29 689
Herziening Zorgstelsel

nr. 269
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 juli 2009

Bij de beantwoording van vragen aan de minister van SZW naar aanleiding van de brief over het zak- en kleedgeld d.d. 22 april 2009 (Kamerstuk 29 689 nr. 258H) is toegezegd, dat een rapport van Research voor Beleid over de vrijwillige bewonersbijdragen in AWBZ-instellingen naar de Kamer zal worden gestuurd. Met deze brief voldoe ik aan deze toezegging.

Het bijgevoegde rapport over de vrijwillige bewonersbijdrage in AWBZ-instellingen is door Research voor Beleid in opdracht van het ministerie van VWS geschreven1. Het onderzoek heeft tot doel inzicht te geven in de aanvullende diensten in AWBZ-instellingen, de mate waarin hiervoor een bijdrage wordt gevraagd, de hoogte van de bijdrage en de ervaren mate van vrijwilligheid2. Tevens is in het onderzoek aandacht besteed aan de ontwikkeling in de bewonersbijdragen en de communicatie daarover. Voor dit onderzoek is een internetenquête gehouden onder instellingen en onder cliëntenraden in de AWBZ-sectoren verpleging en verzorging, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. Hiernaast zijn verdiepende case studies gehouden in de drie AWBZ-sectoren. De resultaten van het onderzoek raken aan de discussie die ik bij verschillende gelegenheden met uw Kamer heb gevoerd over de zogenoemde «pluspakketten».

In het rapport komen de onderzoekers tot de conclusie dat de meeste instellingen (89%) aanvullende diensten aanbieden. De mate waarin aanvullende diensten worden aangeboden is niet in alle sectoren gelijk. In de sector verpleging en verzorging is het aanbod van aanvullende diensten het hoogste (96%) en in de sector geestelijke gezondheidszorg het laagste (62%).

Instellingen bepalen zelf welke aanvullende diensten worden aangeboden. Het spectrum omvat: wassen/stomen van ondergoed en kleding, recreatieve diensten, eten en drinken buiten reguliere maaltijden, uiterlijke verzorging (kapper, pedicure), (extra) begeleiding, personeelsinzet of vervoer bij uitstapjes, communicatie en media (krant, internet etc) en (collectieve) verzekeringen. De aanvullende diensten die door instellingen en cliëntenraden het meest genoemd worden zijn: het wassen/stomen van ondergoed en kleding, eten en drinken buiten de reguliere maaltijden en recreatieve activiteiten.

Een belangrijke vraag in het onderzoek betreft de hoogte van de bijdrage die gevraagd wordt. Instellingen bekostigen aanvullende diensten vooral uit een vrijwillige bijdrage van cliënten die gebruik maken van de dienst of uit de algemene middelen. Afhankelijk van de dienst bekostigt 18% tot 81% van de instellingen de dienst door middel van een bijdrage onder de gebruikers van deze dienst. Voor een aanzienlijk deel van de aanvullende diensten geldt dat de hoogte van de bijdrage gelijk is voor alle cliënten die hier gebruik van maken. Uiterlijke verzorging is echter een dienst waarbij de bijdrage veelal afhankelijk is van mate waarin van de dienst gebruik wordt gemaakt. Slechts een klein deel van de instellingen brengt periodiek een verplichte bijdrage in rekening. Dit doen zij met name voor: aansprakelijkheidsverzekering, recreatieve activiteiten en communicatie en media. Uit het rapport blijkt dat er relatief grote verschillen zijn tussen de laagste en hoogste bijdrage die door instellingen aan hun cliënten worden gevraagd. De gemiddelde bijdrage per maand is het hoogst voor de dienst wassen/stomen van ondergoed en kleding. Deze bedraagt gemiddeld € 36 per maand, als alleen gekeken wordt naar instellingen die een vaste bijdrage vragen die voor alle cliënten gelijk is. Als hierbij ook de instellingen worden meegenomen die geen vrijwillige bijdrage vragen voor deze dienst dan bedraagt het gemiddelde € 22 per maand. Cliëntenraden noemen een vergelijkbaar bedrag.

De onderzoekers komen tot de conclusie dat instellingen steeds meer aanvullende diensten zijn gaan aanbieden. Voor de dienst wassen/stomen van ondergoed en kleding heeft dit deels te maken met het feit dat deze dienst per 1 januari 2009 voor cliënten die vanaf deze datum in een verzorgingshuis komen wonen niet meer onder de AWBZ aanspraak valt. Vooral de sector verpleging en verzorging is beduidend meer aanvullende diensten gaan aanbieden. In het overgrote deel van de instellingen is de bekostiging van aanvullende diensten niet veranderd tussen 2006 en 2009. Waar zich wijzigingen voordoen betreft het met name de aanvullende dienst wassen/stomen van ondergoed en kleding waarvoor nu vaker een bewonersbijdrage wordt gevraagd of dat de bewonersbijdrage is verhoogd. Het gaat hierbij veelal om een stijging van enkele euro’s per maand. Uit het rapport blijkt dat de meeste instellingen schriftelijk advies vragen aan de cliëntenraden over de aanvullende diensten en de bijdragen die hiervoor worden gevraagd. Ook de informatie over de aanvullende diensten is bij de meeste instellingen op orde. In meer dan de helft van de instellingen is schriftelijk informatiemateriaal aanwezig.

Het onderzoek laat zien dat er op deze punten ruimte is voor verbetering. Gelukkig passen weinig instellingen, zo blijkt uit het onderzoek, een verplichte eigen bijdrage toe. Een zeer belangrijke voorwaarde is verder naar mijn mening dat de cliëntenraden betrokken zijn bij voorwaarden waaronder de aanvullende diensten worden aangeboden. Dit punt wil ik met de sector bespreken. Een belangrijk punt van aandacht voor mij zijn ook de grote verschillen in bijdragen die voor aanvullende diensten gevraagd worden. De grote verschillen zijn voor mij aanleiding om dit met de sector te bespreken. Ik deel weliswaar de visie dat ook mensen in AWBZ-instellingen keuzevrijheid moeten hebben waar het gaat om aanvullende diensten, maar ik ben ook van mening dat daarbij uitdrukkelijk rekening moet worden gehouden met de kwetsbare positie waarin deze mensen zich bevinden. De bijdrage die voor aanvullende diensten wordt gevraagd kan dan ook in principe alleen vrijwillig zijn.

Tot slot hecht ik er aan te benadrukken dat voor mij voorop staat dat de basiszorg voor elke cliënt van voldoende kwaliteit moet zijn. Ik laat me daarbij leiden door de normen voor verantwoorde zorg. Ik vind het onwenselijk dat instellingen die niet voldoen aan de normen voor verantwoorde zorg hun bewoners wel confronteren met pluspakketten en extra bijdragen. In het vragenuur dd. 2 juni heb ik mij ook in die zin geuit. De cliënt heeft recht op die zorg waarvoor hij op grond van de AWBZ wordt geïndiceerd; hierbij dragen wij als overheid bij aan het verhogen van de kwaliteit van leven. Aanvullende diensten of pluspakketten mogen niet leiden tot uitholling van deze basiszorg. De basiszorg moet op orde zijn.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. Bussemaker


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

In bijlage 3 van het onderzoek vrijwillige bewonersbijdrage is in een brochure van het CVZ beschreven op welke verstrekkingen een bewoner in een AWBZ-instelling recht heeft.

Naar boven