29 705 (R 1766)
Goedkeuring van het op 16 mei 2003 te Londen tot stand gekomen Protocol bij het Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, 1992

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 5 oktober 2004

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig Protocol. Deze leden zijn van mening dat een dergelijke aanvulling op het internationaal schadevergoedingssysteem kan bijdragen aan een betere afwikkeling van schadevergoeding ontstaan door olieverontreiniging en dat het goed is dat dit ook op Europees en internationaal niveau geregeld wordt. De leden van de CDA-fractie willen de volgende opmerkingen plaatsen en vragen stellen.

De leden van de PvdA-fractie hebben een aantal vragen en opmerkingen betreffende de koninkrijkspositie.

Opzet en inhoud van het protocol

Met de invoering van het Protocol zal de schadevergoedingslimiet van ongeveer € 245 miljoen naar ongeveer € 900 miljoen worden opgetrokken. In de memorie van toelichting wordt uiteengezet dat, gelet op de huidige limiet, de nieuwe limiet voor de afzienbare toekomst als een ruimschoots toereikende dekking kan worden beschouwd. De leden van de CDA-fractie vragen of dit zo is en zo ja, waarop die stellingname is gebaseerd. Zijn totaalbedragen van de schade veroorzaakt door de rampen met de «Prestige» en de «Erika» al voorhanden? De regering zet in de memorie van toelichting uiteen dat jarenlang over vorderingen voor schadevergoeding kan worden geprocedeerd, en dat dus jaren na een ramp pas de exacte schadebedragen vastgesteld kunnen worden.

Gelet op het systeem van «pro-rating» kan het voorkomen dat zodra het totaal van de vorderingen tijdens de afhandeling van een olieramp het beschikbare bedrag dreigt te overstijgen, het niet meer mogelijk is om slachtoffers die een vordering hebben ingediend uit te betalen, aangezien dan de situatie kan ontstaan dat het geld op een gegeven moment op is, maar het aantal schadevorderingen nog niet is afgehandeld. Is het mogelijk om een zodanige limiet vast te stellen dat die altijd, of in ieder geval voor de afzienbare toekomst, hoog genoeg is, zodat alle slachtoffers direct hun schadevergoeding uitbetaald kunnen krijgen? Is deze nadelige situatie die kan ontstaan niet een consequentie van het systeem zelf?

Koninkrijkspositie

De leden van de PvdA-fractie merken op dat noch de Antillen, noch Aruba een druppel olie bezitten, maar er wel enorme raffinaderijen op hun grondgebied staan. Vooral op Curaçao is dat het geval. Er wordt derhalve veel olie getransporteerd naar Aruba en Curaçao. Nadat verwerking heeft plaatsgevonden wordt die olie uiteraard ook weer uitgevoerd. De regering laat in reactie op het advies van de Raad van State weten dat Curaçao niet sterk geïndustrialiseerd is. Wat is de reactie van de regering op het feit dat met de komst van de Isla raffinaderij nagenoeg alle landbouwactiviteiten zijn verdwenen en Curaçao daarmee bij uitstek een geïndustrialiseerde samenleving is geworden?

Is de regering zich tevens bewust dat het toerisme op Curaçao en Aruba bijna exclusief is gericht op strand- en duikactiviteiten? Kan de regering zich voorstellen wat de gevolgen voor deze sector zullen zijn bij een olieramp? Hoe verhoudt dit zich met de uitspraken in de memorie van toelichting dat een gelijke ramp in Nederland en bijvoorbeeld in Curaçao geen gelijke schade zal opleveren?

De leden van de PvdA-fractie veronderstellen dat de regering op de hoogte is van wat er allemaal speelt op de oliemarkt, bijvoorbeeld in Nigeria. Tevens is het Caribische gebied een frequent slachtoffer van orkanen. De Caribische regio kent intensieve scheepvaart en de schepen worden nauwelijks aan controles onderworpen, zo hebben de leden van de PvdA-fractie van regionale organisaties begrepen. Hoe reageert de regering op het gegeven dat de kans op een olieramp daar veel groter is dan de kans op een ramp voor de Nederlandse kust?

Uit de reactie van de regering komt naar voren dat de Antillen/Curaçao feitelijk en verzekeringstechnisch vele maten te klein zijn/is voor de olie-industrie, daar de regering en de Raad van State zelf vaststellen dat de Antillen/Curaçao bloot staan/staat aan meer dan gemiddelde risico's waartegen de Antillen/Curaçao zichzelf kennelijk niet kunnen/kan indekken, eenvoudigweg omdat zij kennelijk eveneens vele maten te klein zijn om de financiële verplichtingen/-voorzieningen die hiermee gepaard gaan te dragen. Indien het Protocol niet gaat medegelden voor de Antillen/Curaçao, kan de regering dan nog wel de deugdelijkheid van bestuur waarborgen als het om milieuaangelegenheden gaat?

Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit drie afzonderlijke landen: Nederland, Aruba en de Nederlandse Antillen. Nederland geeft financiële steun aan Aruba en de Nederlandse Antillen om de economie te ontwikkelen en de kwaliteit van het overheidsbeleid van de overzeese Koninkrijkspartners te vergroten. Waarom ontbreekt in dit geval de signatuur van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Is het niet zaak om juist vanuit de doelstelling van deze minister te waarborgen dat de Antillen en Aruba bij een ramp in staat zijn om een zo groot mogelijk bedrag te laten uitkeren door het fonds? Is de regering van mening dat het ook voor Nederland voordelig kan zijn dat Antillen en Aruba op dat punt niet afhankelijk zijn van Nederlandse liquiditeiten?

Het basisverdrag lijkt op termijn te gaan gelden voor de Antillen en Aruba. Is de regering op de hoogte van hun standpunt ten aanzien van het Protocol? Zo ja, kan de regering dat standpunt aan de Kamer uiteenzetten? Zo neen, waarom is er geen communicatie geweest over dit onderwerp, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Gevolgen voor het bedrijfsleven en administratieve lasten

De leden van de CDA-fractie merken op dat de toetreding tot het Protocol zal (kunnen) leiden tot hogere bijdragen en derhalve tot aanvullende financiële lasten voor het olieontvangende bedrijfsleven in alle verdragsstaten. Mede gelet op de al dan niet toereikendheid van de limiet van € 900 miljoen en het feit dat de procedure voor de wijziging van de aansprakelijkheidslimiet met zich mee kan brengen dat een Partij bij het verdrag gebonden zou kunnen worden aan een wijziging van het Protocol zonder dat die Partij daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd, vragen de leden van de CDA-fractie naar de positie van de olieontvangende bedrijven en hun financiële lasten. Is deze ontwikkeling gewenst?

De leden van de CDA-fractie zijn blij met het feit dat de administratieve lasten niet zullen toenemen met de inwerkingtreding van het Protocol en het wetsvoorstel. Deze leden vragen hoe dit feit zich verhoudt met de vele verschillende (internationale) regelgeving op dit gebied. Er is op nationaal niveau een Wet aansprakelijkheid olietankschepen en een Wet schadefonds olietankschepen, internationaal gezien is er een Aansprakelijkheidsverdrag, een Fondsverdrag en nu dus deze derde laag, het Protocol. Staten kunnen kiezen of zij alleen bij het eerste, ook bij het tweede of bij alle drie de verdragen partij willen zijn, en daarmee bestaat in deze veelheid van internationale regelgeving op dit gebied veel onduidelijkheid. Niet alleen voor staten en Partijen, maar vooral voor slachtoffers. Daarnaast dragen de verschillende nationale wetten niet bij aan de duidelijkheid en overzichtelijkheid. Kan de regering uiteenzetten hoe de regels zich onderling verhouden en hoe deze gelden voor een slachtoffer dan wel een eigenaar van een schip, betrokken bij en al dan niet schuldig aan een ramp?

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

Van Bemmel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL), Vacature (algemeen).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Hermans (LPF), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL), Vergeer (SP).

Naar boven