29 692 Politiek en media

Nr. 21 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2021

Op 10 december 2020 heeft de heer Bosma (PVV) Kamervragen gesteld over de documentaire «van Beiroet tot Binnenhof». Ik heb de antwoorden op de vragen op 18 december 2020 aan uw Kamer gestuurd (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1183). Voor de beantwoording van de vragen heb ik informatie opgevraagd bij de VPRO.

Op basis van de informatie van de VPRO heb ik in antwoord op de Kamervragen laten weten dat D66 geen betrokkenheid bij of invloed gehad heeft op de documentaire. Naar aanleiding van de informatie die in het kader van het Wob-verzoek over de documentaire «van Beiroet naar Binnenhof» is geopenbaard, zijn er bij mij vragen gerezen over de volledigheid van de informatie van de VPRO.

Ik heb om die reden opheldering gevraagd bij de VPRO. In reactie daarop heeft de VPRO mij gemeld achter de destijds aan mij verstrekte informatie te staan. Inmiddels is mij ter ore gekomen dat de VPRO een eigen onderzoek start naar het interne proces van de totstandkoming van de documentaire.

Alles overziend, mede op basis van de informatie die in het kader van het Wob-verzoek geopenbaard is, moet ik vaststellen dat er wel sprake is geweest van betrokkenheid van D66 bij de totstandkoming van de documentaire. De zin «D66 heeft geen betrokkenheid bij of invloed gehad op de documentaire.» die in de antwoorden op de Kamervragen terug te vinden is, is op basis van deze informatie te stellig geformuleerd. Ik stel vast dat de VPRO mij hierover destijds niet volledig heeft geïnformeerd.

De onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. Het media-aanbod van de publieke omroepen moet onafhankelijk tot stand komen onder redactionele verantwoordelijkheid van de omroepen en voldoen aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen. Vanuit mijn positie als Minister voor media is het niet aan mij om de betrokkenheid en invloed van partijen bij programma’s te beoordelen, evenmin als de inhoud van programma’s. Dat past bij de (grond)wettelijke vrijheid van meningsuiting en onafhankelijkheid van de media. Om die reden is het niet aan mij als Minister voor media om vast te stellen of deze betrokkenheid in overeenstemming is met de Mediawet en de journalistieke code van de NPO.

Het Commissariaat voor de Media is als onafhankelijk toezichthouder de aangewezen partij om te onderzoeken of de totstandkoming van de documentaire in strijd is met de Mediawet. Het Commissariaat bepaalt zelf of zij in deze specifieke casus overgaat tot het doen van een onderzoek. Ik heb als Minister voor media geen wettelijke bevoegdheid om daar opdracht toe te geven. Het waarborgen van onafhankelijke media tegenover beïnvloeding van de inhoud van programma’s, of die nu vanuit een commercieel of politiek belang zou plaatsvinden, vereist een bij uitstek onafhankelijke toezichthouder. Mediatoezichthouders dienen functioneel en daadwerkelijk onafhankelijk van de overheid te kunnen opereren. Dit is cruciaal om te waarborgen dat de besluiten van de toezichthouder onpartijdig zijn. Het Commissariaat heeft aangegeven te overwegen een onderzoek te doen.

Naast de regels die gesteld zijn in de Mediawet, hebben de publieke omroepen zich gecommitteerd aan de journalistieke code van de NPO.1 De ombudsman van de NPO kan beoordelen of een omroep bij de totstandkoming van een journalistiek programma volgens de journalistieke code heeft gehandeld. De NPO Ombudsman heeft aangekondigd een onderzoek te doen naar de totstandkoming van de documentaire.

Ik constateer dat de maatschappelijke discussie over de wenselijkheid van betrokkenheid van een politieke partij bij media-aanbod van de publieke omroep in de volle breedte gevoerd wordt in de maatschappij en in de media. Het is in het belang van een onafhankelijke publieke omroep dat het gesprek op deze plekken wordt gevoerd. Het is evident dat er hoe dan ook een relatie bestaat tussen politiek en media. Ik zie het als een dagelijkse opgave voor alle betrokkenen om deze relatie zo zuiver mogelijk te houden, in het belang van de onafhankelijkheid van alle media en uiteraard ook van de publieke omroep.

Ik merk tot slot op dat er door uw Kamer een aantal meer specifieke vragen is gesteld. De antwoorden op deze vragen vindt u als bijlage bij deze brief.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

BIJLAGE

1. Bent u van mening dat hetgeen is voorgevallen rond de documentaire, binnen de bepalingen van de Mediawet valt?

Het Commissariaat voor de Media is als onafhankelijk toezichthouder de aangewezen partij om te onderzoeken of de totstandkoming van de documentaire in strijd is met de Mediawet. Het Commissariaat bepaalt zelf of zij in deze specifieke casus overgaan tot het doen van een onderzoek. Ik heb als Minister voor media geen wettelijke bevoegdheid om daar opdracht toe te geven. Het waarborgen van onafhankelijke media tegenover beïnvloeding van de inhoud van programma’s, of die nu vanuit een commercieel of politiek belang zou plaatsvinden, vereist een bij uitstek onafhankelijke toezichthouder. Mediatoezichthouders dienen functioneel en daadwerkelijk onafhankelijk van de overheid te kunnen opereren. Dit is cruciaal om te waarborgen dat de besluiten van de toezichthouder onpartijdig zijn. Het Commissariaat heeft aangegeven te overwegen een onderzoek te doen.

2. Kunt u een terugkoppeling geven van uw gesprek met de VPRO inzake de documentaire?

Op basis van de informatie van de VPRO heb ik in antwoord op de Kamervragen laten weten dat D66 geen betrokkenheid bij of invloed gehad heeft op de documentaire. Naar aanleiding van de informatie die in het kader van het Wob-verzoek over de documentaire «van Beiroet naar Binnenhof» is geopenbaard, zijn er bij mij vragen gerezen over de volledigheid van de informatie van de VPRO.

Ik heb om die reden opheldering gevraagd bij de VPRO. In reactie daarop heeft de VPRO mij gemeld achter de destijds aan mij versterkte informatie te staan. Inmiddels is mij ter ore gekomen dat de VPRO een eigen onderzoek start naar het interne proces van de totstandkoming van de documentaire.

3. Hoe verhoudt hetgeen is voorgevallen zich tot de journalistieke code NPO, waarbij druk van buitenaf geen invloed op de inhoud van producties dient te kunnen bewerkstelligen (denk aan voorbeeld zoals wens om verwijzingen naar partijen, «flutmoties», specifieke Kamerleden te verwijderen)?

De ombudsman van de NPO kan beoordelen of een omroep bij de totstandkoming van een journalistiek programma volgens de journalistieke code heeft gehandeld. De NPO Ombudsman heeft aangekondigd een onderzoek te doen naar de totstandkoming van de documentaire.

4. Deelt u de mening dat het goed is dat er nu een discussie in de journalistiek ontstaat over hoe ver overleg moet gaan en hoeveel afstemming er moet plaatsvinden bij documentaires en andere journalistieke producties over politici en/of politieke partijen? Zo ja, hoe gaat u dit debat stimuleren?

Ik constateer dat de maatschappelijke discussie over de wenselijkheid van betrokkenheid van een politieke partij bij media-aanbod van de publieke omroep in de volle breedte gevoerd wordt in de maatschappij en in de media. Het is in het belang van een onafhankelijke publieke omroep dat het gesprek op deze plekken wordt gevoerd. Het is evident dat er hoe dan ook een relatie bestaat tussen politiek en media. Ik zie het als een dagelijkse opgave aan alle betrokkenen om deze relatie zo zuiver mogelijk te houden, in het belang van de onafhankelijkheid van alle media en uiteraard ook van de publieke omroep.

5. Kunt bevestigen dat een deel van de verzoeken om aanpassing van de documentaire kwam vanuit het ministerie, niet vanuit D66? Kan de Kamer ook een reflectie van het kabinet ontvangen in hoeverre het de taak van een ministerie is, om dit soort passages die primair «partijpolitiek onhandig» lijken, te willen aanpassen.

Uit de stukken die in het kader van het Wob-verzoek zijn geopenbaard blijkt dat naast D66 ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft verzocht om aanpassingen. Er zijn op 1 juli 2021 Kamervragen gesteld door mevrouw Leijten (SP) aan de Minister-President over de inzet van ministeries tijdens politieke campagnes van bewindspersonen (2021Z12367). In de antwoorden op die vragen zal worden ingegaan op de rol van ministeries.

6. Wat vindt het kabinet ervan dat een omroep in een verkiezingsjaar overlegt met een campagneteam teneinde tot een uitzendmoment te komen dat zo dicht mogelijk bij de verkiezingen ligt, getuige de uitlating «dat is zo ongeveer de laatste datum die de NPO wil besteden aan een film over een verkiesbare politicus voor de verkiezingen»?

De omroepen zijn redactioneel verantwoordelijk voor het media-aanbod. De NPO is verantwoordelijk voor de plaatsing en coördinatie van het media-aanbod. Het is aan de NPO Ombudsman en aan het Commissariaat voor de Media om te beoordelen hoe het contact tussen de VPRO en D66 over het uitzendtijdstip te beoordelen in het licht van de Mediawet en de journalistieke code van de NPO.

7. Kwam u bij de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Bosma (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1183), waarin u stelde dat er geen betrokkenheid bij of invloed op de documentaire is geweest vanuit D66, tot dit antwoord gekomen op basis van een uitvraag bij de VPRO of bij D66?

Dit antwoord is tot stand gekomen op basis van een uitvraag bij de VPRO.

8. Kunt u de vragen die u heeft gesteld aan D66 en de VPRO/NPO en de beantwoording van die vragen aan de Kamer sturen? Kunt u de indruk wegnemen dat u verkeerd bent geïnformeerd en dat u dat voor lief heeft genomen? Heeft u de ontvangen antwoorden gecheckt of laten checken?

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de bijgestuurde brief. Ter aanvulling meld ik u dat ik mij destijds heb ingezet om de Kamervragen voor het kerstreces te beantwoorden om te voorkomen dat de antwoorden op de Kamervragen uw Kamer pas na de uitzending van de documentaire zouden bereiken. De informatie bij de VPRO is telefonisch opgevraagd in een gesprek dat heeft plaatsgevonden op 10 december 2020.

9. Kunt u bevestigen dat de Minister van Buitenlandse Zaken de documentaire vooraf heeft gezien? Hoe beoordeelt u dit? Heeft u zich er nu volledig van vergewist dat er geen inmenging van de Minister van Buitenlandse Zaken zélf is geweest, zoals zij zegt in antwoord op vragen van de pers? Heeft u zich ervan verzekerd dat het klopt als de Minister van Buitenlandse Zaken zegt dat de suggesties komen van medewerkers zonder haar bemoeienis?

Het is niet aan mij om de betrokkenheid van D66, het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de Minister van Buitenlandse Zaken bij de totstandkoming van de documentaire te oordelen. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 1 en 3 is het aan het Commissariaat voor de Media en de NPO Ombudsman om dit te beoordelen.

Naar boven