29 704
Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met het versterken van de bevoegdheden op rijksniveau ten aanzien van de politie, alsmede de opheffing van de Raad voor het Korps landelijke politiediensten

nr. 10
NADER VERSLAG

Vastgesteld 29 november 2005

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft in de nota van wijziging bij het wetsvoorstel aanleiding gezien om een nader verslag als bedoeld in artikel 94 derde lid Reglement van Orde uit te brengen. Immers, de regering heeft deze nota van wijziging ingediend omdat het voorliggende wetsvoorstel op onderdelen niet strookt met het kabinetsstandpunt Evaluatie Politieorganisatie.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota van wijziging betreffende deze Wijziging van de Politiewet 1993 (29 704). Zij delen de opvatting van de regering dat het op dit ogenblik niet gewenst is om de oorspronkelijk beoogde wijziging van de politieorganisatie met betrekking tot de bevoegdheden van het regionale politiebestuur ten aanzien van het korpsbeheer te wijzigen. Ook delen deze leden de mening van de regering dat discongruenties tussen het oorspronkelijke wetsvoorstel 29 704 en het kabinetsstandpunt op de Evaluatie Politieorganisatie niet gewenst zijn. Deze leden vragen echter wel waarom het overleg met de Tweede Kamer over het genoemde kabinetsstandpunt niet wordt afgewacht alvorens een wijziging in de huidige politieorganisatie aan te brengen. Zij zien deze nota van wijziging dan ook nog niet als een «opmaat naar de nieuwe politieorganisatie». Ook na ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel zijn deze leden nog niet overtuigd van de wenselijkheid en de urgentie om de voorstellen in het wetsvoorstel nu al in te voeren. Kan de regering daarom nog eens een poging wagen om de leden van de PvdA-fractie te overtuigen van de urgentie? Kan de regering aan de hand van voorbeelden zeggen wat er mis is gegaan met betrekking tot het beheer en daarbij vooral ook aangeven waarin de urgentie schuilt om dit voor de toekomst te voorkomen? Zijn er aanwijzingen dat er op korte termijn iets mis dreigt te gaan in het beheer van de politie? Hoe groot acht de regering de kans dat de voorstellen uit dit wetsvoorstel na bespreking van het kabinetsstandpunt over de reorganisatie van de politie weer moeten worden gewijzigd? Wat is na de voorgestelde wijziging nog de kern van dit wetsvoorstel (naast het opheffen van de Raad voor het Korps landelijke politiediensten, waarmee zij overigens kunnen instemmen) die het noodzakelijk maakt deze wijziging nu in te voeren? De kern van het oorspronkelijke wetsvoorstel was het versterken van de bevoegdheden op rijksniveau en het kunnen beschikken over doorzettingsmacht. Aan welke door de regering van belang geachte onderdelen van de noodzakelijke versterking wordt nu door de voorgestelde wijziging afbreuk gedaan en op welke onderdelen krijgt de minister niet de beschikking over de gewenste doorzettingsmacht? Heeft de minister op deze terreinen afspraken gemaakt met de korpsbeheerders en de korpschefs? Zo ja welke afspraken zijn gemaakt? Behoort tot deze afspraken dat het dagelijks bestuur van het korpsbeheerdersberaad zal functioneren als aanspreekpunt voor de minister? Is het bericht waar dat het korpsbeheerdersberaad hiervoor een voorziening tot samenwerking heeft gevraagd als mogelijk gemaakt door het wetsvoorstel 29 703 «Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met het stellen van regels voor het treffen van samenwerkingsvoorzieningen op initiatief van politiekorpsen en voor de informatie- en communicatievoorzieningen van de politie»? Heeft de minister met een dergelijke samenwerkingsvoorziening ingestemd of zijn er beletselen om met deze voorziening in te stemmen? Zo ja, waaruit bestaan deze beletselen? Heeft de minister afspraken gemaakt met de korpschefs over een betere samenwerking in de fase dat de wet nog niet is gewijzigd in de door hem beoogde richting? Zo ja hoe luiden die afspraken dan?

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de nota van wijziging bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Politiewet in verband met het versterken van bevoegdheden op regionaal niveau, alsmede de opheffing van de Raad voor het Korps landelijke politiediensten. Deze leden verzoeken de regering uiteen te zetten waarom het gewijzigde wetsvoorstel de opmaat naar een nieuwe politieorganisatie moet zijn.

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering nauwelijks is ingegaan op de publicatie over het politiebestel, genoemd «Uit balans», ondanks het feit dat dit boek de plannen van de regering op fundamentele wijze kritiseert. De deskundigen vonden een centralisering niet alleen onnodig, zij vonden het zelfs een ontkenning van de werkelijke problemen bij de politie. Een andere aansturing zou de problemen wellicht maskeren; de problemen liggen volgens deze hoogleraren bij de taakuitoefening en niet bij de aansturing. De vaststelling van de regering dat het een het ander niet uitsluit (goede uitvoering door agenten en «betere» aansturing) klopt volgens prof. van de Bunt niet. Uit de antwoorden op de stelling van Huberts dat de democratische inbedding onvoldoende blijft, blijkt dat deze eigenlijk niet als relevant wordt beschouwd. Dat is vreemd omdat de minister van BZK in zijn aankondiging van het wetsvoorstel, bijvoorbeeld tijdens het begrotingsoverleg Binnenlandse Zaken op 21 november 2005 de democratische inbedding een hoofdpunt vindt. Dan kan hij nu toch niet zeggen dat «verdergaande aanpassingen over de democratische inbedding en aanpassen van verantwoordingsrelaties_niet aan de orde» zijn. En dat deze bovendien «niet aansluiten» bij de relatie korpsbeheerder en minister van BZK, omdat deze relatie nu juist het democratische gat betreft. De leden van de SP-fractie menen dat de regering een probleem constateert maar niet oplost.

De regering stelt in de nota naar aanleiding van het verslag dat de politie onvoldoende oog heeft voor alles dat boven of buiten de regio speelt. De leden van de SP-fractie vinden dit een boude bewering. Zij vinden dat de regering dit niet kan beweren zonder een goede argumentatie. Het is bijvoorbeeld toch de minister van BZK die bij de vaststelling van de prestatiecontracten de indicator «ingaan op internationale rechtshulpverzoeken» heeft weggehaald? De minister stelt ook dat de Nederlandse politie haar gezicht niet laat zien in Europa wat betreft terreurbestrijding. Iedereen die op de hoogte is van de activiteiten van de Taskforce of Police Chiefs in Europa krijgt eerder de indruk dat veel plannen en activiteiten worden afgestemd. Er kunnen natuurlijk veel bovenregionale activiteiten worden aangewezen, aldus deze leden. De aantijging aan het adres van politie dat zij niet buiten haar regiogrenzen kijkt, komt voor deze leden dan ook onverwacht. Hoe bedoelt de regering dit?

De leden van de SP-fractie krijgen het beeld dat het huidige democratische gat, wordt opgelost met het verantwoordelijk maken van de ministers voor de taakuitvoering van de politie. Klopt dit? Tegelijkertijd blijven gemeenten verantwoordelijk voor een lokaal veiligheidsbeleid. Hoe verhouden deze twee zich tot elkaar? Waar ligt de grens tussen de verantwoordelijkheid van de minister(s) en van de burgemeester? Hoe wordt voorkomen dat beiden geen verantwoordelijkheid zullen dragen?

Een tweede kant van dezelfde medaille is dat de burgemeester verantwoordelijk wordt voor het gezag over de politie terwijl hij over het beleid noch over het beheer in feite dwingende uitspraken kan doen. Dan kan een burgemeester toch niet verantwoordelijk worden? De regring moet duidelijk zijn en de burgemeesters bevoegdheden geven die bij hun verantwoordelijkheid passen.

De regering heeft het wetsvoorstel ingrijpend gewijzigd nu is gebleken dat er strijdigheden waren met toekomstige wetsvoorstellen. Deze leden vinden dat dit de verwarring rondom de te wijzigen onderdelen compleet heeft gemaakt. De leden van de SP-fractie willen weten welke onderdelen van de memorie van toelichting nu niet meer gelden. Tevens verzoeken zij de regering een nieuwe versie van het wetsvoorstel in te dienen. Ook willen de leden van de SP-fractie weten waarom de wijzigingen in twee wetsvoorstellen worden aangebracht, zodat de doelstelling niet in een van beide wetten wordt verwezenlijkt maar slechts door de wetten samen. Zou één wetsvoorstel niet veel praktischer en overzichtelijker zijn?

Begrijpen de aan het woord zijnde leden het goed dat de regionale lijnen gelijk blijven aan de huidige situatie, zodat er alleen een andere verhouding tussen de regio’s en de ministers komt?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging. Deze nota van wijziging beoogt, in aanloop naar de centralisatie van de politieorganisatie, de voorgestelde verschuiving van de beheersverantwoordelijkheden naar de korpsbeheerder ongedaan te maken. Deze leden onderschrijven de logica van deze redenering, nu de positie van korpsbeheerder in de toekomst wordt geacht te verdwijnen.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er echter meer onderdelen zijn uit het kabinetsstandpunt met betrekking tot de evaluatie «Lokaal verankerd, nationaal versterkt», die strijden met, of verder gaan dan, voorliggend voorstel. Zij vragen de regering bijvoorbeeld in te gaan op het in onderhavig wetsvoorstel voorgestelde inbrengrecht voor gemeenteraden, en de in het kabinetsstandpunt geformuleerde «haalplicht» van het regionale politiebestuur.

Meer in het algemeen merken de leden van de ChristenUnie-fractie op dat de discussie door de gehanteerde volgorde chaotisch verloopt en dat dit de zorgvuldigheid van het wetgevingsproces en de inrichting van het politiebestel niet ten goede komt. Zij vragen de regering naar haar verwachtingen over het tijdstip waarop de wetswijziging ter invoering van een centrale politieorganisatie aan de Kamer zal worden aangeboden.

Mede in verband daarmee vragen de leden van de ChristenUnie-fractie waarom de regering er niet voor heeft gekozen om, tot het moment dat de uitvoerige discussie over de toekomst van het huidige politiebestel kan plaatsvinden, te volstaan met een intensiever gebruik van de aanwijzingsbevoegdheid van de ministers achteraf.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de betekenis van deze nota van wijziging voor de positie en de taken van de korpschef.

In voorbereiding op de vorming van een centrale politieorganisatie is de politie al bezig een «shared service» op te zetten. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering waarom zij er voor heeft gekozen om onderhavig wetsvoorstel op dit punt niet te wijzigen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering hoe, nu het regionale politiebestuur de bevoegdheden ten aanzien van het beheer van het regionale politiekorps behoudt, zich dit verhoudt tot het voorgestelde artikel 33 eerste lid.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende nota van wijziging. Zij begrijpen dat het vanuit het oogpunt van de regering voor de hand ligt om nu geen verantwoordelijkheden toe te kennen aan bepaalde posities (in casu die van de korpsbeheerders) die zij voornemens is af te schaffen.

De leden van de SGP-fractie constateren dat met de nota van wijziging wordt vooruitgelopen op de beoogde wijziging van het politiebestel. Zij vinden dat ongewenst, vooral omdat het een gevoelige materie betreft, die bovendien zowel maatschappelijk als politiek bepaald niet onomstreden is. De voorgenomen wijziging van het politiebestel verdient daarom naar hun mening zorgvuldige en eigenstandige afweging. Het nemen van een voorschot op de beoogde stelselwijziging past niet bij die benadering. Graag vernemen zij de reactie van de regering hierop.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GL), van Beek (VVD), ondervoorzitter, van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), de Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GL), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Van Hijum (CDA), Van Schijndel (VVD), Irrgang (SP), Vacature (algemeen), Vacature (algemeen), Vacature (SP).

Plv. leden: De Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GL), Weekers (VVD), Slob (CU), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GL), Çörüz (CDA), Van As (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koşer Kaya (D66), Knops (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Hermans (LPF), Leerdam, MFA (PvdA), Wolfsen (PvdA), Eski (CDA), Van der Sande (VVD), Kant (SP), Balemans (VVD), Vacature (PvdA), De Wit (SP).

Naar boven