in artikel 1:59a, eerste lid, gehanteerde terminologie daarop aangepast. Naast voorgaande wijzigingen is in artikel 1:59a, eerste lid, een tekstuele verbetering aangebracht.

Tot slot voor wat betreft de wijziging van artikel 1:59a, tweede lid, het volgende. DNB toetst het voornemen van een verzekeraar als bedoeld in de artikelen 1a:112, eerste lid, en 1a:117, eerste lid, onder meer op betrouwbaarheid of deskundigheid van een dagelijkse beleidsbepaler of van de vertegenwoordiger van de aanvrager en niet op betrouwbaarheid of deskundigheid van een persoon die onderdeel is van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van die verzekeraar (zie artikel 1a:113, eerste lid en 1a:117, derde lid). Om die reden wordt de in artikel 1:59a, tweede lid, gehanteerde terminologie overeenkomstig aangepast.

A28

Deze wijziging betreft het herstel van een foutieve verwijzing.

A29

De eerste wijziging in artikel 1:77, eerste lid, onderdeel d, betreft het herstel van een verschrijving. Daarnaast is de toezichthouder door middel van aanpassing van artikel 1:77, eerste lid, in staat gesteld om vertrouwelijke gegevens te verstrekken aan de Nederlandse Zorgautoriteit. De AFM, DNB en de Nederlandse Zorgautoriteit hebben elk hun eigen specifieke taken ten aanzien van eenzelfde groep ondertoezichtgestelden. Voor een goede en efficiënte uitoefening van het toezicht moet de uitwisseling van, ook vertrouwelijke, informatie mogelijk zijn. Deze wijziging creëert de mogelijkheid voor de AFM en DNB om ook deze vertrouwelijke gegevens aan de Nederlandse Zorgautoriteit te verstrekken. De Nederlandse Zorgautoriteit is reeds op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg bevoegd informatie aan hen te verstrekken. Om de informatie-uitwisseling vorm te geven hebben zowel DNB als de AFM met de Nederlandse Zorgautoriteit een convenant gesloten.

Ten overvloede wordt hier opgemerkt dat DNB, de Nederlandse Zorgautoriteit en ook het College zorgverzekeringen, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, afspraken kunnen maken met het oog op een effectieve en efficiënte besluitvorming over de wijze van behandeling van aangelegenheden van wederzijds belang en het verzamelen van informatie ten behoeve daarvan. Deze mogelijkheid was in de huidige wetgeving expliciet opgenomen in artikel 10b van de Wtv 1993. Dit artikel is van kracht geworden bij inwerkingtreding van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet. Het is niet nodig om dit artikel op te nemen in deze wet. Het is voldoende te bepalen dat de AFM en DNB vertrouwelijke gegevens aan de Nederlandse Zorgautoriteit kunnen verstrekken.

De overige wijzigingen in artikel 1:77, eerste lid, betreffen redactionele aanpassingen.

A30

Artikel 1:78 wordt enkel redactioneel aangepast. De verwijzingen in het artikel naar de artikelen 1:38, 1:39, 1:48 en 4:4 zijn nader gepreciseerd.

A31

In artikel 1:79 is «onderneming» vervangen door «persoon». Met deze wijziging is beoogd om een zo ruim mogelijk toepassingsbereik te geven aan dit artikel. De term «onderneming» gaf reeds aan dat dit artikel een ruimer bereik heeft dan alleen de «financiële onderneming», dit wordt met het gebruik van de term «persoon» verder verduidelijkt.

A32

Evenals in artikel 1:79 is in artikel 1:80 «onderneming» vervangen door «persoon».

A33

Artikel 1:81 wordt op een drietal punten gewijzigd. In de eerste plaats wordt voorgesteld de vroegtijdige automatische publicatie van boetes te beperken tot overtredingen die voldoende «zwaar» zijn. In de tweede plaats wordt in het tweede en derde lid de ruimte voor de betrokken persoon gecreëerd om een voorlopige voorziening te vragen om de publicatie tegen te houden. Ten derde regelt artikel 1:81 niet langer de publicatie van de last onder dwangsom. Deze regeling is opgenomen in een apart artikel 1:81b.

Het eerste lid van artikel 1:81 bepaalt dat een drietal categorieën bestuurlijke boetes na de bekendmaking openbaar worden gemaakt. De eerste categorie haakt aan bij de overtredingen die ook in artikel 1:78 worden genoemd, de verbodsbepalingen en overtreding van de artikelen 1:38, tweede lid, 1:39, tweede lid, 1:48, eerste lid, of 4:4, eerste lid. De tweede categorie overtredingen sluit aan bij de categorisering van de bestuurlijke boetes in de algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 1:63, eerste lid. De bestuurlijke boetes die worden opgelegd voor overtredingen die beboetbaar zijn gesteld met tariefnummer 4 of 5, moeten na bekendmaking aan de betrokken persoon – veelal een financiële onderneming – worden gepubliceerd door de toezichthouder. De derde categorie benoemt vervolgens enkele relevante bepalingen die onder meer zien op de zorgvuldige dienstverlening, maar die niet onder de eerste twee categorieën vallen.

In het tweede en derde lid van artikel 1:81 wordt vervolgens ruimte gecreëerd voor een voorlopige voorzieningsprocedure. Deze wordt mogelijk door het creëren van een vijf dagen termijn (artikel 1:81, tweede lid), gedurende welke termijn de toezichthouder niet overgaat tot publicatie. De betrokken persoon kan, na het aantekenen van bezwaar tegen het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete, de bestuursrechter in voorlopige voorziening verzoeken de publicatie op te schorten. Voorts bepaalt het artikel dat de toezichthouder de publicatie van de bestuurlijke boete opschort, zo lang er nog geen uitspraak is gedaan in de voorlopige voorziening procedure (artikel 1:81, derde lid).

Afsluitend bepaalt het vierde lid van artikel 1:81 dat de openbaarmaking van het besluit achterwege blijft indien dit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet. Deze uitzondering is ongewijzigd overgenomen uit de eerdere redactie van artikel 1:81.

Het instrument van de vroegtijdige automatische publicatie op basis van artikel 1:81 wordt door de voorgestelde redactie meer toegespitst, doordat deze voorbehouden wordt voor specifieke gevallen. Alleen de gevallen die hebben geleid tot een ernstige inbreuk op de financiële toezichtwetgeving (of een specifiek genoemd belang hebben geschaad) kunnen de basis vormen voor een vroegtijdige automatische publicatie van de bestuurlijke boete.

De wettelijke regeling bepaalt zo duidelijk bij welke overtredingen de bestuurlijke boetes automatisch en in een vroeg stadium dient te geschieden. In deze gevallen prevaleert, uitzonderlijke gevallen daargelaten, het belang van de publicatie boven dat van de betrokken persoon (veelal een financiële onderneming). Van een uitzonderlijk geval zal alleen sprake zijn indien de voorzieningenrechter meent dat de toezichthouder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de tenzij-clausule. Uiteraard zal een publicatie ook achterwege blijven indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat de boete redelijkerwijs niet door de toezichthouder opgelegd had mogen worden.

A34

Met dit onderdeel worden drie artikelen ingevoegd: 1:81a, 1:81b en 1:81c. Deze artikelen worden als volgt toegelicht.

Artikel 1:81a

Op basis van dit artikel zullen alle besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke boete openbaar worden gemaakt, ná het doorlopen van een eventuele bezwaar- en beroepsfase.

Op basis van dit artikel zullen overigens ook de bestuurlijke boetes die reeds op basis van artikel 1:81 zijn gepubliceerd, nogmaals, openbaar worden gemaakt. Het ligt voor de hand dat de toezichthouder de eerdere publicatie vermeldt bij de publicatie op basis van dit artikel. Dit geldt eveneens wanneer er voor eenzelfde feit om een andere reden een publicatie is gedaan. Deze situatie kan zich voordoen bij een openbare waarschuwing en bij een eerdere publicatie van een last onder dwangsom. Deze beide maatregelen van de toezichthouder kunnen immers opgevolgd worden door het opleggen van een bestuurlijke boete, die vroeg (artikel 1:81) en/of laat (artikel 1:81a) wordt gepubliceerd.

Evenals in artikel 1:81, is in artikel 1:81a een «tenzij-bepaling» opgenomen. Indien de openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet dan blijft deze achterwege.

Artikel 1:81b

Het eerste lid van artikel 1:81b vervangt het tweede lid van artikel 1:81 en regelt de publicatie van een last onder dwangsom. Deze publicatie vindt automatisch plaats indien de dwangsom wordt verbeurd, tenzij de openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van de Wft.

Bij het opleggen van een last onder dwangsom zal de betrokken persoon een periode gegund moeten worden om de overtreding te beëindigen. De dwangsom zal dan niet worden verbeurd, zodat ook geen publicatie plaatsvindt.

Indien de betrokken persoon de last betwist, en de handeling niet wenst te beëindigen, maar wel de publicatie wenst te voorkomen, dan kan hij bezwaar maken tegen het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom. Hangende dit bezwaar kan de betrokken persoon op basis van artikel 8:81 van de Awb in een voorlopige voorziening de bestuursrechter verzoeken de publicatie op te schorten. Het tweede lid van artikel 1:81b voorziet voor dat geval in een schorsing van de uitvoering van het besluit totdat er een uitspraak is van de voorzieningenrechter.

Op deze plaats wordt nogmaals benadrukt dat de publicatie van de last onder dwangsom in de praktijk een zeer belangrijke rol kan vervullen bij de vervulling van de doelstellingen van de publicatiebepalingen in de Wft: het waarschuwen. Dit komt bij de publicatie van de last onder dwangsom in het bijzonder naar voren. Immers, bij het opleggen van een last onder dwangsom tracht de toezichthouder eerst de gewenste situatie te bewerkstelligen – en wel op korte termijn. Indien hieraan geen gehoor wordt gegeven dan kan dit zo spoedig als mogelijk gepubliceerd worden. Het is duidelijk dat het wenselijk is dat het niet opvolgen van een last zo spoedig mogelijk naar buiten wordt gebracht.

Artikel 1:81c

Bij de publicatie op basis van de artikelen 1:78, 1:81, 1:81a en 1:81b wordt in alle gevallen een voorlopige voorziening geopend of de publicatie wordt opgeschort tot het besluit rechtens onaantastbaar is geworden. Niet in alle gevallen kan er echter worden gewacht met de publicatie. In bijzondere gevallen zal onmiddellijke publicatie, vanwege de belangen die dit wetsvoorstel beoogt te beschermen, noodzakelijk zijn. Artikel 1:80, derde lid, voorziet hierin voor de openbare waarschuwing op basis van artikel 1:78. Artikel 1:81c voorziet in deze behoefte voor de publicaties op basis van de artikelen 1:81, 1:81a en 1:81b.

A35

Deze wijzigingen betreffen het herstel van een verschrijving.

A36

Deze wijziging betreft een redactionele aanpassing.

A37

In artikel 1:93 is ter verduidelijking een onderverdeling gemaakt met betrekking tot de gegevens die in het register moeten worden opgenomen. In het tweede lid worden de financiële ondernemingen genoemd die op grond van de Wft financiële activiteiten mogen uitoefenen, bijvoorbeeld op basis van een vergunning of ontheffing. Ingevolge het tweede lid moeten ook financiële markten in het register worden opgenomen. In het tweede lid worden echter geen specifieke gegevens genoemd die de toezichthouder met betrekking tot een financiële onderneming in het register moet opnemen.

In het derde lid is dit wel het geval. Hierin zijn bijvoorbeeld bepaalde adresgegevens opgenomen.

In het tweede lid, onderdeel a, onder 12°, is een verwijzing naar artikel 1:6c opgenomen. Zoals in de toelichting bij artikel 1:6c is bepaald, zijn op verzekeraars die behoren tot één van de in dat artikel opgenomen categorieën, bepaalde ingevolge deze wet gestelde regels niet van toepassing. Financiële ondernemingen die behoren tot één van deze categorieën dienen in het register te worden opgenomen.

Het tweede lid, onderdeel a, onder 10°, betreft een verwijzing naar de zogenaamde verbonden bemiddelaars als bedoeld in artikel 1a:78, tweede lid, onderdeel b.

In het tweede lid, onderdeel b, is aan artikel 5:27 toegevoegd dat het slechts het tweede lid van deze bepaling betreft. In artikel 5:27, eerste lid, wordt de mogelijkheid geopend om bij ministeriële regeling een vrijstelling van artikel 5:26, eerste lid, te regelen. Deze ministeriele regeling wordt echter niet in het register opgenomen. In het tweede lid, onderdeel b, dient daarom alleen naar het tweede lid te worden verwezen.

Op grond van het derde lid, onderdeel h, moet de toezichthouder de financiële producten ten aanzien waarvan de financieledienstverlener diensten mag verlenen, alsmede de aard van de desbetreffende financiële diensten opnemen in het register.

Deze gegevens dienen op grond van de bepalingen in hoofdstuk 1a:2, bij de aanvraag van een vergunning aan de toezichthouder te worden overgelegd. Bovendien moeten deze gegevens aan de toezichthouder worden gemeld wanneer er sprake is van een wijziging in de gegevens genoemd in artikel 2:57, derde lid of artikel 4:26, derde lid.

A38

Dit artikel wordt ingevoegd in verband met de mogelijkheid die is opgenomen in de definitie van het begrip gekwalificeerde belegger in artikel 1:1 dat bepaalde natuurlijke personen en kleine ondernemingen onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels worden aangemerkt als gekwalificeerde belegger indien zij op eigen verzoek door de AFM zijn geregistreerd als gekwalificeerde belegger. Dit artikel stond voorheen in artikel 5:3, derde tot en met zesde lid, en geldt ter vervanging van artikel 4, derde lid, van de Wte 1995 en artikel 1f, tweede tot en met vierde lid, van de Vrijstellingsregeling Wte 1995.

De volgende personen kunnen inzage verkrijgen in het register van gekwalificeerde beleggers. Uitgevende instellingen (zoals gedefinieerd in artikel 1:1) en beheerders, beleggingsinstellingen (in verband met artikel 1:6e). Omdat gekwalificeerde beleggers ook professionele marktpartij zijn in de zin van onderdeel a, van de (gewijzigde) definitie van professionele marktpartij in artikel 1:1 krijgen ook tussenpersonen als bedoeld in artikel 4:3, eerste lid, en degenen die voornemens zijn in de uitoefening van een bedrijf opvorderbare gelden aan te trekken of ter beschikking te stellen inzage in het register.

Deel Markttoegang financiële ondernemingen

B1 en B2

De opname van de verwijzing naar artikel 1a:65, vierde lid, in de artikelen 1a:2 en 1a:2a betreft het herstel van omissies.

B3 t/m B9, B11 t/m B15, B17, B18, B21, B22, B25, B27, B29, B30 en B32

In de bepalingen waar de vergunningeisen worden gesteld wordt verwezen naar de eisen die tijdens lopend toezicht worden gesteld. Die lopend-toezicht-eisen worden uitgewerkt in algemene maatregelen van bestuur. Bij het redigeren van de verwijzingen in het Deel Markttoegang financiële ondernemingen was rekening gehouden met de mogelijkheid dat in de uitwerking in de algemene maatregelen van bestuur de inhoud van een eis verschilt al naar gelang deze als vergunningeis dan wel als lopendtoezichteis wordt gesteld. Bij het schrijven van de algemene maatregelen van bestuur bleek evenwel dat het niet nodig was dergelijke verschillen op te nemen. Nu aan een nuancering op het niveau van de algemene maatregelen van bestuur geen behoefte blijkt te bestaan, is het niet nodig om op het niveau van de wetsartikelen met een dergelijke nuancering rekening te houden. Dit heeft tot gevolg dat de tweede volzin die in het eerste lid van een aantal artikelen was opgenomen, kan vervallen. Hiermee hangt weer samen dat het woord «in» telkens wordt vervangen door «ingevolge».

Voorts zijn in deze artikelen enkele redactionele verbeteringen aangebracht.

B10

In dit artikel wordt een verschrijving hersteld.

B10a

De vergunningplicht, bedoeld in het eerste lid van artikel 1a:24, is niet van toepassing op waarborg- en garantiefondsen waarop artikel 2:28a van toepassing is. Overigens kunnen de fondsen die prefereren als verzekeraar te opereren en aan de criteria voor verzekeren voldoen, gewoon een vergunning aanvragen. Voor verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2:28a (onderdeel C5).

B11

In dit artikel worden naast de algemene wijzigingen, hierboven toegelicht, twee leden ingevoegd, die zien op de situatie waarin een gekwalificeerde deelneming in de aanvrager van een verzekeraarsvergunning wordt gehouden op het moment van de aanvraag. DNB verleent de vergunning eerst dan, indien de deelnemer een verklaring van geen bezwaar heeft verkregen. De leden zijn overgenomen uit artikel 1a:11, zoals gewijzigd bij de vijfde nota van wijziging.

B16

In onderdeel b werd ten onrechte verwezen naar een afdeling waarin het lopend toezicht is geregeld. Deze verwijzing wordt vervangen door een verwijzing naar de relevante afdeling in het Deel Markttoegang financiële ondernemingen.

B19

In onderdeel a wordt voorgesteld het begrip «daartoe» weg te laten, omdat het ten onrechte de reikwijdte van de vergunning in zou kunnen perken tot het aanbieden van deelnemingsrechten.

In onderdeel b wordt voorgesteld de eerder niet uit artikel 14a Wtb overgenomen ontheffingsbevoegdheid in de wet op te nemen. In tegenstelling tot wat bij de oorspronkelijke toelichting van artikel 1a:62 is aangegeven, blijkt de toezichthouder in de praktijk toch gebruik te maken van de ontheffingsbevoegdheid.

B20, B23, B24, B26

Deze onderdelen betreffen redactionele verbeteringen.

B28

In artikel 1a: 82 werd ten onrechte verwezen naar artikel 1a:80, eerst lid. Bedoeld was te verwijzen naar de bepaling waarin de vergunningeisen zijn opgenomen.

B29

Naast de ook in andere bepalingen aangebrachte wijzigingen, is in artikel 1a:86 nog een wijziging aangebracht. Ten onrechte was niet de vergunningeis van het beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering opgenomen.

B31

Onderdeel a betreft een redactionele verbetering. Onderdeel b betreft reparatie van een omissie. Ten onrechte was de uit artikel 7, tweede lid, onderdeel f, van de Wte 1995 afkomstige uitzondering op de vergunningplicht niet opgenomen.

B33

De toevoeging in de aanhef verduidelijkt dat de in artikel 1a:102, eerst lid, geformuleerde eisen aanvullend zijn ten opzichte van de reguliere vergunningseisen zoals die in de verschillende artikelen waarnaar verwezen wordt zijn geformuleerd.

Met de wijziging van het eerste lid, onderdelen a en c, wordt beoogd de tekst en toelichting wat betreft reikwijdte met elkaar in overeenstemming te brengen. De reikwijdte was in de vierde nota van wijziging te beperkt omschreven. In artikel 4:5 wordt dezelfde wijziging voorgesteld.

In het vierde lid wordt de bevoegdheid tot intrekking van de aanwijzing van de Minister van Financiën geregeld. Een aanwijzing kan (gedeeltelijk) worden ingetrokken als niet meer aan de eisen voor aanwijzing wordt voldaan.

Voor de duidelijkheid wordt hier nog opgemerkt dat bij de juridische fusie van twee of meer aangesloten ondernemingen, de verkrijgende rechtspersoon als nieuwe aangesloten onderneming wordt beschouwd als bedoeld in het tweede lid van artikel 1a:102. Een aanmelding op basis van artikel 4:5, tweede lid, volstaat dan.

B34, B35, B37, B38, B40–B45

In deze artikelen wordt telkens dezelfde redactionele verbetering aangebracht.

B36, B39

In deze artikelen wordt telkens dezelfde redactionele verbetering aangebracht.

B46

In artikel 1a:127 komt het tweede lid te vervallen. In dit lid werd artikel 1a:124, derde lid van overeenkomstige toepassing verklaard. Deze verklaring van overeenkomstige toepassing stamt nog uit de tijd dat in de voorloper van 1a:124, derde lid, was geregeld dat een beleggingsonderneming na het intrekken van de toestemming onmiddellijk moet stoppen met haar activiteiten. Dit is nu in artikel 1:59a, eerste lid, laatste volzin, geregeld.

Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen

C1

Met deze wijziging wordt dit artikel in overeenstemming gebracht met andere artikelen in dit wetsvoorstel. In dit wetsvoorstel wordt bepaald dat de Minister van Financiën de staten aanwijst die geacht worden voldoende toezicht uit te oefenen op financiële ondernemingen (zie bijvoorbeeld de artikelen 1a:5 en 1a:7 (clearinginstellingen), de artikelen 1a:48 en 1a:50 (natura-uitvaartverzekeraars) en artikel 1a:63 (beleggingsinstellingen)). In artikel 2:4 werd bepaald dat bedoelde staten bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen, hetgeen niet overeenkomt met de andere artikelen in dit wetsvoorstel. Met deze voorgestelde wijziging wordt dit hersteld.

Als aanvulling op de toelichting wordt opgemerkt dat het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen niet van toepassing is indien opvorderbare gelden worden aangetrokken als gevolg van het aanbieden van geldmarktinstrumenten met een looptijd van minder dan 12 maanden die tevens kwalificeren als «effecten». Bedoelde geldmarkinstrumenten worden in artikel 5:1a uitgezonderd van hetgeen in hoofdstuk 5.1 met betrekking tot effecten is bepaald. Indien opvorderbare gelden worden aangetrokken als gevolg van het aanbieden van deze effecten, dan gebeurt dit dus in overeenstemming (want niet in strijd) met hoofdstuk 5.1 en is – als voldaan wordt aan de voorwaarden die worden genoemd in artikel 2:4 – het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen niet van toepassing.

C2

Dit voorgestelde artikel bevat de mogelijkheid om bij ministeriële regeling voor beheerders, beleggingsinstellingen, beleggingsondernemingen en bewaarders vrijstelling te regelen van regels die bij of krachtens dit deel zijn gesteld. Deze mogelijkheid vloeit voort uit de artikelen 14 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb) en 10 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) waarin een vrijstellingsmogelijkheid is opgenomen. In de Wtb en de Wte 1995 is het lopend toezicht aan de vergunningplicht gekoppeld. In dit wetsvoorstel is het lopend toezicht losgekoppeld van de vergunningplicht waardoor een aparte vrijstellingsmogelijkheid moet worden opgenomen in het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen en in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen (verwezen wordt naar artikel 4:7).

C3

De belangrijkste voorgestelde wijziging in onderdeel a betreft het opnemen van artikel 1a:12. Indien een onderneming als bedoeld in artikel 2:5 voornemens is beleggingsdiensten in Nederland te verrichten is het namelijk van belang dat haar werkzaamheden voor zowel de toepassing van artikel 1a:11 als 1a:12 worden aangemerkt als het uitoefenen van het bedrijf van bank.

De andere in onderdeel a voorgestelde wijziging behoeft geen toelichting. Er wordt slechts een punt vervangen door een puntkomma in het zinsdeel beginnende met «kan een vergunning aanvragen bij De Nederlandsche Bank».

De onder b voorgestelde wijzigingen worden doorgevoerd, omdat is gebleken dat het voor ondernemingen met een vergunning op grond van artikel 2:5 belangrijk is dat afdeling 1a.3.2 en artikel 2:307 van toepassing zijn. In een aantal lidstaten is het voor vergelijkbare ondernemingen mogelijk om een vergunning te verkrijgen, waarmee in andere landen van de Europese Economische Ruimte door middel van dienstverrichting of vanuit een bijkantoor werkzaamheden kunnen worden verricht die onder de richtlijn banken vallen. Hieruit kan worden afgeleid dat de richtlijn banken op dit punt toch ruimer wordt geïnterpreteerd dan in eerste instantie in het kader van dit wetsvoorstel was aangenomen, waardoor het, met het oog op een gelijk speelveld, niet langer bezwaarlijk wordt geacht ondernemingen die een vergunning op grond van artikel 2:5 hebben verkregen deze mogelijkheid te geven. Dit wordt bewerkstelligd door het schrappen van de uitzondering van afdeling 1a.3.2. Hiermee wordt tevens voorkomen dat de administratieve lasten onnodig stijgen, aangezien ondernemingen door schrapping van de uitzondering in iedere lidstaat actief kunnen zijn zonder in die lidstaat opnieuw een vergunning aan te hoeven vragen.

Voor het schrappen van de uitzondering van artikel 2:307 gelden vergelijkbare redenen. Indien een onderneming die een vergunning heeft verkregen op grond van artikel 2:5 een dochteronderneming is van een Nederlandse kredietinstelling, kan zij door het schrappen van de uitzondering mee worden genomen in het prudentiële toezicht op geconsolideerde basis op de moederonderneming. Indien de onderneming die een vergunning heeft verkregen op grond van artikel 2:5 de moederonderneming is van een of meer kredietinstellingen of financiële instellingen, kunnen door schrapping van de uitzondering de betreffende dochterondernemingen worden meegenomen in het prudentiële toezicht op geconsolideerde basis op die moederonderneming. Hierdoor worden nalevingskosten en administratieve lasten beperkt.

Voor de duidelijkheid wordt benadrukt dat wel als voorwaarde geldt dat de moederonderneming moet vallen onder de definities die worden gehanteerd in artikel 2:5, eerste lid, om haar dochterondernemingen te kunnen meenemen in het geconsolideerde toezicht. Dit betekent dat een onderneming met zetel in Nederland die belegt in de aandelen van werkmaatschappijen, bijvoorbeeld een holding, met als doel om een concern aan te sturen en niet zozeer om belangen in werkmaatschappijen te hebben, niet wordt geacht «zijn bedrijf te maken van» het ter beschikking krijgen van opvorderbare gelden en het voor eigen rekening verrichten van beleggingen en derhalve niet in aanmerking komt voor een vrijwillige bankvergunning op grond van artikel 2:5; zij kan derhalve haar dochterondernemingen niet meenemen in het geconsolideerde toezicht.

C4

De onder a voorgestelde wijziging betreft het feit dat de zinsnede «of vanuit» kan vervallen omdat in dit artikel «in Nederland» mede de betekenis «vanuit Nederland» heeft. Een onderneming met zetel of bijkantoor in Nederland trekt namelijk ook opvorderbare gelden in Nederland aan indien zij vanuit de vestiging in Nederland de opvorderbare gelden aantrekt van wederpartijen in het buitenland. Voor een uitgebreide toelichting op dit punt zij verwezen naar de toelichting bij artikel 2:7 (Kamerstukken II 2004/05, 29 708, nr. 10, blz. 201 en 202). Indien de partij waarvan opvorderbare gelden wordt aangetrokken zich in Nederland bevindt is ongeacht de plaats waar de partij die de opvorderbare gelden aantrekt zich bevindt, sprake van het aantrekken van gelden in Nederland.

De voorgestelde wijziging onder b betreft het vervallen van artikel 2:28, tweede lid, onderdeel d. Dit onderdeel kan vervallen omdat in artikel 1:2 van dit wetsvoorstel wordt bepaald dat deze wet, met uitzondering van een aantal hoofdstukken en een afdeling, niet van toepassing is op onder meer de internationale publiekrechtelijke instellingen waarin of waaraan een of meer lidstaten deelnemen. Het verbod van 2:28 is derhalve niet van toepassing op deze ondernemingen, waardoor onderdeel d in het tweede lid overbodig is.

De overige voorgestelde wijzigingen in onderdeel b betreffen redactionele wijzigingen als gevolg van het vervallen van onderdeel d in het tweede lid.

In aanvulling op de toelichting bij artikel 2:28, eerste lid, wordt benadrukt dat degene die de opvorderbare gelden in de uitoefening van een bedrijf aantrekt of ter beschikking verkrijgt, het verbod van 2:28 overtreedt. De zinsnede «ter beschikking hebben» is opgenomen omdat «het ter beschikking verkrijgen» van gelden een enkele kortstondige gebeurtenis is, waarvan later niet altijd duidelijk is op welk moment deze heeft plaatsgevonden. Van het ter beschikking hebben van gelden in de zin van dit artikel is sprake zolang degene die de gelden heeft aangetrokken dan wel ter beschikking heeft verkregen een terugbetalingsverplichting heeft jegens degene van wie de gelden zijn aangetrokken dan wel ter beschikking zijn verkregen. Dit is een doorlopende gebeurtenis waardoor de toezichthouder makkelijker kan optreden.

In aanvulling op de toelichting bij artikel 2:28, tweede lid, onderdeel e (Kamerstukken II 2004/05, 29 708, nr. 19, blz. 481) wordt vermeld dat een beleggingsobject in bepaalde gevallen kan kwalificeren als opvorderbaar geld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een beleggingsobject waarbij de consument wordt gegarandeerd dat hij al dan niet op termijn minimaal (een deel van) het aankoopbedrag terug kan ontvangen. Voorts wordt in aanvulling op dit onderdeel opgemerkt dat het verbod van het eerste lid niet van toepassing is indien opvorderbare gelden worden aangetrokken als gevolg van het aanbieden van geldmarktinstrumenten met een looptijd van minder dan 12 maanden die tevens kwalificeren als «effecten». Bedoelde geldmarktinstrumenten worden in artikel 5:1a uitgezonderd van hetgeen in hoofdstuk 5.1 met betrekking tot effecten is bepaald. Indien opvorderbare gelden worden aangetrokken als gevolg van het aanbieden van deze effecten, dan gebeurt dit dus in overeenstemming (want niet in strijd) met hoofdstuk 5.1 en is het verbod van het eerste lid niet van toepassing.

C5

In Nederland opereren sinds jaar en dag waarborgfondsen en garantiefondsen. De waarborg- en garantiefondsen waarop wordt gedoeld in deze bepaling, gaan overeenkomsten aan tot het bieden van waarborgen voor een premie. Daarvoor houden zij kapitaal aan. Bij waarborgen kan worden gedacht aan het garant staan door een dergelijk fonds ten behoeve van een bepaalde instelling jegens een bank zodat de instelling een financiering kan verkrijgen en daar aldus profijt van heeft. Ook kan worden gedacht aan het compenseren (al dan niet in natura) van schade ten gevolge van een zaak of dienst die niet aan de overeenkomst beantwoordt. Tevens kan worden gedacht aan een personeelsfonds dat tegen een beperkte bijdrage bepaalde waarborgen biedt aan personeel van een onderneming. De waarborg- en garantiefondsen waarop hier wordt gedoeld hebben niet tot doel het maken van winst; het betreft dan ook veelal stichtingen. Indien een fonds wel het maken van winst tot doel heeft en aan de criteria voor verzekeren voldoet, is sprake van een schadeverzekeraar in de zin van de wet en dient aan het in deze wet bepaalde ten aanzien van schadeverzekeraars te worden voldaan.

Vanwege het specifieke karakter van waarborg- en garantiefondsen, hun bijzondere doelstelling en maatschappelijke rol, is het wenselijk om een eigen regime voor deze fondsen in de wet op te nemen. Onder de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (Wtv 1993) heeft De Nederlandsche Bank (DNB) de bevoegdheid om vast te stellen of een handeling of een samenstel van handelingen al dan niet de uitoefening van het schadeverzekeringsbedrijf vormt. Onder de Wtv 1993 kan DNB een fonds daarom afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval als verzekeraar aanmerken. De belangrijkste activiteit van waarborg- en garantiefondsen, het bieden van waarborgen en garanties, heeft immers raakvlakken met verzekeren. Dit kan betekenen dat zij aan de definitie van schadeverzekeraar voldoen.

Onder het regime dat met deze bepaling wordt voorgesteld, is sprake van een algemene verbodsbepaling voor het optreden als waarborg- of garantiefonds. Voor twee categorieën fondsen wordt een wettelijke uitzondering geregeld.

Het tweede lid, onderdeel a, van dit artikel ziet op de situatie waarin er sprake van is dat een fonds onder een vorm van toezicht van de overheid staat of een beroep kan doen op een van overheidswege verstrekte garantie. Een voorbeeld hiervan is de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen die de Nationale Hypotheek Garantie verstrekt. Er is door het overheidstoezicht of de garantie van overheidswege sprake van een grote mate van zekerheid voor de consument dat het fonds aan zijn verplichtingen jegens de consument zal kunnen voldoen. Met deze vrijstelling wordt voorkomen dat een dergelijk fonds desondanks verplicht onder verzekeringstoezicht komt te staan.

Het tweede lid, onderdeel b, van dit artikel ziet op de situatie waarin sprake is van het aanbieden van waarborgen binnen een beperkte kring. De ratio van dit onderdeel is dat als een dergelijk fonds aan een beperkte kring van natuurlijke personen waarborgen biedt, deze personen voldoende op de hoogte zijn van de aard van het fonds (als niet onder toezicht staande instelling). Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een personeelsfonds. Deze reden ligt ook (mede) ten grondslag aan de beperking in de wet van de reikwijdte van het prudentieel toezicht ten opzichte van personen binnen besloten kring.

Naast de in het tweede lid opgenomen uitzonderingen is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen om bij ministeriële regeling vrijstelling te regelen van het verbod uit het eerste lid. Het is de bedoeling om ook waarborg- en garantiefondsen die niet voldoen aan het tweede lid, onderdeel a of b, vrij te stellen indien zij aan bepaalde kenmerken voldoen, en onder voorwaarden ter bescherming van de consument. Een dergelijke ministeriële regeling heeft als voordeel dat zij ruimte biedt om rekening te houden met het feit dat fondsen in diverse modaliteiten voorkomen. Bij voorwaarden ter bescherming van de consument, die met een dergelijk fonds van doen heeft, kan worden gedacht aan een verplichte mededeling aan de consument dat een fonds geen vergunning heeft van DNB en niet onder toezicht van DNB staat. De in het tweede lid vrijgestelde categorieën hebben als kenmerk dat de consument erop kan vertrouwen dat het fonds aan zijn verplichtingen zal voldoen (onderdeel a), althans dat de consument voldoende op de hoogte is van de status van het fonds (onderdeel b).

Aangezien fondsen in diverse modaliteiten voorkomen, is het denkbaar dat er fondsen zijn die ook buiten de bij ministeriële regeling geregelde vrijstelling vallen, terwijl dit niet wenselijk wordt geacht. Voor deze gevallen wordt in het vierde lid een ontheffingsmogelijkheid voorgesteld. Ingevolge het vierde lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld betreffende de voorwaarden waaronder DNB kan besluiten een ontheffing te verlenen, alsmede de voorwaarden die aan een ontheffing kunnen worden verbonden.

Dat bepaalde fondsen voldoen aan de eisen van een van de vrijstellingen neemt niet weg, dat een fonds zich in de markt wellicht liever manifesteert als een verzekeraar die over een vergunning beschikt en onder toezicht staat. Het beschikken over een vergunning brengt immers reputatiewinst mee. Het beschikken over een vergunning wekt vertrouwen bij consumenten en andere marktpartijen in deze onderneming. Het spreekt voor zich dat de mogelijkheid een vergunning aan te vragen alleen bestaat voor fondsen waarvan de activiteiten binnen het schadeverzekeringsbegrip vallen.

De zinsnede «die niet beschikt over een vergunning van De Nederlandsche Bank of van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat voor het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar» is opgenomen om tot uitdrukking te brengen dat de uitzonderingsbepaling in dit artikel niet is geschreven voor een onderneming die al een vergunning voor het bedrijf van schadeverzekeraar heeft.

C6

Het vierde lid van artikel 2:45 wordt aangepast om aan te sluiten bij de formulering van soortgelijke artikelen die bepaalde artikelen van overeenkomstige toepassing verklaren. De financiële ondernemingen waarop dit lid van toepassing is, zijn in het meervoud opgenomen. Verder is de formulering aangepast zodat duidelijker is dat deze bepaling alleen van toepassing is indien de rechten van deelneming in Nederland door de beleggingsinstelling of haar beheerder worden aangeboden.

C7

De formulering is aangepast zodat duidelijker is dat deze artikelen alleen van toepassing zijn indien de rechten van deelneming in Nederland door de beleggingsinstelling of haar beheerder worden aangeboden.

C8

In artikel 2:57, tweede lid, werd deels hetzelfde bepaald als in artikel 2:57, eerste lid. Beoogd was en is in het eerste lid te bepalen dat van de daar genoemde wijzigingen in gegevens kennis moet worden gegeven aan De Nederlandsche Bank, en in het tweede lid te bepalen dat daarenboven van bepaalde wijzigingen kennis moet worden gegeven aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de financiële onderneming haar bedrijf uitoefent. Het tweede lid ging evenwel verder, en bepaalde tevens dat van die wijzigingen kennis moet worden gegeven aan De Nederlandsche Bank. Dat was al bepaald in het eerste lid. Het tweede lid is aangepast in dier voege dat alleen wordt bepaald dat ook de toezichthoudende instanties van de desbetreffende andere lidstaten moeten worden geïnformeerd. Een inhoudelijke wijziging is hiermee niet beoogd.

C9

Artikel 2:64 van het wetsvoorstel bepaalt dat een verzekeraar geen ander bedrijf mag uitoefenen dan het bedrijf waarvoor hij een vergunning heeft. Tot het schadeverzekeringsbedrijf of het levensverzekeringsbedrijf dat de verzekeraar mag uitoefenen worden ook handelsactiviteiten die daaruit voortvloeien gerekend. Dit bleek echter onvoldoende uit het oorspronkelijk voorgestelde artikel 2:64, eerste lid.

De norm uit het artikel is gebaseerd op de artikelen 6, onderdeel b, van de richtlijn levensverzekeraars en 8, eerste lid, onderdeel b, van de eerste richtlijn schadeverzekeraars. De bedoeling van deze richtlijnartikelen is volgens twee arresten van het Hof van Justitie1 onder meer dat de belangen van de verzekerden niet geschaad worden doordat de soliditeit van een verzekeraar in gevaar komt door het uitoefenen van een bedrijf dat vreemd is aan het verzekeringsbedrijf. In het artikel wordt de door het Hof van Justitie gegeven uitleg van de richtlijnartikelen gevolgd.

Een verzekeraar kan vanzelfsprekend verzekeringsactiviteiten uitoefenen, waartoe ook het aanbieden van hypotheken behoort. Een verzekeraar moet immers verkregen gelden ook kunnen uitzetten.

Daarnaast zijn handelsactiviteiten van een verzekeraar die voortvloeien uit het verzekeringsbedrijf en die de belangen van de verzekerden niet schaden, ook toegestaan. De wijziging in het eerste lid verduidelijkt deze bedoeling.

Hoewel het niet mogelijk is voor alle gevallen aan te geven of aan de genoemde criteria is voldaan, is hier in ieder geval sprake van bij onderstaande praktijkvoorbeelden.

Bemiddeling door verzekeraars is een voorbeeld van een nevenactiviteit van een verzekeraar die wel mag worden uitgeoefend door een verzekeraar. Deze handelsactiviteit is gekoppeld aan het verzekeringsbedrijf doordat verzekeraars die niet actief zijn in alle branches door middel van bemiddeling wel een totaalpakket aan verzekeringen kunnen leveren aan toekomstige polishouders en aan aspirant-polishouders die alleen verzekeringen willen afsluiten in branches waar de verzekeraar geen vergunning voor heeft. Dit geldt ook voor het bemiddelen in bancaire producten, zodat een verzekeraar ook een totaalpakket aan financiële producten kan leveren.

Een ander voorbeeld van een toegestaan nevenbedrijf is het aanbrengen van polishouders bij bijvoorbeeld een beleggingsinstelling in het kader van het sluiten van verzekeringen. In dit geval kan een verzekeraar een aspirant polishouder doorverwijzen naar een beleggingsinstelling als een beleggingsinstelling beter bij de wensen van deze klant aansluit dan een verzekering. Ook bij dit voorbeeld kan de verzekeraar streven naar het leveren van een totaalpakket in het kader van zijn verzekeringsbedrijf.

Bij deze voorbeelden zijn er geen noemenswaardige prudentiële risico’s die de soliditeit van de verzekeraar in gevaar kunnen brengen of de belangen van verzekerden kunnen schaden.

Indien in de toekomst blijkt dat deze regeling van het toegestane nevenbedrijf uit de pas loopt met de praktijk in andere lidstaten zou dit aanleiding kunnen zijn om het toegestane nevenbedrijf nader te bezien.

C10

De formulering is aangepast zodat duidelijker is dat deze artikelen alleen van toepassing zijn indien de rechten van deelneming in Nederland door de beleggingsinstelling of haar beheerder worden aangeboden.

C11

De in het vierde lid van artikel 2:78 opgenomen eis geldt niet in alle gevallen. Daarom wordt voorgesteld dit lid aan te passen, waardoor in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2:78, derde lid, materieel zowel artikel 69 van de Wtv 1993 als het Besluit van 25 april 1994 houdende ontheffing van de verplichting te beschikken over het minimum bedrag van het garantiefonds voor levensverzekeraars (Stb. 1994, 317) kunnen worden verwerkt. Daarmee wordt tevens artikel 3, punt 5, van de richtlijn levensverzekering geïmplementeerd. Voorts kan in die algemene maatregel van bestuur artikel 195 van de Wtv 1993 worden verwerkt, waarmee artikel 30, tweede en derde lid, van de richtlijn schadeverzekering is geïmplementeerd.

C12

De voorgestelde wijzigingen betreffen redactionele verbeteringen.

C13

Met de onder a voorgestelde wijzigingen wordt bewerkstelligd dat de artikelen 2:82 en 2:88 in hun geheel niet van toepassing zijn op de aangesloten banken. De centrale kredietinstelling oefent controle uit op de solvabiliteit en de liquiditeit van de aangesloten banken (artikel 2:143, eerste lid, aanhef) en DNB oefent toezicht op geconsolideerde basis uit op de centrale kredietinstelling en de aangesloten banken (artikel 2:143, eerste lid, onderdeel c). De aangesloten banken behoeven individueel niet te voldoen aan de regels met betrekking tot de solvabiliteit en de liquiditeit. Het past dan niet de aangesloten banken desondanks te verplichten om op individuele basis aan DNB mede te delen dat zij voorzien dat hun solvabiliteit (artikel 2:82, vijfde lid) of liquiditeit (artikel 2:88, derde lid) niet voldoet of zal voldoen aan de regels gesteld bij of krachtens de artikelen 2:82 en 2:88. Om deze mededelingsplicht te laten vervallen, wordt voorgesteld de in het eerste lid, aanhef, opgenomen uitzonderingen niet op te nemen.

De onder c voorgestelde wijziging bewerkstelligt dat in artikel 2:143, tweede lid, de artikelen waarnaar in artikel 1a:11, eerste lid en in artikel 1a:12, eerste lid, wordt verwezen afzonderlijk worden opgenomen. De reden hiervoor is om duidelijk tot uitdrukking te brengen dat DNB deze artikelen zowel bij het verlenen van de vergunning aan de aangesloten banken als tijdens het lopend toezicht op de aangesloten banken geheel of gedeeltelijk buiten toepassing kan laten. Het betreft de artikelen 2:36, 2:37, 2:43, 2:44, 2:47, 2:78, 4:14, 4:87 en 4:88. De artikelen 2:38, 2:45, 2:46, 2:82 en 2:88 zijn reeds in artikel 2:143, eerste lid, opgenomen en hoeven derhalve niet nogmaals in het tweede lid te worden genoemd.

In artikel 2:143, derde lid, onderdeel d, wordt bepaald dat de aangesloten banken de staten moeten indienen bij de centrale kredietinstelling. De aangesloten banken hoeven de staten niet te verstrekken aan DNB. Om deze reden wordt met de voorgestelde wijziging in onderdeel c tevens een verwijzing naar artikel 2:98 opgenomen in artikel 2:143, tweede lid.

Tevens komt met de voorgestelde wijziging in onderdeel c, de verwijzing naar artikel 1a:10 te vervallen in het tweede lid. Het verbod uit dit artikel geldt voor iedere bank, dus ook voor de bij een centrale kredietinstelling aangesloten banken.

De voorgestelde wijzigingen onder b en d bewerkstelligen dat de groep banken die is aangesloten bij de centrale kredietinstelling, in artikel 2:143 consequent wordt aangeduid met «de aangesloten banken».

C14

In het kader van het Project Vereenvoudiging Vergunningen is voorgesteld de instemmingvereisten voor verzekeraars voor overboeking en voor de omzetting van de rechtsvorm af te schaffen. Dat leidt ertoe dat de afdelingen 2.5.2 en 2.5.3 vervallen, omdat de bepalingen in die afdelingen niet worden vereist door Europese richtlijnen, de bepalingen niet noodzakelijk zijn uit prudentieel oogpunt en hiermee een reductie kan worden bereikt van administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Ingevolge het oorspronkelijk voorgestelde artikel 2:164 van afdeling 2.5.2 moesten verzekeraars met zetel in Nederland instemming verkrijgen van DNB voor het omzetten van de rechtsvorm. Dit instemmingvereiste was niet gebaseerd op internationale verplichtingen. Een omzetting van de rechtsvorm kan zijn van een NV naar een onderlinge waarborgmaatschappij of andersom. In beide gevallen blijft de verzekeringsovereenkomst bij dezelfde verzekeraar blijft en verandert alleen de rechtsvorm. Dit heeft dus geen gevolgen voor de soliditeit van de verzekeraar.

Voor wat betreft schadeverzekeringen is er daarnaast voor de verzekerde meestal ook de mogelijkheid om zonder verliezen de verzekering op te zeggen en bij een andere verzekeraar een nieuwe verzekering af te sluiten.

Op grond van de oorspronkelijk voorgestelde artikelen 2:165 tot en met 2:166a van afdeling 2.5.3 moest door de daar omschreven verzekeraars instemming worden gevraagd aan degenen die rechten kunnen ontlenen aan de verzekeringsovereenkomsten indien sprake is van overboeking van verzekeringsovereenkomsten. Deze instemmingvereisten waren ook niet gebaseerd op internationale verplichtingen.

Bij de overboeking van verzekeringsovereenkomsten van een vestiging in een lidstaat naar een vestiging in een andere staat van de verzekeraar blijft de verzekeringsovereenkomst bij dezelfde verzekeraar. Dit heeft dus geen gevolgen voor de soliditeit van de verzekeraar. Daarnaast is de overboeking in de praktijk een puur administratieve handeling.

Ook voor wat betreft de overboeking geldt voor de schadeverzekeringsovereenkomsten dat de verzekerde meestal zonder verliezen de verzekering kan opzeggen en bij een andere verzekeraar kan afsluiten.

C15

In de vijfde nota van wijziging is in de artikelen 2:295, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, 2:296 en 2:298, tweede lid, «crediteuren» vervangen door depositohouders. Hierbij is abusievelijk geen rekening gehouden met crediteur enkelvoud.

C16

De tekst van dit artikel is meer in lijn gebracht met die van artikel 2:327, eerste lid. De tekst is evenwel niet gelijkluidend, omdat er geen behoefte is aan nadere regels met betrekking tot de berekening van de aangepaste solvabiliteit.

C17

De tekst van dit artikel is meer in lijn gebracht met die van artikel 2:327, eerste lid. De tekst is evenwel niet gelijkluidend, omdat er geen behoefte is aan nadere regels met betrekking tot de berekening van de aangepaste solvabiliteit.

Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen

D1

In onderdeel a van artikel 4:1 worden de financiële instellingen, kredietinstellingen en verzekeraars niet meer afzonderlijk genoemd omdat zij door de wijziging van de term «financiëledienstverlener» in artikel 1:1 (zie onderdeel A1, onder g) onder deze term vallen. Daarnaast is in onderdeel a een verwijzing naar de verklaring van ondertoezichtstelling van financiële instellingen op grond van artikel 2:138 opgenomen. Dit betreft het herstel van een omissie. In onderdeel b is de formulering verbeterd. Onderdeel c is ongewijzigd ten opzichte van de tekst van de vierde nota van wijziging.

D2

De wijziging van artikel 4:2, tweede lid, betreft een verduidelijking. Inhoudelijk blijft de bepaling onveranderd.

D2a

Het nieuwe artikel 4:2a zorgt ervoor dat het bepaalde in dit deel met betrekking tot het aanbieden van schadeverzekeringen niet van toepassing is op waarborg- en garantiefondsen waarop artikel 2:28a van toepassing is. Voor verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2:28a (onderdeel C5).

D3

De Autoriteit Financiële Markten heeft op grond van artikel 4:4 de mogelijkheid om een activiteitenverbod op te leggen aan financiële ondernemingen die geen door de AFM verleende vergunning hebben. Deze bepaling is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die op grond van wederzijdse erkenning (het zgn. Europees paspoort) in Nederland financiële diensten verlenen. Aan hen kan immers op grond van artikel 1:38, tweede lid, een verbod worden opgelegd om nieuwe overeenkomsten te sluiten. Door middel van de voorgestelde wijziging wordt beter tot uitdrukking gebracht dat artikel 4:4 niet van toepassing is op de Europese paspoorthouders. Clearinginstellingen, natura-uitvaartverzekeraars en beleggingsinstellingen met zetel in een lidstaat die tevens een aangewezen staat is, zijn geen houders van een Europees paspoort en aan hen kan wel op grond van dit artikel een activiteitenverbod worden opgelegd.

D4

Op grond van artikel 1a:102, vierde lid, kan de Minister van Financiën het eerste lid van dat artikel van toepassing verklaren op financiële ondernemingen die een door De Nederlandsche Bank (DNB) verleende vergunning hebben. Door opname van de formulering «het verlenen van financiële diensten, met uitzondering van het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling» en «de rechtspersoon, bedoeld in artikel 1a:102, vierde lid» in artikel 4:5, eerste lid, wordt ook wat de activiteiten van die financiële ondernemingen betreft het handelen en nalaten van de aangesloten onderneming toegerekend aan een dergelijke onderneming. Door toevoeging in het tweede lid van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 1a:102, vierde lid, komt op een dergelijke financiële onderneming tevens de verplichting te rusten om de (beëindiging van de) aansluiting van een onderneming te melden aan de AFM.

De wijziging in het tweede lid van de verwijzing naar de aangesloten onderneming als bedoeld in artikel 1a:102, eerste of tweede lid, betreft het herstel van een verschrijving.

D5

Van de mogelijkheid om bij ministeriële regeling vrijstelling te regelen van het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen was afdeling 4.2.5 uitgezonderd omdat de richtlijn verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten1 geen ruimte laat voor vrijstelling. Bij het opstellen van de Vrijstellingsregeling Wfd is gebleken dat toch behoefte bestaat aan de mogelijkheid tot vrijstelling van alle regels in het gedragsdomein, waaronder afdeling 4.2.5. Vrijstelling van afdeling 4.2.5 zal uiteraard alleen worden verleend indien het diensten betreft die niet onder de richtlijn verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten vallen. Opgemerkt wordt dat de verkoop op afstand van die diensten onder het regime voor verkoop op afstand van Titel 9A van afdeling 1 van Boek 7 van het BW kan vallen.

D6

In het eerste lid van artikel 4:8 worden de financiële ondernemingen die in Nederland financiële diensten mogen verlenen op grond van een Europees paspoort of vanwege het feit dat zij hun zetel hebben in een aangewezen staat van de toepassing van afdeling 4.2.1 uitgezonderd. In verband met de wijziging van de term «financiëledienstverlener» in artikel 1:1 (zie onderdeel A1, onder g) wordt de uitzondering van de ondernemingen die in de vierde nota van wijziging in het eerste lid, onderdelen e en g tot en met i, waren opgenomen in onderdeel e geherformuleerd. Het betreft financiëledienstverleners met zetel in een andere lidstaat of in een aangewezen staat die het bedrijf van financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar uitoefenen. Zij staan voor de aspecten die in afdeling 4.2.1 worden geregeld onder toezicht van de (lid)staat van herkomst. Hiermee wordt artikel 13, tweede lid, van de Wet financiële dienstverlening (Wfd) overgenomen.

In het toegevoegde derde lid worden de financiëledienstverleners die voor de uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling of verzekeraar dan wel financiële instelling een door DNB verleende vergunning of verklaring van ondertoezichtstelling hebben uitgezonderd van de regels met betrekking tot de deskundigheid van de personen die het dagelijks beleid bepalen, de betrouwbaarheid en de integriteit. Deze financiële ondernemingen dienen op grond van de artikelen 2:36 tot en met 2:40, 2:42 en 2:138, zesde lid, aan regels met betrekking tot deskundigheid, betrouwbaarheid en integriteit te voldoen en staan daarvoor onder toezicht van DNB. Hiermee wordt artikel 14, tweede lid, van de Wfd overgenomen. Artikel 4:9, tweede lid, (artikel 27, tweede lid, van de Wfd) is wel op deze financiëledienstverleners van toepassing. Dit betreft de vakbekwaamheid van de werknemers en andere natuurlijke personen die zich onder verantwoordelijkheid van de financiëledienstverlener rechtstreeks bezig houden met het verlenen van financiële diensten.

D7

In het tweede lid van artikel 4:9 wordt artikel 27, tweede lid, van de Wfd overgenomen. In dit lid is de zorgplicht opgenomen voor financiëledienstverleners met betrekking tot de vakinhoudelijke bekwaamheid van hun werknemers of andere natuurlijke personen die onder hun verantwoordelijkheid financiële diensten verlenen, zoals uitzendkrachten en gedetacheerden. De wijziging van «financiëledienstverlener, financiële instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling heeft, kredietinstelling of verzekeraar» in«financiëledienstverlener» hangt samen met de gewijzigde definitie van financiëledienstverlener. De reikwijdte van artikel 27, tweede lid, van de Wfd blijft hiermee gehandhaafd (zie ook Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 19, blz. 498). Daarnaast is «ieder ander» vervangen door «andere natuurlijke personen». Hiermee is geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van artikel 27, tweede lid, van de Wfd beoogd. Evenals voor het verlenen van financiële diensten met betrekking tot verzekeringen wordt in het tweede lid geëxpliciteerd dat het bij herverzekeringsbemiddelen gaat om de het verlenen van diensten aan cliënten. Voor herverzekeringsbemiddelaars vloeit deze eis voort uit artikel 4, eerste lid, van de richtlijn verzekeringsbemiddeling.1

De term «deskundigheid» is vervangen door «vakbekwaamheid». Dit ter onderscheiding van de deskundigheidseisen van artikel 4:9, eerste lid, en uit oogpunt van consistentie met de tweede volzin van artikel 4:9, tweede lid, waarin ook de term «vakbekwaamheid» wordt gebruikt. Ook dit betreft geen inhoudelijke wijziging.

De samenvoeging van het oude derde en vierde lid in het gewijzigde derde lid is van technische aard. De onderwerpen die op grond van dit lid bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld, komen overeen met de voorschriften met betrekking tot vakbekwaamheid die thans op grond van het Besluit financiële dienstverlening (Bfd) van toepassing zijn.

Opgemerkt wordt dat de vrijstellingen van de vakbekwaamheidseisen voor – kort gezegd – het adviseren over financiële instrumenten anders dan in het kader van levensverzekeringen en financiële diensten met betrekking tot betaalrekeningen en eenvoudige spaarrekeningen van de artikelen 21, eerste lid, en 26d van de Vrijstellingsregeling Wfd ook onder dit wetsvoorstel in een vrijstellingsregeling zullen worden geregeld.

D8

In artikel 4:12 worden financiële ondernemingen van de toepassing van bepalingen in afdeling 4.2.2 uitgezonderd vanwege het feit dat zij over een Europees paspoort beschikken, hun zetel hebben in een aangewezen staat of voor de betreffende aspecten onder toezicht staan van DNB. In dit artikel worden de artikelen 13, tweede lid, en 14, tweede lid, van de Wfd en 24 van de Vrijstellingsregeling Wfd overgenomen.

In het eerste en tweede lid worden de Europese paspoorthouders en de financiële ondernemingen met zetel in een aangewezen staat uitgezonderd van de bepalingen met betrekking tot waarborgen voor het toezicht, inrichting van de bedrijfsvoering en adequate behandeling van klachten.

In verband met de wijziging van de term «financiëledienstverlener» wordt de uitzondering van de ondernemingen die in de vierde nota van wijziging in het tweede lid, onderdelen b tot en met e, waren opgenomen in het gewijzigde tweede lid, aanhef en onderdeel b, uitgebreid en geherformuleerd. Het betreft financiëledienstverleners met zetel in een andere lidstaat of in een aangewezen staat die het bedrijf van financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar uitoefenen. Door de wijziging van de term financiëledienstverlener zouden zij niet alleen onder artikel 4:17, maar ook onder artikel 4:13 komen te vallen.

De wijziging van het vierde lid (voorheen derde lid) betreft het herstel van een foute verwijzing.

Voor financiëledienstverleners die voor de uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling of verzekeraar dan wel financiële instelling een door DNB verleende vergunning of verklaring van ondertoezichtstelling hebben zijn in de artikelen 2:44 en 2:138, zesde lid, al waarborgen voor het toezicht neergelegd. Zij worden daarom in het toegevoegde vijfde lid uitgezonderd van artikel 4:13.

D9

In artikel 4:14, derde lid, is de grondslag voor het stellen van regels met betrekking tot de gedragsaspecten van de beheerste bedrijfsvoering beperkt tot clearinginstellingen. Om tot uitdrukking te brengen dat de ten aanzien van financiële instellingen, kredietinstellingen en verzekeraars te stellen regels met betrekking tot de gedragsaspecten zullen overeenkomen met de regels die op grond van artikel 28, tweede lid, van de Wfd voor het verlenen van financiële diensten zijn gesteld wordt de grondslag voor die regels opgenomen in het nieuwe derde lid van artikel 4:15 (zie onderdeel D10).

D10

Door de wijziging van de definitie van financiëledienstverlener in artikel 1:1 (zie onderdeel A1, onder g) vallen ook degenen die het bedrijf van financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar uitoefenen onder de term «financiëledienstverlener». Die financiële ondernemingen zijn ingevolge het in artikel 2:45 bepaalde al gehouden hun bedrijfsvoering zodanig in te richten dat een beheerste en integere uitoefening van het bedrijf gewaarborgd is en staan wat de algemene en integriteitsaspecten van de inrichting van de bedrijfsvoering betreft onder toezicht van DNB, zodat zij in het eerste lid van die norm worden uitgezonderd. De ingevolge het tweede lid, onderdeel b, conform de artikelen 28, tweede lid, van de Wfd en 14 en 15 van het Bfd te stellen regels gelden wél voor financiëledienstverleners die het bedrijf van financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar uitoefenen. Dit wordt in het nieuwe derde lid tot uitdrukking gebracht.

D11

Door de wijziging van de term «financiëledienstverlener» in artikel 1:1 vallen financiële instellingen, kredietinstellingen en verzekeraar onder de term «financiëledienstverlener» zodat deze financiële ondernemingen niet afzonderlijk hoeven te worden genoemd in de aanhef van het eerste lid van artikel 4:17.

In het tweede lid van artikel 4:17 wordt de uitzondering op de verplichte aansluiting bij een erkende geschilleninstantie voor beleggingsondernemingen uitgebreid tot het adviseren over financiële instrumenten. Hiermee wordt de reikwijdte van de verplichtingen van de Wte 1995 gehandhaafd (zie ook Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 19, blz. 507 en 508).

In de algemene maatregel van bestuur op grond van het derde lid zullen de artikelen 53 tot en met 58 van het Bfd worden overgenomen. Deze artikelen hebben niet alleen betrekking op de erkenning van geschilleninstanties maar ook op de behandeling van geschillen door erkende geschilleninstanties en de door erkende geschilleninstanties aan onze Minister te verstrekken informatie. Door middel van de wijziging in het derde lid van artikel 4:17 wordt een grondslag voor die bepalingen gecreëerd.

D12

In artikel 5 van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf (Wtn) is geregeld dat voor de toepassing van die wet en de daarop berustende bepalingen het sluiten van overeenkomsten die strekken tot fondsvorming ter voldoening van de verzorging van de uitvaart van de mens als uitoefening van het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf worden beschouwd, indien deze overeenkomsten worden aangegaan door verzekeraars en voor deze verzekeraars geen beleggingsrisico inhouden. Deze uitbreiding wordt overgenomen in dit wetsvoorstel. Ten aanzien van prudentiële voorschriften is dit geregeld in artikel 2:3, waarin het prudentiële deel op overeenkomsten tot fondsvorming van toepassing is verklaard. Daarnaast gelden gelet op artikel 26 van de Wtn en het Bfd voor natura-uitvaartverzekeraars ook enkele informatiebepalingen voor het aanbieden van deze overeenkomsten tot fondsvorming. De voorgestelde bepaling in artikel 4:18, tweede lid, regelt dat deze voorschriften ook onder dit voorstel van toepassing zijn op fondsvorming door voor de toepassing van de artikelen 4:19, 4:20, 4:21 en 4:22 de reikwijdte van het begrip «natura-uitvaartverzekering» (en in samenhang daarmee de begrippen «financieel product» en «financiële dienst») uit te breiden naar overeenkomsten tot fondsvorming.

D13

In artikel 4:20, eerste lid, wordt allereerst de formulering van de normadressaat gewijzigd. Aangezien financiële instellingen, kredietinstellingen en verzekeraars onder de definitie van «financiëledienstverlener» vallen, hoeven deze ondernemingen niet meer apart genoemd te worden. Daarnaast is in artikel 4:20, eerste lid, een wijziging aangebracht in het moment waarop de informatie moet worden verstrekt. Dit is voor het merendeel van de financiële ondernemingen voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst inzake een financieel product. Indien echter wordt geadviseerd of een beleggingsdienst wordt verleend, dient de informatie voorafgaand aan het verlenen van die dienst te worden verstrekt. Zie ook Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 37, blz. 39 en 40.

Ook in het derde lid wordt de formulering van de normadressaat gewijzigd. Evenals in het eerste lid geldt dat financiële instellingen, kredietinstellingen en verzekeraars onder de definitie van «financiëledienstverlener» vallen zodat het niet nodig is deze ondernemingen apart te noemen. De informatieverstrekking door clearinginstellingen aan cliënten gedurende de looptijd van de overeenkomst zal worden geregeld in artikel 4:78 (zie onderdeel D40). Gebleken is dat opname van clearinginstellingen in het derde lid tot verwarring leidt omdat het eerste lid op hen niet van toepassing is.

Door opname van het woord «en» in onderdeel a van artikel 4:20, derde lid, wordt tot uitdrukking gebracht dat de financiële onderneming de informatie bedoeld in onderdeel a én b moet verstrekken.

De aanpassing van het zevende lid betreft een redactionele verbetering.

D14

De wijziging van de formulering van artikel 4:21 beoogt duidelijker tot uitdrukking te brengen dat in het geval een financiëledienstverlener een financiële dienst verleent door tussenkomst van een (onder)bemiddelaar of (onder)gevolmachtigde agent, de verplichting om informatie te verstrekken in beginsel op die (onder)bemiddelaar of (onder)gevolmachtigde agent rust.

D15

Door opname van het woord «en» in onderdeel b van artikel 4:23, eerste lid, wordt tot uitdrukking gebracht dat de vereisten van de onderdelen a tot en met c cumulatief zijn. De wijziging van het vijfde lid betreft een redactionele aanpassing.

D16

In artikel 4:24 wordt artikel 19, vijfde en zesde lid, van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten geïmplementeerd. De wijziging van het vierde lid van artikel 4:24 brengt deze bepaling in lijn met artikel 19, zesde lid, van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten. Het zesde lid van artikel 4:24 komt te vervallen omdat uit de voorstellen voor de uitwerking van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten blijkt dat alleen de wijze waarop de beoordeling van de geschiktheid plaatsvindt wordt uitgewerkt en niet de manier waarop de waarschuwing wordt gegeven of kenbaar wordt gemaakt dat de geschiktheid van de dienst niet beoordeeld is. De ontheffingsmogelijkheid van het zevende lid van artikel 4:24 komt te vervallen omdat de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten niet de mogelijkheid tot ontheffing biedt. Zie ook Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 37, blz. 17.

De wijziging van het nieuwe zesde lid (voorheen achtste lid) betreft een redactionele aanpassing.

D17

De nadere regels met betrekking tot de zorgvuldige dienstverlening die op grond van artikel 4:25, eerste lid, kunnen worden gesteld, kunnen ook betrekking hebben op de zorgvuldige behandeling van deelnemers in beleggingsinstellingen. Met de voorgestelde wijziging wordt een grondslag gecreëerd voor de bepaling die thans in artikel 26 van het Besluit toezicht belegginginstellingen 2005 (Btb 2005) is opgenomen.

D18

Door middel van de wijziging van artikel 4:26, eerste lid, worden een verschrijving (artikel 1a:19), enkele foute verwijzingen (1a:140, tweede lid,1a:64, vierde lid, en 1a:96, derde lid) en vier omissies (verwijzing naar de artikelen 1a:102, vijfde lid, 2:138, tweede lid, 4:5, derde lid, en 4:10, derde lid) hersteld. De wijziging in het tweede lid van artikel 4:26 betreft het herstel van een verschrijving.

D19

Het gewijzigde opschrift van hoofdstuk 4.3 brengt tot uitdrukking dat dit hoofdstuk aanvullende regels bevat.

D20

In het eerste lid van artikel 4:30a wordt tot uitdrukking gebracht dat een aanbieder van een beleggingsobject dient te beschikken over een website waarop hij het beleggingsobjectprospectus beschikbaar dient te houden. Dit is een afwijking van artikel 35 van het Bfd, dat uitgaat van de mogelijkheid dat een aanbieder van een beleggingsobject niet beschikt over een website. Er is echter geen sprake van een verzwaring van de verplichtingen van aanbieders van beleggingsobjecten. Op grond van de artikelen 38 en 48, tweede lid, van het Bfd zijn zij immers al verplicht te beschikken over een website.

In het derde lid van artikel 4:30a wordt de grondslag voor het stellen van regels met betrekking tot de gegevens die in het beleggingsobjectprospectus worden opgenomen aangescherpt. De gegevens die in het beleggingsobjectprospectus moeten worden opgenomen kunnen alleen bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald (vergelijk artikel 35, derde lid, van het Bfd). Over de wijze waarop deze gegevens in het beleggingsobjectprospectus worden opgenomen kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld (vergelijk artikel 35, vijfde lid, van het Bfd).

Daarnaast wordt een grondslag opgenomen voor de regels over de wijze van het verstrekken van het beleggingsobjectprospectus van artikel 26 van het Bfd.

D21

In het tweede lid van artikel 4:32 wordt een grondslag opgenomen voor het maken van een uitzondering op de verplichting opgenomen in het eerste lid. Op deze wijze kunnen aanbieders van krediet worden uitgezonderd van de verplichting deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie zoals thans is geregeld in artikel 26f, eerste lid, van de Vrijstellingsregeling Wfd.

D22

In het derde lid van artikel 4:33 wordt de grondslag voor het stellen van regels met betrekking tot de gegevens die in het kredietprospectus worden opgenomen aangescherpt. De gegevens die in het kredietprospectus moeten worden opgenomen kunnen alleen bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald (vergelijk artikel 36, derde tot en met zesde lid, van het Bfd). Over de wijze waarop deze gegevens in het kredietprospectus worden opgenomen kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld (vergelijk artikel 36, achtste lid, van het Bfd).

Daarnaast wordt de grondslag opgenomen voor de regels over de wijze van het verstrekken van het kredietprospectus van artikel 26 van het Bfd.

In het gewijzigde vierde lid wordt een grondslag opgenomen voor de uitzondering voor hypothecair krediet uit artikel 36, eerste en tweede lid, van het Bfd. Daarnaast zal artikel 30c van de Vrijstellingsregeling Wfd in de algemene maatregel van bestuur op grond van dit lid worden opgenomen.

D23

Beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een aangewezen staat dienen te beschikken over een website als bedoeld in artikel 4:46. Deze verplichting is thans opgenomen in artikel 82 van het Btb 2005 en was abusievelijk niet overgenomen in artikel 4:38, tweede lid. Deze omissie wordt hierbij hersteld. Daarnaast zorgt de wijziging van artikel 4:38, tweede lid, er voor dat artikel 4:50, eerste lid, niet van toepassing is op beleggingsinstellingen met zetel in een aangewezen staat. Deze beleggingsinstellingen dienen de AFM op grond van artikel 1a:70 op de hoogte te stellen van het voornemen in Nederland deelnemingsrechten aan te bieden.

D24

Door opname van het woord «en» in onderdeel a van artikel 4:42, wordt tot uitdrukking gebracht dat de onderdelen a en b cumulatief zijn.

D25

In artikel 4:46a wordt artikel 35 van het Btb 2005 overgenomen. In de vierde nota van wijzing was voorzien dat deze bepaling in een algemene maatregel van bestuur zou worden opgenomen. Bij nader inzien behoort deze bepaling in de wet zelf te worden opgenomen. In het artikel wordt verduidelijkt dat de verplichting om de intrinsieke waarde te bepalen en op de website te publiceren, op de beheerder rust. Dat volgt voor artikel 35 van het Btb 2005 uit de artikelen 3, eerste lid, van de Wtb en 2 van het Btb 2005.

Dit artikel verplicht de beheerder om de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming te bepalen wanneer de beleggingsinstelling deelnemingsrechten aanbiedt, in- of verkoopt of de waarde terugbetaalt. Deze intrinsieke waarde moet hij vervolgens onverwijld op zijn website publiceren. Zo wordt voorkomen dat beleggers op basis van verouderde financiële informatie deelnemingsrechten (ver)kopen. De verplichting om de intrinsieke waarde te bepalen betekent overigens niet dat alle activa bij elke aanbieding, in- of verkoop of terugbetaling moeten worden gewaardeerd. Dit is slechts het geval indien belegd wordt in financiële instrumenten die op een gereglementeerde markt worden verhandeld. De zogenaamde incourante beleggingen dienen op grond van artikel 4:52a (zie onderdeel D30 hierna) ten minste één maal per boekjaar door een onafhankelijke deskundige te worden gewaardeerd.

D26

De wijziging van artikel 4:47, eerste en tweede lid, betreft het herstel van een verschrijving. De (voorgenomen) wijziging hoeft alleen aan de AFM te worden gemeld.

D27

In artikel 4:48, tweede lid, wordt de opdracht tot het stellen van regels over de vorm van het registratiedocument geschrapt. Het Btb 2005 bevat dergelijke regel niet.

D28

In onderdeel e van het eerste lid van artikel 4:49 wordt de grondslag voor het stellen van regels met betrekking tot de gegevens die in het prospectus worden opgenomen aangescherpt. De gegevens die in het prospectus moeten worden opgenomen kunnen alleen bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald (vergelijk artikel 41, derde lid, van het Btb 2005). Over de wijze waarop deze gegevens in het prospectus worden opgenomen kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld (vergelijk artikel 41, vijfde en zesde lid, van het Btb 2005).

D29

Met de wijziging van artikel 4:50, eerste lid, onderdeel c, wordt het bepaalde in artikel 42, eerste lid, onderdeel c, van het Btb 2005 volledig overgenomen. Onderdeel e komt te vervallen omdat de personen die het dagelijks beleid van de bewaarder bepalen door middel van het registratiedocument van de beheerder al bij de AFM bekend zijn.

In onderdeel g (voorheen h) was nog de «erkende markt» opgenomen. Dit is overbodig omdat «gereglementeerde markt» gelet op de definitie van dat begrip in artikel 1:1 ook de erkende markt in Nederland omvat.

D30

In artikel 4:52a wordt artikel 34 van het Btb 2005 overgenomen. In de vierde nota van wijzing was voorzien dat deze bepaling in een algemene maatregel van bestuur zou worden opgenomen. Bij nader inzien behoort deze bepaling in de wet zelf te worden opgenomen.

Dit artikel ziet op de waardering van de zogenaamde incourante beleggingen van een beleggingsinstelling. Incourante beleggingen worden in artikel 1, onderdeel g, van het Btb 2005 gedefinieerd als beleggingen die niet worden verhandeld via een gereglementeerde markt, effectenbeurs of andere geregelde, regelmatig functionerende, erkende open markt. In artikel 4:52a worden deze beleggingen omschreven als «activa van een beleggingsinstelling die geen financiële instrumenten zijn die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of een andere markt in financiële instrumenten». Hiermee wordt geen inhoudelijke wijziging beoogt. De zinsnede «effectenbeurs of een andere geregelde, regelmatig functionerende, erkende open markt» wordt in artikel 4:52a vervangen door «markt in financiële instrumenten». Een markt in financiële instrumenten is een markt die aan regels is onderworpen en die bestemd is voor het bijeenbrengen van vraag en aanbod van financiële instrumenten. Deze omschrijving komt overeen met het begrip effectenbeurs (zie artikel 1, onderdeel e, van de Wte 1995). Maar een markt in financiële instrumenten is ook een markt waarvan de houder waar ook ter wereld is gevestigd (bijvoorbeeld in een staat die geen lidstaat is). In dit verband wordt ook verwezen naar de toelichting op de definitie van markt in financiële instrumenten in artikel 1:1 (Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 19, blz. 373).

Een onafhankelijke deskundige dient ten minste één maal per boekjaar deze incourante beleggingen te waarderen. Hierbij kan worden volstaan met een erkende of bewezen methode op grond waarvan bijvoorbeeld in het geval van vastgoedfondsen een gedeelte van de portefeuille gewaardeerd wordt welk gedeelte vervolgens geëxtrapoleerd wordt.

D31

De delegatiegrondslag van artikel 4:61 wordt conform artikel 12, derde lid, van de Wtb uitgebreid met de mogelijkheid om voor instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen met betrekking tot de bedrijfsvoering en informatieverstrekking aan beleggers en AFM. Deze regels zijn thans opgenomen in de artikelen 74 en 77 tot en met 79 van het Btb 2005 en vloeien voort uit de richtlijn beleggingsinstellingen.1 Gelet op het karakter van die regels is het bij nader inzien wenselijk daarvoor op deze plaats in het wetsvoorstel een specifieke grondslag op te nemen en die regels niet te baseren op de algemene grondslag in de artikelen 4:14, tweede lid, en artikel 4:22, eerste lid.

De ontheffingsbevoegdheid in het voorgestelde tweede lid was abusievelijk niet opgenomen in de vierde nota van wijziging. Hiermee wordt voorzien in een grondslag voor de ontheffingen, bedoeld in de artikelen 63, tweede lid, en 65, tweede lid, van het Btb 2005. Deze ontheffingen en de regels die daarvoor gelden, vloeien voort uit de artikelen 22bis, tweede lid, 23, eerste lid, en 26, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn beleggingsinstellingen.

D32

Een beheerder die in Nederland deelnemingsrechten in een icbe met zetel in een andere lidstaat aanbiedt, moet ervoor zorgen dat de informatie die hij volgens de regels van de lidstaat van herkomst openbaar dient te maken ook in Nederland beschikbaar is. De voorgestelde wijziging van artikel 4:62, eerste lid, brengt de informatieverplichtingen in lijn met de artikelen 17a, derde en zesde lid, van de Wtb.

D33

De wijziging van artikel 4:63 betreft een terminologische verbetering, geen inhoudelijke wijziging.

D34

De wijziging van artikel 4:66 betreft het herstel van een verschrijving.

D35

In artikel 4:72, eerste lid, aanhef, komt de formulering «optreden als aanbieder, beleggingsonderneming, bemiddelaar» te vervallen en wordt beter aangesloten bij de in artikel 1:1 gehanteerde terminologie van aanbieden, bemiddelen en verlenen van beleggingsdiensten. Dit betreft geen inhoudelijke wijziging. Daarnaast wordt het moment waarop de informatieverstrekking dient plaats te vinden gespecificeerd. Gekozen is de informatieverstrekking uiterlijk tegelijkertijd met het advies te laten plaatsvinden.

De wijziging in het vijfde lid van artikel 4:72 betreft een redactionele verbetering.

D36

In het vijfde lid van artikel 4:73 wordt een redactionele verbetering aangebracht.

D37

Door de wijziging van artikel 4:74, eerste lid, wordt artikel 26 van de Vrijstellingsregeling Wfd in het voorstel opgenomen. Op grond van artikel 4:74, eerste lid, is het voor bemiddelaars in krediet verboden provisie te bedingen of te aanvaarden van, dan wel in rekening te brengen aan een ander dan de aanbieder van het krediet. Dit verbod laat geen ruimte voor de situatie in de praktijk waarbij een kredietbemiddelaar een kredietaanvraag onderbrengt bij een zogenaamde inkooporganisatie, welke organisatie vervolgens zorgdraagt voor de acceptatie en verdere afwikkeling van de kredietaanvraag door een bij haar aangesloten kredietaanbieder. Immers, de inkooporganisatie, die in dit geval kwalificeert als bemiddelaar, ontvangt in de praktijk veelal provisie van de kredietaanbieder en betaalt een deel daarvan door aan de kredietbemiddelaar, die in deze casus kwalificeert als de onderbemiddelaar. Deze wijziging voorkomt dat de betaling aan de onderbemiddelaar in strijd met het verbod van artikel 4:74, eerste lid, is.

In het gewijzigde derde lid van artikel 4:74 wordt de mogelijkheid opgenomen om onder nader te stellen regels af te wijken van het verbod opgenomen in het eerste lid. Hierbij kan worden gedacht aan overeenkomsten inzake krediet waarbij hypothecaire of andere zekerheid is verleend, zoals thans geregeld in de artikelen 53, derde lid, van de Wfd en 26f, tweede lid, van de Vrijstellingsregeling Wfd. Uit oogpunt van overzichtelijkheid zullen deze uitzonderingen allen in de algemene maatregel van bestuur op grond van dit lid worden opgenomen.

D38

In het nieuwe onderdeel c van artikel 4:75, vierde lid, wordt artikel 22, aanhef en onderdeel a, van de Vrijstellingsregeling Wfd opgenomen. Een zogenaamde verbonden bemiddelaar hoeft niet te beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening omdat een verzekeraar de volledige verantwoordelijkheid op zich neemt voor de verbonden bemiddelaar. Dit geldt ook indien de verbonden bemiddelaar voor verschillende verzekeraars optreedt als verbonden bemiddelaar. Dit wordt pas anders indien een verbonden bemiddelaar zowel als verbonden bemiddelaar voor een of meer verzekeraars optreedt én als «reguliere» bemiddelaar voor een andere verzekeraar. Zodra de bemiddelaar ook als niet verbonden bemiddelaar bemiddelt voor een verzekeraar en deze verzekeraar dus niet verantwoordelijk is voor hem, rust op de bemiddelaar een verplichting te beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening.

D39

De wijziging van artikel 4:76, vierde lid, betreft een redactionele verbetering.

D40

Op grond van het nieuwe eerste lid van artikel 4:78 kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot informatieverstrekking door een clearinginstelling aan haar cliënt gedurende de looptijd van een overeenkomst. In de vierde nota van wijziging was de grondslag voor het stellen van deze regels opgenomen in artikel 4:20, derde lid, onderdeel b. Aangezien voor clearinginstellingen geen regels gelden over informatieverstrekking voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst en artikel 4:20, eerste en tweede lid, niet op hen van toepassing zijn, wordt ter voorkoming van verwarring voorgesteld de grondslag voor regels over informatieverstrekking door clearinginstellingen gedurende de looptijd van een overeenkomst niet in artikel 4:20 op te nemen maar in dit artikel.

In het tweede lid wordt verduidelijkt dat de mogelijkheid om stellen regels over informatieverstrekking aan de AFM alleen clearinginstellingen betreft.

D41

Artikel 4:85, vierde lid, wordt overgenomen uit artikel 32 van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 (Bte 1995), waarin de formulering «effecteninstelling die niet in Nederland is gevestigd» wordt gebruikt. Uit artikel 21 van het Bte 1995 volgt echter dat beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat niet onder het bereik van artikel 32 van het Bte 1995 vallen. Met de voorgestelde wijziging wordt artikel 4:85, vierde lid, hiermee in lijn gebracht.

D42

Door middel van deze wijziging wordt verduidelijkt dat de op grond van artikel 4:86 te stellen regels over informatieverstrekking alleen beleggingsondernemingen betreffen.

D43

De mogelijkheid om op grond van artikel 4:89, tweede lid, nadere regels te stellen met betrekking tot de vorm van de overeenkomst komt te vervallen. Het Bte 1995 bevat een dergelijke regel niet. In het derde lid wordt een redactionele verbetering aangebracht.

D44

In artikel 4:90, eerste lid, onderdeel c, was de verplichting om de overwegingen die ten grondslag liggen aan het vermogensbeheer toe te lichten opgenomen uit oogpunt van consistentie met artikel 4:23. Aangezien de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten noch de uitwerking daarvan op het niveau van uitvoeringsmaatregelen naar het zich laat aanzien een dergelijke verplichting zal kennen, komt dit onderdeel zoals aangekondigd in de nota naar aanleiding van het vijfde nader verslag te vervallen.1 In het derde lid wordt een redactionele verbetering aangebracht.

D45

De wijziging van het eerste lid van artikel 4:100 betreft een verbeterde verwijzing. Daarnaast wordt de onjuiste verwijzing in het eerste, tweede en derde lid naar artikel 1a:89 gewijzigd in artikel 1a:93.

In het derde lid wordt verduidelijkt dat de beleggingsonderneming geen nieuwe cliënten meer mag aannemen van de andere «illegale» beleggingsonderneming vanaf het moment dat dat uit de op grond van het tweede lid uitgevoerde controle blijkt. De beleggingonderneming mag het verlenen van beleggingsdiensten aan cliënten die eerder door de desbetreffende onderneming bij haar zijn aangebracht continueren en dus zowel eerder aangegane transacties voor die cliënt afwikkelen als nieuwe transacties voor die cliënt aangaan.

Deel Gedragstoezicht financiële markten

E1

Omdat er verwarring bestond tussen het begrip aanbieden in artikel 1:1 en het begrip aanbieden van effecten aan het publiek in artikel 5:1 is onderdeel a zodanig gewijzigd dat uit de tekst blijkt dat onder een aanbod niet alleen een aanbod als bedoeld in artikel 6:217 van het BW valt, maar tevens de uitnodiging tot het doen van een aanbod. Deze laatste toevoeging is het kenmerkende verschil tussen het aanbieden van effecten aan het publiek in artikel 5:1 en het begrip aanbieden in artikel 1:1. Het element aanbod en de uitnodiging tot het doen daarvan komen nu op dezelfde wijze voor in artikel 5:1 en 5:70. Ten onrechte is in de eerste alinea van de oorspronkelijke toelichting op artikel 5:1 opgenomen dat het bij aanbieden van effecten aan het publiek moet gaan om het aan één of meerdere personen doen van een voldoende bepaald aanbod (..)» . Van een aanbieding van effecten aan het publiek is echter pas sprake indien een aanbod aan meer dan één persoon wordt gedaan.

E2

Er is voor gekozen om in artikel 5.1a op te nemen dat voor de toepassing van het bij of krachtens hoofdstuk 5.1 bepaalde onder effect niet wordt verstaan een geldmarktinstrument met een looptijd van minder dan 12 maanden. Aanvankelijk was dit element opgenomen in de definitie van effect van artikel 1:1. Zie verder de toelichting op de wijziging van de definitie van effect in onderdeel A1, onder d.

E3

Het verbod van artikel 5:1 strekt zich niet uit tot alle gereglementeerde markten als bedoeld in artikel 1, onder 13, van de richtlijn beleggingsdiensten maar slechts tot de in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markten.

E4

a. Vanwege de introductie van het begrip gekwalificeerde belegger wordt het begrip «professionele marktpartij» in artikel 5:3 vervangen door «gekwalificeerde belegger». Met deze wijziging wordt beter aangesloten bij de terminologie van de richtlijn prospectus.

b. Aan het slot van onderdeel d moet «of» komen te staan aangezien het gaat om alternatieve mogelijkheden in plaats van cumulatieve voorwaarden.

In de tweede alinea, eerste zin, van de toelichting bij artikel 5:3 staat een fout. De zinsnede «aan één of meer professionele marktpartijen» is onjuist. Uit de toelichting op artikel 5:3, tweede alinea, laatste zin, blijkt dat van een aanbieding van effecten aan het publiek pas sprake is indien een voorstel aan meer dan één persoon wordt gedaan.

c. Het derde tot en met het zesde lid zijn ondergebracht in artikel 1:94a. Zie voor een nadere toelichting onderdeel A38.

E5

a en b. Omdat het verbod van artikel 5:1 alleen strekt tot de in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markten moet dit ook in artikel 5:4 worden aangepast.

c. Aan het slot van onderdeel g moet «of» komen te staan aangezien het gaat om alternatieve mogelijkheden in plaats van cumulatieve voorwaarden.

d. In onderdeel h, onder 5, is abusievelijk «toezichthouder» opgenomen waar Autoriteit Financiële Markten werd bedoeld.

E6

Doordat de grondslag is verruimd kan niet alleen vrijstelling worden verleend van artikel 5:2 maar ook van andere artikelen van dit hoofdstuk.

E7

Ingevolge artikel 20, derde lid, van de richtlijn prospectus heeft de Europese Commissie de mogelijkheid om nader in te vullen wat onder het begrip «gelijkwaardig» uit het tweede lid, onderdeel c, moet worden verstaan. Om hier snel op te kunnen anticiperen is dit lid opgenomen.

E8

Het gaat hier om het zogenoemde prospectus paspoort waarmee een instelling met een goedgekeurd prospectus effecten kan aanbieden in Nederland of doen toelaten tot een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt indien door een toezichthoudende instantie uit een andere lidstaat een prospectus is goedgekeurd. Hiermee wordt aangesloten bij de terminologie van artikel 5:1.

E9

In de officiële Kamerstukken was sprake van een zetfout waardoor artikel 5:12 onderdeel leek te zijn van het opschrift van paragraaf 5.3.1.4. Dit wordt hierbij hersteld.

E10

Met deze wijziging wordt beter aangesloten bij de terminologie van de richtlijn prospectus. Het woord plichten is abusievelijk opgenomen en komt niet voor in artikel 5, eerste lid, van de richtlijn prospectus waarop dit artikel is gebaseerd.

E11

Vanwege de introductie van het begrip gekwalificeerde belegger wordt het begrip «professionele marktpartij» gewijzigd in het begrip «gekwalificeerde belegger». Met deze wijziging wordt beter aangesloten bij de terminologie van de richtlijn prospectus. Het woord plichten was abusievelijk opgenomen.

E12

Het begrip effecteninstelling is abusievelijk opgenomen en is daarom gewijzigd in beleggingsonderneming.

E13

De wijziging van artikel 5:23 ziet voornamelijk op aanpassing van de territoriale reikwijdte van de verplichting om, in de in dit artikel omschreven situaties, een aanvullend document algemeen verkrijgbaar te stellen en op de bevoegdheidsverdeling omtrent de goedkeuring van dit document. In het oorspronkelijke artikel 5:23 kwam onvoldoende tot uitdrukking dat de verplichting om een aanvullend document op te stellen alleen van toepassing is indien de effecten in Nederland worden aangeboden of tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt worden toegelaten. De aangepaste formulering van het eerste lid voorziet hierin. Er is geen wijziging beoogd ten aanzien van de omstandigheden waaronder een aanvullend document algemeen verkrijgbaar gesteld dient te worden.

In het tweede lid is geregeld dat een algemeen verkrijgbaar te stellen document dient te worden goedgekeurd door de AFM of door de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat.

Het derde lid bepaald in welke gevallen de AFM bevoegd is om een document ter aanvulling van een prospectus goed te keuren. Deze bevoegdheid is verbonden met de goedkeuring van het (oorspronkelijke) prospectus. Indien de AFM, op grond van artikel 5:6 of 5:7 een prospectus heeft goedgekeurd, is zij ook bevoegd een document ter aanvulling daarvan goed te keuren. Bedacht dient daarbij te worden dat de verplichting om een document ter aanvulling van het prospectus op te stellen ook kan bestaan op grond van het, ter implementatie van de richtlijn prospectus geldende, recht van een andere lidstaat.

In de situatie waarin de AFM bevoegd is het aanvullende document goed te keuren wordt in het derde lid voorts bepaald binnen welke periode de AFM dient te besluiten en dat het document, na goedkeuring door de AFM, deel uitmaakt van het prospectus. Deze bepalingen zijn inhoudelijk ongewijzigd overgenomen uit het tweede en vierde lid van het oorspronkelijke artikel 5:23.

Het oorspronkelijke derde lid is vernummerd tot het vierde lid. Gezien de systematiek van artikel 16 van de richtlijn prospectus ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de beslissing om «zonodig» al dan niet aan te vullen bij de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating van de effecten tot de handel op de gereglementeerde markt.

De wijzigingen in de overige leden bouwen voort op de aanpassing in artikel 5:4. Verwezen wordt naar de toelichting bij onderdeel E5.

E14

De voorgestelde wijziging in artikel 5:24 houdt, evenals de hierboven toegelichte wijziging van artikel 5:23, verband met het verduidelijken van het territoriale toepassingsbereik. In het eerste lid is opgenomen dat voor instellingen waarvan effecten zijn toegelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt de verplichting geldt om ten minste jaarlijks een document algemeen verkrijgbaar te stellen dat, kort gezegd, alle gegevens bevat of naar alle gegevens verwijst die door de uitgevende instelling in de laatste twaalf maanden zijn gepubliceerd op grond van effectenrechtelijke of vennootschapsrechtelijke regelgeving. Op grond van het vierde lid dienen uitgevende instellingen waarvan het prospectus is goedgekeurd – of op grond van het zesde lid zou zijn goedgekeurd – door de AFM een jaarlijks algemeen verkrijgbaar te stellen document bij de AFM te deponeren nadat de uitgevende instelling de jaarrekening heeft gepubliceerd.

De wijziging in het zesde lid verduidelijkt dat het vierde lid van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.

E15

Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar onderdeel A26 (artikel 1:58).

E16

Het uitgangspunt bij het nieuw voorgestelde tweede lid van artikel 5:28, is om de thans bestaande bevoegdheden van de AFM ten opzichte van de houder van een erkende effectenbeurs ongewijzigd te laten in vergelijking met de Wte 1995. Op grond van de Wte 1995 (artikel 24, tweede lid, onderdeel a) kan de AFM voorschriften geven met betrekking tot de voor een effectenbeurs te hanteren regels, hun toepassing en de controle op de naleving van die regels. Deze voorschriften richten zich tot de houder van een specifieke houder van een gereglementeerde markt in Nederland. Het huidige voorstel beoogt deze bevoegdheden beleidsneutraal om te zetten, rekening houdend met de uitgangspunten van het beoogde niveau van regelgeving in de Wft. In de vorm van de thans voorgestelde aanwijzingsbevoegdheid verkrijgt de AFM een (in vergelijking met de oorspronkelijk voorgestelde bepaling) meer op zijn doel toegespitst toezichtinstrument (indien zij bijvoorbeeld zou constateren dat de beursregels niet in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Wft), en heeft de houder van een gereglementeerde markt in Nederland betere mogelijkheden om te appelleren tegen een eventueel «voorschrift» van de AFM (in de vorm van mogelijkheden tot bezwaar en beroep). Gezien de omstandigheid dat van de thans in de Wte 1995 opgenomen bevoegdheid om voorschriften te geven in de praktijk zelden of nooit gebruik is gemaakt, lijkt het aannemelijk dat de in het nieuwe tweede lid voorgestelde bevoegdheid slechts sporadisch zal worden gebruikt.

Overigens kan als gevolg van deze wijziging de in de oorspronkelijke bepaling voorgestelde grondslag voor een algemene maatregel van bestuur vervallen, hetgeen bijdraagt aan het realiseren van het in de Wft beoogde niveau van regelgeving.

E17

In dit onderdeel wordt voorgesteld om de in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel i, opgenomen definitie van het begrip handelsportefeuille te laten vervallen. Dit heeft te maken met het feit dat eveneens in deze nota wordt voorgesteld om deze definitie over te brengen naar artikel 1:1 van dit wetsvoorstel. Zie verder de toelichting op onderdeel A1, onder i.

E18

Deze wijziging vormt de beleidsneutrale omzetting van onderdeel A van de vierde nota van wijziging bij het Wmz-wetsvoorstel. In dit onderdeel werd, ter bevordering van de transparantie in zeggenschap- en kapitaalbelangen boven de 30 procent in uitgevende instellingen, voorgesteld de drempelwaarden 40 procent, 60 procent en 95 procent toe te voegen aan de eerder voorgestelde drempelwaardenstructuur. Dit betekent dat een belegger die met zijn zeggenschap of kapitaalbelang in een uitgevende instelling deze drempelwaarden bereikt, over- of onderschrijdt hiervan melding zal moeten doen aan de AFM.

E19

Deze wijziging houdt verband met de wijziging in de definitie van het begrip «verlenen van een beleggingsdienst», die wordt voorgesteld in onderdeel A1, onder p, van deze nota van wijziging.

E20

De toevoeging van een nieuw onderdeel c vormt de beleidsneutrale omzetting van onderdeel B van de vierde nota van wijziging bij het Wmz-wetsvoorstel. Dit onderdeel (en daarmee ook de onderhavige wijziging) vloeide voort uit artikel 3, tweede lid, van de richtlijn transparantie, waarin wordt bepaald dat lidstaten van de Europese Unie ten aanzien van het beschikken over stemmen in bepaalde rechtspersonen van buiten de Europese Unie geen strengere meldingsplichten mogen opleggen dan die waarin is voorzien in deze richtlijn. Deze bepaling heeft onder andere tot gevolg dat in deze gevallen slechts een meldingsplicht mag gelden in geval van het bereiken, over- of onderschrijden van de in de richtlijn opgenomen drempelwaarden. Het thans voorgestelde onderdeel c implementeert deze richtlijnbepaling (evenals de onderdelen a en b van artikel 5:47).

E21

Voorgesteld wordt om de in artikel 5:48, vijfde lid, tweede volzin, opgenomen verwijzingen naar de artikelen 5:38, eerste of tweede lid, 5:39, eerste lid, 5:40 te doen vervallen. De meldingsplichten in die artikelen hebben betrekking op andere feiten (namelijk het verkrijgen of verliezen van de beschikking over aandelen of stemmen) dan de in de tweede volzin van dit vijfde lid geregelde situatie van een naamloze vennootschap die een gelieerde uitgevende instelling wordt van de uitgevende instelling waaraan de betreffende bestuurder of commissaris is verbonden. Dientengevolge kan per definitie niet worden voldaan aan de in de tweede volzin van het vijfde lid genoemde voorwaarde dat een melding is gedaan «terzake van hetzelfde feit».

De in het zesde lid van artikel 5:48 voorgestelde wijziging betreft een redactionele verduidelijking. Deze verwijzing beoogt een overlap met een andere in dit wetsvoorstel voorgeschreven meldingsplicht te voorkomen, en daarmee een beperking van de administratieve lasten voor meldingsplichtigen.

Overigens kan in het kader van artikel 5:48 worden opgemerkt dat deze bepaling geen meldingsplichten bevat voor bestuurders en commissarissen van open-end beleggingsinstellingen met betrekking tot hun eventuele bezit van aandelen en stemmen in deze instellingen of in daaraan gelieerde instellingen. In artikel 5:33, tweede lid, van dit wetsvoorstel wordt namelijk bepaald dat onder een uitgevende instelling in de zin van hoofdstuk 5.3 van dit wetsvoorstel onder een uitgevende instelling niet wordt begrepen een open-end beleggingsinstelling. Vervolgens wordt in artikel 5:48, eerste lid, weliswaar een van artikel 5:33, eerste lid, afwijkende definitie van een uitgevende instelling gegeven, maar deze bevat slechts een afwijking ten opzichte van het eerste lid van artikel 5:33. Met andere woorden: ook voor de toepassing van artikel 5:48 wordt een open-end beleggingsinstelling niet aangemerkt als een uitgevende instelling, waardoor bestuurders en commissarissen van een dergelijke instelling hun belangen in die instelling en de daaraan gelieerde instellingen niet hoeven te melden.

Hiermee wordt ten opzicht van het huidige artikel 2a van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 (Wmz 1996) een wijziging gerealiseerd, overeenkomstig artikel 15 van het Wmz-wetsvoorstel. Artikel 2a van de Wmz 1996 bevat namelijk wel een meldingsplicht voor deze bestuurders en commissarissen. Deze wijziging was echter nog niet eerder toegelicht in het kader van de parlementaire voorbereiding van het Wmz-wetsvoorstel.

E22

Deze wijzigingen in het tweede en derde lid houden verband met de eveneens in deze nota van wijziging (in onderdeel A37) voorgestelde wijziging van artikel 1:93.

E23

De wijzigingen in artikel 5:52 betreffen redactionele verbeteringen.

E24

De wijziging, bedoeld onder a, strekt ertoe de reikwijdte van deze bepaling beleidsneutraal over te nemen uit de Wte 1995. Deze wijziging hangt samen met de vaststelling van een nieuw vierde lid (wijziging onder e).

Voor de wijziging, bedoeld onder b, geldt hetzelfde. Een aparte definitie van «aanbieder» is niet meer nodig.

De wijzigingen, bedoeld onder c en d, zijn van redactionele aard.

De wijziging, bedoeld onder e, strekt ertoe de zinsnede uit de Wte 1995 «de rechtspersoon, vennootschap of instelling die effecten heeft uitgegeven» beleidsneutraal om te zetten in het onderhavige hoofdstuk. Omdat niet alle financiële instrumenten worden uitgegeven is het echter nodig om degene die partij is bij een koopovereenkomst inzake een financieel instrument, niet zijnde een effect, uitdrukkelijk op te nemen in de definitie van «uitgevende instelling». Het gaat dan bijvoorbeeld om rente-, valuta- of aandelenswaps. Om «de rechtspersoon, vennootschap of instelling die effecten heeft uitgegeven» beleidsneutraal om te zetten, wordt in het vierde lid, onderdeel a, «degene op wiens voorstel een koopovereenkomst inzake een financieel instrument, niet zijnde een effect, tot stand is gekomen» bij nota van wijziging toegevoegd aan de definitie van «uitgevende instelling» en om «de rechtspersoon, vennootschap, of instelling die effecten zal uitgeven» beleidsneutraal om te zetten, wordt in het vierde lid, onderdeel b, «degene die een koopovereenkomst inzake een financieel instrument, niet zijnde een effect, voorstelt» bij nota van wijziging toegevoegd aan de definitie van «uitgevende instelling». De verwarring met de afwijkende definitie van aanbieder in hoofdstuk 5.1 wordt vermeden, omdat in dit hoofdstuk niet langer gesproken wordt van aanbieder. De definitie van «aanbieder» in het derde lid (oud) is daardoor niet meer nodig zodat dit lid kan vervallen. Deze wijziging leidt tot wijziging van de artikelen 5:53, eerste lid, 5:56, tweede lid, onderdelen a en b, en vijfde lid, onderdeel a, 5:59, eerste lid, eerste volzin, derde, vierde en zevende lid, 5:60, eerste lid, onderdeel a, 5:64, tweede lid, onderdeel a, onder 2°, en 5:65.

De wijziging, bedoeld onder f, strekt ertoe de definitie te vereenvoudigen.

E25

Door de wijziging, bedoeld onder a, wordt aangesloten bij artikel 46 van de Wte 1995.

De wijzigingen, bedoeld onder b en c, strekken ertoe de reikwijdte van deze bepalingen beleidsneutraal over te nemen uit de Wte 1995 en vloeien voort uit de wijziging in onderdeel E24. Daarnaast is de verwijzing in het tweede lid, onderdeel b, naar de grondstoffenderivaten (eerste lid, onderdeel c) per abuis weggevallen. In het corresponderende artikel uit de Wte 1995 (artikel 46, tweede lid, onderdeel b) is deze verwijzing wel opgenomen.

E26

De wijzigingen, bedoeld onder a, strekken ertoe de twee voorwaarden voor de uitzondering (de beweegreden dient gerechtvaardigd te zijn en de transactie of handelsorder dient in overeenstemming te zijn met een gebruikelijke marktpraktijk) op te nemen. Deze uitzondering wordt in de praktijk al op deze manier toegepast (zie de brochure van de Autoriteit Financiële Markten «Verbod Marktmanipulatie»1 ); er is dus geen materiële wijziging beoogd.

Hiermee wordt aangesloten bij artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van de richtlijn marktmisbruik2, waar de uitzondering ook op deze manier is vormgegeven.

Daarnaast is door het gebruik van de woorden «desbetreffende gereglementeerde markt» verduidelijkt dat de voorgestelde tenzij-formule ook opgaat als vanuit Nederland op een gereglementeerde markt in een andere lidstaat wordt gehandeld in overeenstemming met een daar erkende gebruikelijke marktpraktijk.

De wijziging, bedoeld onder b, maakt het mogelijk dat bij ministeriële regeling categorieën transacties of handelsorders worden aangewezen waarop de in artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, bedoelde verboden niet van toepassing zijn. Het aanwijzen gebeurt dan niet langer bij algemene maatregel van bestuur, zoals op grond van artikel 46b, derde lid, van de Wte 1995 het geval is. De Minister van Financiën kan in de voorgestelde situatie direct na een advies van de AFM in een ministeriële regeling categorieën transacties of handelsorders aanwijzen als gebruikelijke marktpraktijk. Gelet op de relatief korte tijd die gemoeid zal zijn met de totstandkoming van een ministeriële regeling, wordt het niet nodig geacht om voorafgaand aan de inwerkingtreding van de ministeriële regeling een tijdelijke regeling te treffen.

Met deze eenvoudige procedure wordt afgeweken van de in het nader rapport inzake het ontwerpbesluit marktmisbruik aangekondigde lijn, namelijk het opnemen van een grondslag in deze nota van wijziging voor de bevoegdheid van de AFM om ontheffing te verlenen en voor een tijdelijke vrijstellingsregeling.

De onder c voorgestelde zinsnede was in de vierde nota van wijziging per abuis weggevallen. In het corresponderende artikel uit de Wte 1995 (artikel 46b, derde lid) is deze zinsnede wel opgenomen.

E27

De wijziging, bedoeld onder a, strekt ertoe de reikwijdte van deze bepaling beleidsneutraal over te nemen uit de Wte 1995. Deze wijziging volgt uit de wijziging in onderdeel E24.

Daarnaast zorgt deze wijziging ervoor dat duidelijker uit de formulering van deze bepaling blijkt dat de verplichting tot openbaarmaking van koersgevoelige informatie alleen geldt voor uitgevende instellingen die zelf gekozen hebben voor of ingestemd hebben met toelating tot de handel van door haar uitgegeven financiële instrumenten of zelf verzocht hebben om of ingestemd hebben met toelating tot de handel van door haar uitgegeven financiële instrumenten, zodat artikel 5:59 materieel aansluit bij artikel 47 Wte 1995.

De wijzigingen, bedoeld onder b en c, maken het mogelijk dat de informatie, bedoeld in artikel 5:59, eerste lid, eveneens op de website van de beheerder geplaatst mag worden. Dit is nieuw ten opzichte van de Wte 1995. Aangezien de beheerder van een beleggingsinstelling de normadressaat is van de informatieverplichtingen op grond van de Wet toezicht beleggingsinstellingen (zie artikel 1:6f, eerste lid, van het onderhavige wetsvoorstel) en de desbetreffende informatie op de website van de beheerder wordt geplaatst, ligt het voor de hand dat beleggers de koersgevoelige informatie eveneens op de website van de beheerder verwachten. Indien een beheerder meerdere beleggingsinstellingen beheert, dient hij uiteraard duidelijk aan te geven op welke belegginginstelling de informatie betrekking heeft.

De wijziging, bedoeld onder d, is van redactionele aard.

De wijziging, bedoeld onder e, zorgt ervoor dat de wet beter aansluit bij het ontwerp-Besluit marktmisbruik Wft, omdat daar geen limitatieve opsomming wordt gegeven van een rechtmatig belang.

De wijziging, bedoeld onder f, strekt ertoe de reikwijdte van deze bepaling beleidsneutraal over te nemen uit de Wte 1995. Deze wijziging volgt uit de wijziging in onderdeel E24. Daarnaast zorgt deze wijziging ervoor dat, anders dan in artikel 47, zevende lid, van de Wte 1995, duidelijker uit de formulering van deze bepaling blijkt dat de verplichting tot het opstellen van de in het zevende lid bedoelde lijst alleen geldt voor uitgevende instellingen die zelf gekozen hebben voor of ingestemd hebben met toelating tot de handel van door haar uitgegeven financiële instrumenten of zelf verzocht hebben om of ingestemd hebben met toelating tot de handel van door haar uitgegeven financiële instrumenten.

E28

De wijziging, bedoeld onder a, lid strekt ertoe de reikwijdte van deze bepaling beleidsneutraal over te nemen uit de Wte 1995. Deze wijziging volgt uit de wijziging in onderdeel E24.

De wijziging, bedoeld onder b, maakt het mogelijk de melding, bedoeld in artikel 5:60, eerste lid, uit te stellen tot de verrichte transacties € 5 000 bedragen als alleen de gelieerde transacties heeft verricht. Dit is nieuw ten opzichte van de Wte 1995. In artikel 5:60, tweede lid, is reeds een uitstelmogelijkheid gecreëerd voor – kort gezegd – leden van raden van bestuur of raden van toezicht en voor leidinggevende personen. De Uitvoeringsrichtlijn gebruikelijke marktpraktijken1 geeft een discretionaire bevoegdheid aan de lidstaten om een ondergrens van € 5 000 in te voeren voor deze meldingen. In Nederland is dat gebeurd voor de hiervoor genoemde personen, maar niet voor de «gelieerde derden», omdat er niet vanuit werd gegaan dat soms alleen de «gelieerde derden» transacties verrichten. Artikel 6, tweede lid, van deze uitvoeringsrichtlijn biedt de ruimte om ook de melding uit te laten stellen tot de verrichte transacties € 5 000 bedragen als alleen de gelieerde transacties heeft verricht.

E29

De wijziging, bedoeld onder a, strekt ertoe de formulering van het eerste lid te vereenvoudigen. «Een uitbrenger van een beleggingsaanbeveling» in artikel 5:53, zesde lid, is gedefinieerd als «een persoon die in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf een beleggingsaanbeveling uitbrengt». Aangezien het eerste lid feitelijk ziet op «een ieder» is het duidelijker als dat uit de formulering blijkt. De reikwijdte van het eerste lid blijft dus onveranderd.

De wijzigingen, bedoeld onder b en c, strekken ertoe aan te sluiten bij de wijze waarop het toepassingsbereik wordt aangeven in het onderhavige wetsvoorstel.

De wijziging, bedoeld onder d, volgt uit de wijziging in onderdeel E24. De inhoud van de zinsnede die komt te vervallen maakt na die wijziging deel uit van de definitie van «uitgevende instelling».

E30

Deze wijziging strekt ertoe de reikwijdte van deze bepaling beleidsneutraal over te nemen uit de Wte 1995 en volgt uit de wijziging in onderdeel E24. Daarnaast wordt de zinsnede «aandelen of in financiële instrumenten waarvan de waarde mede wordt bepaald door de waarde van deze aandelen» toegevoegd die per abuis was weggevallen en wel is opgenomen in het corresponderende artikel uit de Wte 1995 (artikel 47f).

E31

De AFM kan gebruik maken van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 5:66, indien een uitgevende instelling (artikel 5:59, eerste of vijfde lid) of een persoon die deze vertegenwoordigt (artikel 5:59, vijfde lid) niet voldoet aan de verplichting tot openbaarmaking van koersgevoelige informatie. In het bij vierde nota van wijziging ingediende voorstel staat per abuis het vierde lid van artikel 5:59 genoemd, waar bedoeld was het vijfde lid te noemen. Verder is het niet nodig te verwijzen naar het derde lid van artikel 5:59. De verplichting uit het eerste lid van dat artikel geldt immers gewoon indien de uitgevende instelling geen beroep (meer) kan doen op het derde lid.

De AFM kan derhalve een aanwijzing geven om de handel op te schorten, stil te leggen of door te halen, indien de uitgevende instelling of een persoon die deze vertegenwoordigt, niet voldoet aan de verplichting tot openbaarmaking van koersgevoelige informatie.

E32

In het derde lid van artikel 5:67 werd gesproken over toezichthoudende instantie waar de AFM werd bedoeld. Het is echter niet nodig om op te nemen dat de bevoegdheden van de AFM onverlet worden gelaten als zij conform artikel 5:67 handelt. Dit is ook het geval zonder dat dit uitdrukkelijk wordt geregeld.

E33

Het is bij nader inzien beter te spreken over het beheersen van belangenverstrengeling dan over het voorkomen ervan. Wanneer belangenverstrengeling niet (geheel) kan worden voorkomen, is het wel belangrijk dat de betrokken onderneming transparant is over het bestaan ervan.

F1 en F2

In de bijlagen bij artikel 1:61 en 1:62 werden de afzonderlijke delen van het wetsvoorstel nog abusievelijk als hoofdstukken aangeduid. Deze opschriften worden nu vervangen door de juiste benaming van de wetsdelen. Voorts is de opsomming van artikelen en artikelleden in beide bijlagen op diverse punten gecorrigeerd. Hierbij zijn ook de wijzigingen als gevolg van de vijfde en zesde nota van wijziging meegenomen.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 37.

XNoot
2

Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 39.

XNoot
3

Aanhangsel van de Handelingen II 2005/06, nr. 1341, blz. 2857 en 2858.

XNoot
1

Onder andere Kamerstukken II 2004/05, 29 708, nr. 19, blz. 300 tot en met 303, blz. 338 en 339 en blz. 417 tot en met 421.

XNoot
1

Richtlijn nr. 1993/22/EG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PbEG L 141).

XNoot
2

Richtlijn nr. 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PbEU L 145).

XNoot
1

Kamerstukken II 2004/05, 29 708, nr. 10, artikel 1:1, eerste lid, onderdeel bbbb.

XNoot
2

De ontwerp-algemene maatregel van bestuur (AMvB) 2, waarin enkele definities uit artikel 1:1 van de wet op het financieel toezicht nader worden uitgewerkt (Besluit definitiebepalingen Wft). Geconsulteerd van 30 november 2005 tot en met 17 januari 2006.

XNoot
3

Richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEG L 345).

XNoot
1

Kamerstukken II 2004/05, 29 708, nr. 10, artikel 1:1, eerste lid, onderdeel bbbb.

XNoot
2

De ontwerp-algemene maatregel van bestuur (AMvB) 2, waarin enkele definities uit artikel 1:1 van de wet op het financieel toezicht nader worden uitgewerkt (Besluit definitiebepalingen Wft). Geconsulteerd van 30 november 2005 tot en met 17 januari 2006.

XNoot
1

Richtlijn nr. 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (PbEG L 330).

XNoot
1

HvJ 21 september 2000, C-109/99 (Association basco-béarnaise des opticiens indépendants) en HvJ 20 april 1999, C-241/97 (Skandia-arrest).

XNoot
1

Richtlijn nr. 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de Richtlijnen 90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad (PbEG L 271).

XNoot
1

Richtlijn nr. 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PbEG L 9).

XNoot
1

Richtlijn nr. 85/611/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PbEG L 375).

XNoot
1

Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 37, blz. 53 en 54.

XNoot
1

Zie www.AFM.nl.

XNoot
2

Richtlijn nr. 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (PbEU L 96).

XNoot
1

Richtlijn nr. 2004/72/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat gebruikelijke marktpraktijken, de definitie van voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, de melding van transacties van leidinggevende personen en de melding van verdachte transacties betreft (PbEU L 162).

Naar boven