Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juni 2023
Zoals ik u eerder mededeelde heb ik op 24 april 2023 (Kamerstuk 29 692, nr. 25) van de NPO een verzoek tot intrekking van de voorlopige erkenning van Ongehoord
Nederland ontvangen.
Op grond van artikel 2.33, vierde lid, van de Mediawet 2008, kan de bewindspersoon
voor media op verzoek van de raad van bestuur van de NPO een (voorlopige) erkenning
intrekken als (a) de raad van bestuur de betrokken instelling binnen de erkenningperiode
twee maal een sanctie als bedoeld in artikel 2.154 van de Mediawet 2008 heeft opgelegd,
of (b) de instelling naar de mening van de raad van bestuur onvoldoende uitvoering
geeft aan de bereidheid tot samenwerking ten behoeve van de landelijke publieke mediadienst.
Omdat het niet eerder is voorgekomen dat een dergelijk verzoek is ingediend en het
hier gaat om een complexe afweging van belangen, heb ik juridisch advies gevraagd
aan de Landsadvocaat.
De Landsadvocaat heeft mij geadviseerd een aantal procedurele stappen te nemen om
te kunnen komen tot een zorgvuldige afweging. De procedurele zorgvuldigheid is te
meer van belang nu het hier zowel bij de NPO als bij Ongehoord Nederland gaat om zwaarwegende
belangen.
De Landsadvocaat adviseert mij om met alle relevante feiten in de hand te beoordelen
hoe de NPO tot het oordeel heeft kunnen komen dat sprake is van een zeer manifest
en structureel gebrek aan samenwerkingsbereidheid bij Ongehoord Nederland. Het verzoek
van de NPO en de opgelegde sancties vormen het startpunt voor deze beoordeling. Voorts
wordt door mij beoordeeld of de feiten die de NPO heeft opgenomen in de sancties en
het verzoek voldoende aannemelijk zijn en of de NPO in redelijkheid tot het oordeel
heeft kunnen komen dat uit die feiten een gebrek aan samenwerkingsbereidheid voortvloeit.
Vervolgproces
Inmiddels heb ik op basis van het advies van de Landsadvocaat Ongehoord Nederland
om een reactie gevraagd op het verzoek van de NPO. Naar aanleiding van het verzoek
van de NPO en de reactie hierop van Ongehoord Nederland zal ik nader onderzoek doen,
in elk geval door schriftelijke vragen voor te leggen aan alle betrokken partijen.
Vervolgens zal ik een voorgenomen besluit opstellen. Partijen worden in de gelegenheid
gesteld zienswijzen te geven op het voorgenomen besluit.
Dit alles maakt dat voor het nemen van een definitief besluit over het al dan niet
intrekken van de voorlopige erkenning van Ongehoord Nederland een termijn van acht
weken niet toereikend is. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan ik deze termijn
één keer verlengen. Ik heb daarom de NPO laten weten dat ik, met toepassing van artikel 4:14,
derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de beslistermijn met maximaal zes maanden
verleng.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
G. Uslu